dinsdag 24 december 2013

Weerstand bieden

Vandaag is de laatste dag van de jaarlijkse Serious Request-actie, die dit jaar in Leeuwarden wordt gehouden. Ook vorig jaar heb ik aandacht aan dit onderwerp besteed, toen met dit blog. Dit jaar is het onderwerp het voorkomen van diarree om zo kindersterfte te bestrijden. Dat is natuurlijk op zich weer een loffelijk streven, zoals vorig jaar het algemene doel ‘het voorkomen van babysterfte’ ook van groot belang was.

De afgelopen dagen was er echter weer het nodige over te doen, aangezien gebleken is dat het Rode Kruis op haar website een fabrikant van kunstmatige zuigelingenvoeding als ‘strategische partner’ heeft staan. Zie deze pagina en scroll dan helemaal naar beneden. Dan zie je de logo’s van diverse ondernemingen.
(Vorig jaar is er op borstvoeding.com een goed blog verschenen; klik hierin vooral op de link ‘verkoopstrategie’).

Eén collega maakte de afgelopen dagen op haar eigen Facebook-pagina een opmerking over die sponsoring vorig jaar en vroeg zich af hoe dat dit jaar zou gaan. Velen mengden zich in de discussie en ik was er één van. Een selectie van mijn bijdragen:
(Afbeelding gebruikt met toestemming van het Kenniscentrum Borstvoeding)

De actie van Cam**** was inderdaad beschamend (ik boycot ze al vrijwel het hele jaar, koop geen zuivel meer van ze) en je hoeft er de beleidsdocumenten van de zuivelindustrie maar op na te slaan om te zien dat het exporteren van babyvoeding naar de ontwikkelingsgebieden tot hun belangrijkste doelen behoren! Wat nou SR steunen? Het is gewoon een kwestie van het grote publiek zand in de ogen strooien in plaats van de EERLIJKE informatie aan te reiken. Natuurlijk worden ook volwassenen ziek van diarree, maar wie als baby dood gaat, wórdt helemaal niet volwassen; die kán helemaal geen weerstand opbouwen om te overleven. Wie een beetje verstand van borstvoeding en immunologie heeft, die weet ook wat de meest kwetsbare fase in het leven is voor de overleving en de weerstand: de babytijd. Fabrikanten van kunstmatige zuigelingenvoeding willen gewoon 'maagaandeel', zoals ze met een walgelijke term beschrijven. De overheid zou eindelijk eens wat daadkrachtiger de WHO-code moeten doorvoeren in de wet; dan komen we ergens (zoals ik ook afgelopen vrijdag in het radio-interview op Radio 5 betoogde: http://avondweekend.radio5.nl/.../2013.../uitzendingen.html , Dichtbij Nederland, vanaf 22.07 uur).

Iemand was van mening dat je in de categorie ‘azijnpisser’ valt, wanneer je niet onverdeeld enthousiast bent over een fenomeen als Serious Request.

Je hoeft helemaal geen azijnpisser te zijn om je borstvoedingsvisie krachtig naar voren te brengen! Je moet alleen gedegen documentatie aanreiken, krachtige brieven schrijven, goed onderbouwde teksten. En, het allerbelangrijkste... je moet voor je zaak durven te staan, ook als je dat mogelijk kritiek oplevert. Denk je dat Mandela had bereikt wat hij heeft bereikt, als hij met iedereen vriendjes had willen blijven? No way. En ja, dan doet het wel eens zeer, als je je visie verdedigt; that's all in the game. Maar zijn we daar nou werkelijk zo bang voor? We hebben een huis en een bed (anders dan de Syrische vluchtelingen en veel Afrikaanse slachtoffers van diarree); durven we dan niet de kritiek te weerstaan van degenen die een schromelijk kennistekort hebben over een belangrijk deel van de oorzaken van ziekte en sterfte in arme gebieden? En als dat achter-de-schermen-werk van vorig jaar zo fantastisch effectief is geweest... waarom heb ik dan nu nog niemand over borstvoeding gehoord? Waarom kan ik het hele woord 'borstvoeding' op de website niet terugvinden? Waarom wordt gebrek eraan niet als oorzaak genoemd, evenals de valse marketing door de kunstmatige zuigelingenvoedingsindustrie? Waarom staat er dat diarree de weerstand afbreekt? Waarom staat er niet dat diarree een gevolg is van ontoereikende weerstand? Kortom: borstvoeding speelt in dit verhaal opnieuw GEEN ENKELE rol. Wie mij kan laten zien wat de geweldige resultaten zijn van al het lobbywerk van de borstvoedingorganisaties vorig jaar, die is daartoe van harte uitgenodigd.

We zijn inmiddels een kleine week verder: ik heb geen bewijzen aangeleverd gekregen die laten zien dat het werk van de borstvoedingorganisaties tot nieuwe inzichten en accentverschuivingen heeft geleid.
Iemand stelde mij in de draad de vraag wat er dan wél moet gebeuren, als ik van mening ben dat dit niet werkt of te veel negatieve effecten heeft. Bovendien… al die giften van iedereen die bijdraagt… die komen toch uit een goed hart?

En dat dingen uit een goed hart komen, is mooi, maar zonder de juiste kennis is dat lang niet altijd toereikend en soms zelf contraproductief. Kunstmatige zuigelingenvoeding naar rampgebieden sturen is ook iets wat men als particulier met de beste bedoelingen doet, maar het werkt de ellende voor een deel verder in de hand. De zelfredzaamheid van de bevolking wordt erdoor ondermijnd en je geeft er een heel verkeerd signaal mee af.
Wat ik verder zelf doe... alsmaar weer aandacht vragen voor foute zaken op dit gebied, zodat het bewustzijn groeit. Zo heb ik gisteren bijvoorbeeld dit blog gepost.
Als we de problemen in de ontwikkelingslanden willen oplossen (dus meer doen dan met Serious Request pleisters plakken), gaat het om heel andere zaken. Dan moet je niet meer bij Primark kopen, bijvoorbeeld (of vergelijkbare winkels), omdat de armoede in die landen in stand wordt gehouden als wij voor een habbekrats onze spullen willen kopen. Dan moet je *hier* meer biologisch eten zodat *daar* de voedselproductiecapaciteit voor de eigen bevolking kan worden aangewend. Ik doe dat ook nog niet altijd, maar ik ben ermee bezig. We zullen echt hier moeten consuminderen, als het ons menens is met het oplossen van de ellende daar. Dat kost veel meer moeite dan een bedragje doneren. Al die mensen die geld geven voor een actie of cakejes of wat dan ook... die hébben dat geld dus gewoon beschikbaar? Als je die cakejes nou niet zou bakken, dan kon je ook dát geld nog aan het goede doel geven! Gewoon alleen maar geven, dus, zonder er iets voor terug te verwachten in de vorm van een product of een prestatie van/door een ander.
En natuurlijk kun je ook dit weer gezeur vinden waarmee die mensen daar niets opschieten, maar helpt het ze wel als we voor de tv gaan zitten (met wat te eten en te drinken erbij), kijkend naar Serious Request...?

Naar aanleiding van de discussies en de opmerkingen op twitter en Facebook is er door sommige mensen contact gelegd met het Rode Kruis en heeft het Rode Kruis mails verzonden waarin een toelichting op het één en ander wordt gegeven. Op twitter vroeg ik expliciet om een statement op hun website, zodat iedereen kennis kan nemen van de onderliggende motivatie van het Rode Kruis voor de keuze van de ‘strategische partner’, maar daarvan heb ik nog niets gezien.
Nadat de mails waren verstuurd, liet het Rode Kruis op twitter weten:

@bvcpantarhei We hebben onze standpunten telefonisch en schriftelijk besproken. Daar laten we het graag bij.

Ik heb op die mail echter nog niet gereageerd en kwam er ook verontrustende mededelingen in tegen, die mij doen twijfelen aan het kennisniveau op het gebied van borstvoeding. De opmerkelijkste opmerking was deze:

Ook Fr**** Camp**** onderschrijft het belang van exclusieve borstvoeding door moeders, en respecteert daarbij bovendien de WHO code for the marketing of breastmilk substitutes in alle landen waar zij kindervoeding verkoopt.

Ik weet niet of ik vandaag nog kans zie om daar een genuanceerd antwoord op te schrijven, maar ik vroeg gisteren al wel:

@
RodeKruis
Betekent dat, dat als ik informatie kan aandragen die een ander beeld geeft, jullie dan niet meer antwoorden...?

(De fabrikant las inmiddels trouwens mee met de tweets, want het Rode Kruis had ze getagged en ik heb die ook laten staan, maar hier nu niet overgenomen.)
Helaas is op deze tweet geen antwoord gekomen. Of ze het gesprek inhoudelijk blijven voeren, zal dus moeten blijken op het moment dat mijn mail klaar en verzonden is.

Het blijft allemaal uiterst ingewikkelde materie, maar dat het bedrijf de code respecteert is in ieder geval aantoonbaar niet waar. Kijk maar eens naar deze powerpoint van de stichting Wemos
 of naar deze uitgave van ‘Goed Gevoed’ van de Stichting Zorg voor Borstvoeding.
Ik laat het hier voor nu even bij. Ik ga nader op onderzoek uit en zal daarover ook het Rode Kruis informeren. Voor vandaag staan er nog andere dingen op het programma, zoals een consult voor een moeder met een kindje van zeven weken. Moeder tobt al weken met pijn en daar moet dus wat aan worden gedaan. Ze komt straks hier en ik hoop dat ze met wat suggesties fijne, rustige kerstdagen zal hebben.

Die wens ik overigens iedereen toe. Het feest dat de geboorte van een kind in een ongastvrije wereld herdenkt, is het waard om je af te vragen hoe je weerstand kunt bieden. Via het geven van borstvoeding bied je je kind een prachtige kans om zijn eigen weerstand tegen ziekte veilig en gezond op te bouwen. Zijn we eenmaal mondige volwassenen, dan lijkt het me een goed idee om met vereende krachten weerstand te bieden aan de agressieve commerciële marketing die ons van alles op de mouw speldt waarmee onze gezondheid niet gebaat is en die van kinderen in arme streken al helemaal niet. "Let's clean this shit up" is dus wel een goed motto, al bedoelt men er geloof ik wat anders mee dan ik...!

zaterdag 21 december 2013

Huilbabygate... het vervolg

Op Kiind.nl verscheen in oktober 2013 een artikel van de hand van Gabriëlle Jurriaans over de richtlijn aangaande excessief huilen bij baby's. Op het artikel kwamen reacties, onder andere van twee zorgverleners. Zij stelden dat de richtlijn is gebaseerd op kennis. Deze stelling is strijdig met de wetenschappelijke realiteit van vandaag. Wij (Marianne Vanderveen-Kolkena IBCLC (destijds lid van de klankbordgroep voor de richtlijn) en Linda Rikkers) hebben daarom gemeend dat extra informatie op zijn plaats is over de schadelijke effecten van diverse aspecten van de aanpak zoals beschreven in de richtlijn. Margreet de Ruijter stelt in haar reactie dat gekeken wordt naar de specifieke wensen van ouders. Ouders worden aan de hand van de richtlijn echter onvolledig geïnformeerd; dan kan van een vrije of geïnformeerde keuze geen sprake zijn. Sterker nog, veel te vaak voelen goed geïnformeerde ouders zich gepusht om hun kind niet-responsief te benaderen. Het oorspronkelijke Kiind-artikel is hier te lezen.

Een ingekorte versie van onze reactie staat op de Kiind-website; hieronder volgt onze uitgebreidere argumentatie. De referenties bevatten ook boektitels, voor wie verder wil lezen.


In 1947, zo'n 65 jaar geleden, zei de Britse psycho-analist Donald Woods Winnicott (1896-1971): "There is no such thing as a baby, there is always a baby and someone." (1) Recent onderzoek op het gebied van epigenetica laat zien hoe juist dit vroeg geformuleerde standpunt is. Hoe een kind zich ontwikkelt, hoe haar brein groeit, hoe haar stressregulatie wordt afgestemd, hoe haar karakter tot uiting komt… het hangt allemaal af van de omgevingsinvloeden en hoe die inwerken op het aanwezige genetische materiaal. Richard Bowlby, zoon van John Bowlby (de grondlegger van de hechtingstheorie), gaf tijdens het jaarlijkse congres van de LCGB in Winchester in april 2009 antwoord op de vraag of we in het kader van ontwikkeling moeten denken aan ‘nature’ of aan ‘nurture’. Hij vatte het zo samen: “It’s a matter of nurturing nature.”

Om de natuur, de aanleg, van het kind te voeden en optimaal tot ontwikkeling te brengen, heeft de pasgeboren baby vrijwel constante nabijheid nodig. In lichaamscontact met een volwassene komen baby's tot rust. Dit paradigma, deze coherent samenhangende zienswijze op de zorg voor het nageslacht is gebaseerd op de huidige kennis rond de biologie van de mensenbaby. Hoogwaardig onderzoek op het gebied van hechting, hersenontwikkeling en gezondheid op de lange termijn onderstreept het belang van responsieve kindzorg. (2) De behoefte aan veel lichaamscontact (3) en veelvuldige voedingen (4) zien we terug bij alle draagzoogdieren.

Vanuit de antropologische visie zegt Sarah Blaffer Hrdy in haar boek ‘Mothers and Others’ (in het Nederlands vertaald als ‘Een kind heeft vele moeders’) het volgende over sensitieve zorg: “but regardless of language or custom, the message conveyed by such administrations is equivalent: you are cared for and will continue to be. Love is a message that all babies are all too eager to receive, and small wonder. How secure an infant feels depends on how responsive the mother is to his physical and emotional needs.” Ze houdt een warm pleidooi voor afschaffing van het behaviorisme, dat zo sterk is gericht op het ‘africhten’ van het kind en het bewerkstelligen van gedrag dat de verzorgers past.

Ook Sue Gerhardt schrijft over de gevolgen van gescheiden zijn van het moederlichaam in haar boek ‘Why Love Matters’ (in het Nederlands vertaald als ‘Waarom liefde zo belangrijk is’): “Probably the most stressful experience of all for a baby or toddler is to be separated from his or her mother or caregiver, the person who is supposed to keep him or her alive. Early separation from the mother increases corticotropinreleasing factor (CRF) in the amygdala. This is thougt, by some, to be the biochemical of fear, suggesting that even short separations from the source of food and protection are very frightening for any breastfed young mammals, including humans.”

Er is, kortom, brede consensus over het idee dat baby’s in essentie allemaal gevoelig zijn voor prikkels en dat die prikkels voorwaarde zijn voor een kind om te groeien. Belangrijk is echter dat een baby de júiste prikkels ontvangt, namelijk die van menselijke interactie. Het volwassen lichaam biedt met de geruststellende aanwezigheid rust en ontspanning en ouderlijke sensitiviteit zorgt voor het bevredigen van de biologische behoeften van een kind.

Dat is een heel ander uitgangspunt dan wat we in de richtlijn vinden; daar is de essentie dat een kind pas tot rust komt en goed kan slapen als het alleen is en aan een strakke structuur blootstaat. Dit idee is strijdig met alle recente wetenschappelijke inzichten; de stelling dat de richtlijn is gebaseerd op de laatste wetenschappelijke stand van zaken is dan ook onjuist. Alleen zijn geeft geen rust; het is juist een enorme stressfactor voor een baby of jong kind. Er is enorm veel onderzoek dat zicht biedt op de behoeften van jonge kinderen en dat in de richtlijn niet is terug te vinden. Uit de hoofdtekst van de richtlijn is de kookwekker weliswaar verdwenen, maar met de verwijzing in Bijlage 4 naar het boekje van Ria Blom (versie 2011), waarin de kookwekker nog steeds wordt genoemd, is deze vorm van negeren van het hulpgeroep van de baby nog steeds een integraal onderdeel van de richtlijn. De adviezen om het huilen te negeren, zijn apert strijdig met sensitief ouderschap. Negeren van onder de term 'love withdrawal' en wordt door onderzoekers als mishandeling betiteld. (5)

Het grootste doel van de richtlijn lijkt te zijn: het huilen doen stoppen. Er zijn methodes (inbakeren en laten huilen) die daarvoor redelijk effectief kunnen zijn, in ieder geval voor de korte termijn. Of een bepaalde aanpak ook op de langer termijn en in brede zin effectief is, hangt af van wat je met een kind tot stand wilt brengen. Kijk je vanuit het behaviorisme, de studie van het gedrag, en ben je gefocust op het bijsturen en beheersen van het gedrag van een kind, dan kun je bepaalde strategieën succesvol noemen. Daarmee ga je echter voorbij aan wat het emotioneel en fysiologisch voor een kind betekent om niet gehoord en verzorgd, maar alleen gelaten en genegeerd te worden. Dit veroorzaak schade, waarvan de omvang de laatste jaren steeds duidelijker wordt. (6) Overigens betreft het hier deel ook zeer basale kennis die al decennialang bekend is. (7). Dat dissociatie en ‘freezing’ voor rust worden aangezien en voor effectief resultaat van de aanpak, is dan ook verontrustend.


En natuurlijk is het jonge ouderschap een indrukwekkende taak. De (verdrietige) ironie is, dat ouders zélf moeite kunnen hebben met stressregulatie doordat zij als baby zijn blootgesteld aan stress omdat hun behoeften niet (voldoende) werden bevredigd. Daardoor zijn ze zichzelf kwijtgereaakt en dat bemoeilijkt het responsief reageren op de signalen van hun baby. Het koesteren van de baby's van nu is pas werkelijke preventie. Door hun huilen, hun 'separation distress call', te beantwoorden, kunnen ouders eraan bijdragen dat hun kinderen opgroeien tot stabiele volwassenen die te zijner tijd hun eigen kinderen sensitief kunnen benaderen. (8) (9)

Dat de nabijheid van de primaire verzorgers, meestal de moeder en vader, van onbetwistbaar belang is, is geen mening meer. Het is kennis waar ouders recht op hebben en het is kennis die in de richtlijn pijnlijk ontbreekt. Dat ouders kennis over normaal babygedrag wordt onthouden, maakt het voor hen vrijwel onmogelijk om op basis van de in de richtlijn aangereikte (en door andere zorgverleners doorgegeven) informatie een weloverwogen keuze te maken over hoe ze met het huilen van hun kind kunnen omgaan.

Er zijn daarentegen ook veel ouders die zich goed voelen met de keuzes die ze maken. Zij krijgen helaas geregeld ongevraagd advies over (het omgaan met) het huilen van hun kind.
De gedachte dat het belangrijk is te onderzoeken wat het beste past bij de ouders, willen we graag vervangen door een andere. Wij pleiten voor een aanpak die past bij de behoeften van het kind. Het is belangrijk dat ouders zich zo goed mogelijk aanpassen aan die primaire behoeften van hun pasgeboren baby. Ook professionals moeten hun werkwijzen afstemmen op wat er bekend is over wat baby’s nodig hebben om een stabiele persoonlijkheid te ontwikkelen. Het eerste levensjaar legt de basis voor de toekomst en investeren in een stevige basis is van groot belang. Huilen is in dit licht geen 'probleem' dat zo snel mogelijk uitgedoofd moet worden, maar een poging van de baby om duidelijk te maken wat zij nodig heeft: een uitnodiging tot contact, een vraag om liefde en nabijheid.

Linda Rikkers is Vaktherapeut Beeldend en schrijver over sensitief ouderschap.

Marianne heeft vanaf 2008 als lid van de klankbordgroep feedback gegeven op de vele conceptversies van de richtlijn. De notitie die zij samen met Stephanie Sanders heeft geschreven, was één van de redenen dat het multidisciplinaire richtlijnontwikkelingsproces in gang is gezet. Je vindt die notitie hier. De publieksversie van dit document lees je hier. Marianne heeft van 11 september tot en met 4 december 2013 over de richtlijn geblogd. Ze heeft daarbij uitgebreid uit de meer dan 120 pagina’s van de richtlijn geciteerd. Geïnteresseerden kunnen kennis nemen van deze analyses via www.borstvoedingscentrumpantarhei.blogspot.nl .

Dit blog is ook te vinden op het blog van Linda.




[1]Winnicott, Donald. (1964) Further thoughts on babies as persons. In his The child, the family, and the outside world (pp. 85-92). Harmondsworth, England: Penguin Books. (Original work published 1947)
[3] Evolution, Early Experience and Human Development, Darcia Narvaez et al, p. 427-452 (Prescott, McKenna, Gettler)
[5]https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/18245/huffmeijer_tekst%20proefschrift.pdf?sequence=2 (zie vooral pagina 87 en verder, samenvatting van het onderzoek in het Nederlands)
[7] A Secure Base, John Bowlby, 1988
[8] Evolution, Early Experience and Human Development, Darcia Narvaez et al, 2013, p. 31-67 (Schore)
[9] The Hormone of Closeness, Kerstin Uvnäs Moberg, 2009/2013

woensdag 18 december 2013

Van kunde tot kolder, KtoK

Het is december. Behalve een tijd van bezinning is dat voor mij ook altijd een tijd om door alle papierstapels heen te lopen. Wat moet er nog worden afgewerkt en wat kan worden weggegooid, zodat ik in januari met een schone lei kan beginnen?

Al opruimende kwam ik promotiemateriaal tegen van een fabrikant van kolven, flessen en spenen. Dat spul is mij een aantal maanden geleden al toegezonden, zonder dat ik daarom had gevraagd. Al een paar keer stond ik ermee in de hand om het af te voeren naar de container, maar het zinde me ergens niet om er helemaal niets mee te doen. Ik heb er namelijk de pest over in, dat ik zulke zaken krijg toegestuurd, want ze laten me weer zien dat men het in het algemeen niet zo nauw neemt met de WHO-code en met het belang van borstvoeding. Dat ergert me en bovendien geeft het me een machteloos gevoel, omdat ik me ervan bewust ben dat ik er als kleine praktijk weinig tegen kan doen. Toch waag ik daartoe weer een poging middels dit blog en ook nu weer laat ik aan de hand van citaten zien waar het naar mijn mening mis gaat. Ik pak de meest storende zaken eruit.

De folder over de kolf:
Borstvoeding = beter
Borstvoeding is de beste start voor je baby. Uit onderzoek blijkt dat kinderen die borstvoeding krijgen minder vaak ziek zijn dan kinderen die geen borstvoeding hebben gehad. (…) Terwijl borstvoeding juist in het eerste halfjaar zo belangrijk is voor de ontwikkeling van je kind.

Wie mij een beetje volgt, weet natuurlijk al waarop ik blijf haken: kunstmatige zuigelingenvoeding is in deze tekst weer de norm waartegen borstvoeding wordt afgezet. Borstvoeding is beter, borstvoeding geeft minder ziekte… dat is de omgekeerde wereld! Borstvoeding is normaal, is wat zoogdierjongen nodig hebben. Daarmee vergeleken is kunstmatige zuigelingenvoeding *slechter* en geeft het *meer* ziekte. De misleiding van ouders blijft maar voortbestaan: ze krijgen voorgeschoteld dat borstvoeding een extraatje biedt, niet dat het kunstmatige alternatief risico’s oplevert.
En dan dat eerste halfjaar… daarmee wordt indirect gezegd dat het daarna niet meer zo belangrijk is. Weten de opstellers van die tekst niet dat in dat tweede halfjaar bepaalde immunologische waarden juist omhóóg gaan, omdat de baby in die levensfase meer mobiel wordt en met meer ziekteverwekkers in aanraking komt? Of weten ze dat dondersgoed en laten ze het bewust weg?

Vermeldenswaard is trouwens dat er heel wat negatieve ervaringen met deze kolf in omloop zijn. Een collega vertelde over een moeder die bijna geen opbrengst meer had met deze kolf. Ze vroeg tot drie keer toe een nieuw exemplaar en uiteindelijk vroeg ze haar geld terug. De kolf die ze daarna koos, leverde een vier à vijf keer zo hoge opbrengst bij het kolven.

Over de kolf:
Na afloop van het kolven kan je de afgekolfde melk (…) direct aan je baby geven door de flessenspeen op de (…)fles te draaien.

Direct aan je baby geven…? Als je baby en jij bij elkaar zijn… waarom zou je dan kolven?

De voorkant van het boekje waarin allerlei producten worden aangeprezen, laat een lachende baby zien met een speen in de mond. Een speen is om uiteenlopende redenen niet zo’n goed idee, maar met zo’n foto wordt weer benadrukt dat het beeld van een baby-met-speen heel normaal is, een soort ondeelbare eenheid. Op de eerste pagina binnenin, als inleiding van de directeur:
(naam bedrijf) bewijst dat zorgen voor en genieten van opgroeiende kinderen gecombineerd kan worden.

Zo, wel, nou dan… dus we hebben bedrijf X nodig om te laten zien dat het zorgen voor onze kinderen niet een constant drama is waarvan je niet kunt genieten…? Wat voor droevige visie ligt hieronder?

Pagina 5:
Deze slimme fles is vanaf de geboorte te gebruiken en ideaal in combinatie met borstvoeding.

Even voor de duidelijkheid… wie *borstvoeding* geeft, gebruikt *geen* fles. Wie moedermelk geeft, heeft misschien een fles nodig, maar ook niet per se. En áls je dan al een fles gebruikt, dan is dat natuurlijk niet ‘ideaal’, want je baby is gebaat bij drinken aan de borst, om immunologische, anatomische en hormonale redenen die deze schrijvers onbekend of onwelgevallig zijn.

Pagina 7:
Flessenspeen met zachte afwerking die aanvoelt als de moederborst en zorgt voor meer zuiggrip

Dit is apert in strijd met de WHO-code, die voorschrijft dat producten die vallen onder de scope (en flessen en spenen horen daarbij) niet geïdealiseerd mogen worden en niet als net zo goed of beter dan de borst mogen worden gepresenteerd.

Pagina 11:
De brede flessenspeen is een extra brede flessenspeen die lijkt op de moederborst.

Dames, leg je borst ernaast en maak een afspraak met de plastisch chirurg, want ik denk dat je borst sterk afwijkt van deze speen ‘die lijkt op de moederborst’. Kortom: misleiding.

Door het boekje heen wordt een aantal keren opgemerkt dat alle producten en informatie tot stand zijn gekomen met hulp van lactatiekundigen. Ik kom er zo één-twee-drie niet achter welke dat zijn, maar die horen zich aan de WHO-code te houden, zoals alle IBCLC’s. Hoe kan dit gebeuren en hoe kan hun input voortduren?

Pagina 16:
Veel baby’s hebben een sterke zuigbehoefte. Vaak steken ze hun eigen duim of vingers in hun mondje om op te sabbelen. Duimzuigen heeft als nadeel dat het een slechte invloed heeft op de vorm van de mond en de ontwikkeling van het gebit. Daarnaast is het makkelijker om een kind het zuigen op een fopspeen af te leren. Tips hiervoor zijn te vinden in het Stoppen met Foppen Boek.

Dat is fraai, zeg: eerst de kinderen aan de speen helpen, met het verhaal dat dat beter is dan duimzuigen (alsof een speen geen schade aan de orale anatomie veroorzaakt…!) en vervolgens een boek proberen te verkopen om het kind weer van het speengebruik af te helpen! En waar blijft de wérkelijk onschadelijke methode om de zuigbehoefte te bevredigen, namelijk zuigen aan de borst?

Bij het plaatje van de speen:
Stimuleert de juiste ontwikkeling van de kaak- en mondvorm

Euhm… zie boven.

Na zeven bladzijden over spenen volgt informatie over antilekbekers.
Over de informatie heb ik niet zo veel te melden. Zelf ben ik echter geen voorstander van dit soort bekers. Een kind leert daardoor niet hoe de zwaartekracht inwerkt op vloeistoffen. Dat ze uit een beker of een kopje op je kleren en op de grond stromen als je niet goed oplet, dat is een waardevolle ontdekking. Als je een kind een gewone beker aanbiedt op een leeftijd waarop het eraan toe is, kun je samen dat leerproces doorlopen. Wil je voorkomen dat het aldoor overal een puinhoop is, dan moet je als verzorger inderdaad goed opletten en… dus ook aanwezig zijn. Is dat de reden dat de antilekbekers zo in trek zijn geraakt, omdat aan die voorwaarde lang niet altijd wordt voldaan?

Op pagina 28 worden lepels vertoond. Er wordt een kindje gevoerd dat overduidelijk nog geen halfjaar oud is, dus ook hier gaat weer het één en ander mis met de aanbevelingen die zeggen dat een kind het beste een halfjaar lang niets anders krijgt dan borstvoeding.

En aan het einde op pagina 33 een verhaaltje over het ‘Stoppen met Foppen boek’, onder de header ‘Coaching & Guiding’:
Samen met medische experts ontwikkelde (naam bedrijf) een aantal boeken om ouders te ondersteunen bij mijlpalen in het leven van een kind.
Het populaire Stoppen meet Foppen boek bestaat uit een 15-daags stappenplan waarbij kinderen op spelenderwijs worden voorbereid op het afscheid nemen van de vertrouwde speen. Op de laatste dag van het stappenplan wordt het kind gevraagd de fopspeen op te sturen naar Soe Soe de fopspenenfee.

Mijlpalen in het leven van een kind… ik heb daarbij een andere voorstelling, maar dat kan natuurlijk aan mij liggen.

En dan tot slot de brief om nog meer aandacht voor de kolf te vragen; die opent als volgt:

“Ik lijk wel een melk koe!”
Professionals op het gebied van borstvoeding zullen deze uitspraak vaker gehoord hebben. Dit zou toch niet het beeld moeten zijn dat vrouwen hebben als ze aan kolven denken?
(…)
Ons doel: Moeders de kans geven om zo lang mogelijk zonder obstakels borstvoeding te geven.
Weg met het melk koe effect!
(…)
Als professional wil je de cliënt toch niet onthouden van de moderne mogelijkheden op het gebied van kolven. In samenwerking met een professioneel team waaronder 2 Lactatiekundigen hebben wij in 5 jaar tijd de (…) mama vriendelijke borstkolf ontwikkeld.

Nog afgezien van de diverse taalfouten in deze tekst… is het niet om droevig van te worden?
Is dit de manier waarop ik mij als professional wil laten aanspreken door een bedrijf dat niet borstvoeding, maar moedermelkvoeding wil stimuleren?
Ik lees op de laatste pagina van de brief dat ik mij kan laten trainen door dit bedrijf. Ik zal, onder toezending van de link naar dit blog, laten weten dat ik daarvoor geen belangstelling heb. De folders en het mapje met een geluidsopname van de werkende kolf kunnen nu wel weg.

woensdag 11 december 2013

Over (on)betaalde bezigheden

Helemaal kriegel word ik ervan, van die stukken in de krant die hele groepen diskwalificeren, niet alleen hele groepen mensen, maar ook hele groepen taken, hele groepen bijdragen aan wat in z’n totaliteit de samenleving vormt. Meer concreet gaat het me om het begrip ‘werk’ en wat er wel en niet onder wordt geschaard. Geregeld kom je in allerlei omgevingen namelijk die bijzondere termen tegen: ‘werkende vrouwen’, ‘werkende moeders’, maar ook ‘niet werkende vrouwen’ en ‘niet werkende moeders’. Bij mij komt dan altijd de vraag op: “Bestaan die dan, moeders die niet werken?”

In mei van dit jaar schreef ik samen met onze oudste dochter dit artikel op de website Joop.nl , Jouw Online OpiniePagina. Hierin gaven we aan wat ons bezwaar is tegen de veel gehanteerde definitie van ‘werk’. Ik schreef er trouwens al eerder diverse blogs over, zoals hier, en wil er nu opnieuw aandacht aan besteden, want het is een hardnekkige kwestie. Dat kan geneuzel lijken, maar taalgebruik heeft een grote invloed op de perceptie van begrippen. Ik breng in het kader daarvan nog maar weer eens het artikel van Diane Wiessinger onder de aandacht, ‘Watch Your Language’.

Ik heb op vanDale het woord ‘werken’ ingegeven, want als we niet weten waarover we het hebben, dan valt er moeilijk een zinnige uitspraak over te doen. Dit is wat ik vond:
wer·ken (werkwoord; werkte, heeft gewerkt)
1 bezig zijn, zijn krachten gebruiken: aan een roman werken
2 betaalde arbeid verrichten, een beroep uitoefenen: waar werk je?; werk ze! werk prettig!
3 uitwerking hebben: op de zenuwen werken invloed uitoefenen op
4 krimpen en uitzetten van hout door weersinvloeden
* iets naar binnen werken opeten; iemand de kamer uit werken maken dat hij de kamer verlaat

Wanneer er wordt gesproken over ‘werkende moeders’, wordt meestal op betekenis 2 geduid. Het betreft dan niet zozeer het woord ‘moeders’, maar het woord ‘werkende’. Het moederschap zelf wordt niet als beroep gezien en wat zij doet is geen werk.
Velen zijn van mening dat je werkt wanneer je een betaalde baan hebt, bij voorkeur buitenshuis, of nog specifieker: buiten je éigen huis, want als je bij iemand ánders in huis de rommel opruimt en voor de kinderen zorgt, dan heet het wel ‘werken’. Is dat niet merkwaardig? Stel je voor, ik heb een buurvrouw met jonge kinderen en onze eigen kinderen vergen ook nog zorg en aandacht. Wanneer wij allebei in ons eigen huis datgene doen wat nodig is om de zaken goed te laten verlopen, ‘werken’ wij geen van beide. Wisselen wij daarentegen van huis en doet zij bij mij de huishouding en ik bij haar en wij ontvangen daarvoor van elkaar een salaris… dan werken we allebei. Financieel schieten we er niets mee op (ervan uit gaande dat we beiden hetzelfde verdienen) en onze kinderen worden er ook niet veel wijzer van. Zij worden immers verzorgd en getroost door iemand die ze weliswaar goed kent, maar die niet dezelfde band met ze heeft als hun eigen moeder, die ze gedragen en gebaard heeft en mogelijk nog voedt.

Hoe komt het, dat het ouderschap en meer nog het moederschap in onze samenleving zo weinig aanzien heeft? Waarom worden het begeleiden van (eigen) kinderen naar volwassenheid en het erbij behorende zorgen voor een (eigen) veilige en gezonde thuisomgeving betiteld als ‘niet werken’? Wanneer je het woord ‘eigen’ vervangt door ‘andermans’, hebben we blijkbaar een totaal andere situatie en gaan de politieke debatten over de vraag hoe we de kwaliteit hoog kunnen houden met het oog op het economisch belang.

Dit hele onderwerp is een politieke aangelegenheid. Er ligt een sterke focus op geld en op activiteiten die in het huishoudboekje van de overheid worden geregistreerd en waaraan een prijskaartje kan worden gehangen. Arbeid die niet financieel wordt beloond met een salaris dat ergens wordt genoteerd, lijkt voor de overheid niet mee te tellen. De indruk wordt gewekt dat die vorm van inspanning geen bijdrage levert aan de samenleving, aan de economie, aan het welzijn en de welvaart. Wat niet in geld kan worden uitgedrukt, lijkt van ondergeschikt belang. En het is niet eens alleen een ‘rechts-liberaal’ issue; ook de partijen ter linker zijde gaan erin mee. Ook daar wordt het belang van aandachtige, liefdevolle en dus tijdrovende zorg in de jonge jaren van een kind schromelijk onderschat.
Pathologie die voortvloeit uit suboptimale of slechte zorg in het begin, leidt tot enorme persoonlijke, emotionele en gezondheidsschade later in het leven. Daarmee wordt het dan dus ook een sociale, maatschappelijke, economische aangelegenheid met financiële gevolgen, ook als je niet in exacte cijfers de vinger erop kunt leggen.

Op woensdag 27 november 2013 las ik een stuk in de Volkskrant met de kop ‘We zijn een traditioneel volk’. De ondertitel luidde: Nog steeds zijn het de mannen die vaker en langer werken en de vrouwen die meer tijd aan het huishouden besteden. Ook lunchen we massaal om half een en liggen we voor elven in bed.

Langer ‘werken’? Wat doen ze dan, als ze ‘werken’? En wat doen al die mensen die ‘niet werken’ in die tijd?
Het artikel vervolgt met meer uitleg. Op de eerste zin daarvan valt niets aan te merken; als dat is gemeten door het Sociaal en Cultureel Planbureau, dan is dat zo: De groei van het aantal uren dat wij betaalde arbeid verrichten, is tot stilstand gekomen. Dat is een constatering die verder niets zegt over hoe we onze tijd doorbrengen. Belangrijk is overigens wel dat dit niet per se betekent dat we minder zijn gaan werken! Dat hangt namelijk, zoals waanzinnig veel in het leven, volledig af van de definitie die je hanteert.
Als we spreken over ‘werken’, zou ik graag zien dat betekenis 1 van vanDale wat meer nadruk krijgt: bezig zijn, je krachten gebruiken. Met die definitie gaan de percentages van hoeveel iedereen werkt drastisch omhoog.

Wie werkt, begint vooral tussen 8 en 9.

Geloof me… wanneer we als ouders pas rond 8.00 uur beginnen, slagen we er zeer zeker niet in om onze kinderen op tijd op school te krijgen.

Vrouwen werken gemiddeld 17,9 uur, mannen 32,4 uur. Bijna veertig jaar geleden, in 1975, lag dat op 6,8 tegen 32,3 uur; in 1995 was de verhouding al iets minder scheef: 12,6 tegen 32,9 uur.

Boeiende cijfers, niet waar? Een week heeft 7 x 24 = 168 uur. Daarvan werken vrouwen in 2013 blijkbaar 17,9 uur, maar in 1975 waren ze maar gedurende 6,8 uur nuttig voor de samenleving. Wie gelooft dat…? Overigens is die samenleving blijkbaar arbeidsintensiever en drukker geworden in krap veertig jaar, want in totaal ‘werkten’ mannen en vrouwen samen 39,1 uur in 1975, 45,5 uur in 1995 en 50,3 uur in 2011 of 2013! Waar zijn we zo druk mee? Niet met zorg, want dat is geen ‘werk’, toch?

De arbeidsparticipatie van vrouwen van 20 jaar en ouder lag in 2011 op 64 procent. Dat betekent dat bijna tweederde van de vrouwen ten minste twaalf uur per week werkt. Een jaar na de geboorte van het eerste kind heeft slechts 10 procent van de moeders een volledig baan.

Die 10 procent… zorgt die volledig voor hun kind, náást het verrichten van 40 uren betaalde arbeid? Hoe moet ik mij dat voorstellen? Wat betekent dat voor de behoeftebevrediging van die baby’s?
En als er iemand anders voor die baby’s zorgt… werkt die dan wél? En waarom die 90% dan niet?

Over dit aspect schrijft Ingeborg Bosch (zie hier mijn blog van vorige week over haar visie) het volgende in haar boek ‘De onschuldige gevangene’: We zouden met de moderne kennis van de psychologie misschien eindelijk eens een generatie groot kunnen brengen die zichzelf en het leven werkelijk aankan. De mensen die dat op zich nemen, en voor het merendeel zijn het nu eenmaal vrouwen, zouden we moeten koesteren. Ze zouden cursussen moeten kunnen volgen en er een financiële vergoeding voor krijgen. Dat is een gezamenlijke maatschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de volgende generatie. Het argument tegen zorgloon is dat het de kans op terugkeer naar de arbeidsmarkt zou verkleinen. Dat houdt dus de visie in dat de zorg thuis geen onderdeel van het arbeidsproces is. Wat een onderschatting en wat een minachting. Het feminisme heeft een gaatje laten vallen: veel moeders met kleine kinderen zitten maatschappelijk nog steeds in de klem.

Zorg voor baby’s en jonge kinderen is een hoogwaardig (arbeids)onderdeel van de samenleving, of je er nu wel of niet een salaris aan koppelt. Het wordt tijd voor ‘evidence based’ politiek beleid op dit terrein!

zondag 8 december 2013

Wat doen we ze aan?


En alweer was het zaterdag vandaag. Die dag begint bij mij in principe met ontbijt en het Volkskrant-magazine. Ook vorige week, zaterdag 30 november, was dat het geval en de hele week al ligt het magazine naast mijn laptop op tafel. Er stond namelijk een stuk in dat me aan het denken heeft gezet, een aangrijpend artikel. De titel is ‘Wraak van een vader’ en het gaat over de gedachten van de moeder over de dood van haar twee zoons. De tekst is geschreven door Maud Efting en de inleiding luidt als volgt:
Lucelle, de moeder van de tweeling (10) die begin september in Schoonloo door hun vader werd vermoord, wil dit gezegd hebben: haar zoons waren gelukkig, en hun vader had het recht niet hen van het leven te beroven. ‘Daar is nooit een reden voor.’

Voor de helderheid: ik ben het er uiteraard volstrekt mee eens dat ouders hun kinderen niet van het leven mogen beroven. Moord is daarvan de ultieme vorm. Er zijn echter vele andere manieren waarop je als ouders je kinderen voor een deel van hun gelukkige leven kunt beroven. Sommige daarvan zijn sociaal gezien zelfs uitermate geaccepteerd en worden in het geheel niet gezien als iets waartoe ouders het recht niet hebben. Daarom wordt dit mogelijk een oncomfortabel blog. Het zij zo; ik ben van mening dat bepaalde zaken te vaak onder het vloerkleed worden geveegd en ik wil dat vloerkleed eens optillen. Ik zal dat, zoals geregeld de laatste tijd, doen aan de hand van citaten, dit keer uit het magazine van vorige week.

Lucelle is bijna 18 als ze Bernd voor het eerst ontmoet in een ruige nachtkroeg in Groningen. (…) Bernd is drie jaar ouder, een totaal ander type. (…) Op dat moment zit ze in haar eindexamenjaar. Ze woont bij haar moeder, maar dat gaat niet goed. Sinds de scheiding van haar ouders mag ze haar vader nauwelijks zien, en daar verzet ze zich tegen: ze wil dat het eerlijk wordt verdeeld. ‘Ik was kwetsbaar. Bernd was een van de eerste mannen die ik tegenkwam en we woonden al snel samen. Ik was verliefd. Bernd was charmant; hij kon alles voor elkaar krijgen bij mensen. Pas veel later kwam ik erachter dat hij twee gezichten had. Hij kon heel onaangenaam zijn. Onberekenbaar. (…) Als kind was hij onhandelbaar. (…) Ook zijn ouders konden hem op een gegeven moment niet meer aan. Ze hebben hem zelfs een tijd lang uit huis laten plaatsen, in een jeugdinternaat. Ze vonden dat hij hard moest worden aangepakt.

Deze alinea zit al tjokvol met zorgelijke aspecten. Lucelle is kind van gescheiden ouders en de periode na de scheiding verloopt moeizaam. Ze wil ook bij haar vader zijn; de loyaliteit naar beide ouders toe verscheurt haar emotioneel en ze wordt er onzeker van. Dat heeft invloed op haar partnerkeuze.
Bij Bernd thuis gaat het ook niet goed. Zijn ouders zijn niet in staat hem de zorg te bieden die hij blijkbaar nodig heeft, want hij word ‘onhandelbaar’ en wordt uiteindelijk zelfs uit huis geplaatst. Ze denken dat een harde aanpak de oplossing is. Bernd wordt hierdoor waarschijnlijk voor het leven getekend, met uiteindelijk tragische gevolgen.Voor meer ideeën over de gevolgen van straf en een harde aanpak verwijs ik graag naar het werk van Alfie Kohn. (Overigens is uit huis plaatsen voor een wat ouder kind denk ik vergelijkbaar met het wegleggen en alleen laten van een huilende baby: beide kinderen krijgen niet de liefdevolle zorg die ze, juist als het moeilijk met ze gaat, zo vreselijk hard nodig hebben.)

‘Ik was ergens in de 20, zegt Lucelle, ‘toen ik erachter kwam dat Bernd er naast mij andere vrouwen op nahield.’ Het zijn er velen, al weet ze dat dan nog niet. (…) Talloze keren maakte ze het uit. ‘Maar steeds wist hij me op kwetsbare momenten weer naar zich toe te trekken. (…) Ik had alle reden, zegt Lucelle, om bij hem weg te gaan. Ik neem het mezelf nu elke dag kwalijk dat ik dat toen niet heb gedaan. Ik heb daar wel boeken over gelezen. Zonder al te veel te willen psychologiseren, weet ik dat er vrouwen zijn met een nogal vergaand, helpend karakter. Vrouwen die voortdurend proberen iemand te helpen die eigenlijk niet geholpen wil worden. Kennelijk haalde ik daar iets uit. Anders was ik niet zo lang bij hem gebleven.’

Hier wordt gesteld dat Bernd er telkens weer in slaagt om Lucelle voor zich te winnen. Zoiets heeft echter alleen maar kans van slagen als ook de ander, Lucelle in dit geval, met dat spel meedoet. De oorzaak dat deze dynamiek in stand blijft, ligt dus bij beide partners. Ze vallen vermoedelijk beide ten prooi aan een diep verlangen om de onvervulde behoeften van de kindertijd alsnog te bevredigen en zo houden ze elkaar gevangen in een destructieve interactie.

Lucelle ontdekt op een goed moment, als inmiddels de tweeling is geboren en Bernd op de maandagen uitstapjes maakt met de kinderen, dat hij toch weer in het geheim een relatie met een andere vrouw heeft. Hij heeft die andere vrouw verteld dat hij in scheiding ligt. Lucelle krijgt contact met deze vrouw en samen ontdekken ze dat er heel veel niet klopt in de uitspraken van de man met wie ze samenleven.

Dat was het moment waarop ik besloot dat ik niet meer gemanipuleerd wilde worden.

Deze gedachte is blijkbaar niet nieuw. Lucelle weet dat ze wordt gemanipuleerd en heeft zich dit jaren laten aanleunen. Ligt het voor de hand dat een mens dat accepteert, wanneer er sprake is van een goed ontwikkeld zelfbewustzijn? Wanneer je weet wat je waard bent, laat je dan jaar in jaar uit toe dat degene met wie je getrouwd bent, misbruik maakt van je vertrouwen?

Ze vertelt Bernd dat ze wil scheiden en zijn reactie is heftig.
Ik sliep, maar ineens hoorde ik enge geluiden. Toen ik naar beneden ging, leek hij aan de trap te hangen. Maar toen ik er was, had hij zichzelf al bevrijd. Trillend stond ik daar. Ik dacht: oh god, straks hebben mijn kinderen geen vader meer. Maar ik wist dat ik moest doorzetten. Nog steeds denk ik dat hij het niet echt heeft willen doen. Hij wilde laten zien: dit gebeurt er als je weggaat.

De situatie wordt met dit voorval grimmiger. Er kan worden gezegd dat Bernd alle mogelijke chantage- en manipulatiemethoden in de strijd werpt. Evengoed kan worden gezegd dat de wanhoop die Bernd als kind voelde, steeds grotere vormen aanneemt en tot steeds extremer gedrag leidt. Kunnen we hem dit aanrekenen?

In 2006 scheiden ze. ‘Ik herinner me nog goed dat ik in mijn auto zat, met de kinderen achterin en een boedelbak met de belangrijkste spulletjes. Ik dacht: en nu ben ik echt weg.’

De kinderen maken dit allemaal mee. Wat doet dit met hun loyaliteitsgevoel? Hoe verhoudt zich hun emotionele beleving tot die van Lucelle toen zij zelf met de scheiding van haar ouders te maken kreeg?

Er volgt co-ouderschap.
‘Zo wilde ik het ook. Door mijn verleden had ik een sterk rechtvaardigheidsgevoel: het moest eerlijk gaan.’ De regeling loopt goed. (…) Wel krijgen ze een financieel conflict. ‘Ik zei: Bernd, je hebt me verschrikkelijk belazerd, ik wil dat je dit rechtzet. Eerst probeerde ik het zelf op te lossen, maar hij stond nergens voor open. Uiteindelijk ben ik naar de rechter gegaan.’ De tweeling merkt daar niets van. ‘Ik heb het ze nooit verteld. Hij deed dat volgens mij ook niet.’
De kinderen wennen snel aan het ritme. ‘Ze hebben er nooit echt verdriet over gehad. Het was zo. Als ze bij mij kwamen, zeiden ze altijd: we hebben je zo gemist, mama. En dan knuffelden we.

Lucelle geeft hier aan dat ze een sterk rechtvaardigheidsgevoel heeft ontwikkeld. Om te weten of dingen ‘eerlijk’ gaan of ‘eerlijk’ voelen, zouden we echter niet de ouders, maar de kinderen moeten vragen. Wat ouders als ‘eerlijk’ ervaren, kan door de kinderen heel anders worden beleefd. En al gaat het nóg zo ‘eerlijk’, dan hoeft het nog steeds niet prettig te zijn. En daarvoor hoeft er ook niet per sé te worden geschreeuwd. Kinderen nemen op een subtiel niveau waar of dingen in orde zijn. Ze voelen de stress van de ouders; cortisol is besmettelijk, zogezegd. En wanneer je midden in een rechtszaak zit en er financiële problemen zijn, dan is stress onvermijdelijk. Dat kinderen wel vóelen dat er van alles aan de hand is, maar niet weten wát er speelt, dat maakt het juist extra ingewikkeld voor ze. Dat ze niet klagen, betekent niet onvermijdelijk dat ze gelukkig zijn en nergens wat van merken. Puur het feit dat papa niet meer in huis woont, is immers al onontkoombaar. Als ze dan ook nog thuiskomen en zeggen dat ze mama zo hebben gemist… kunnen we dan in alle redelijkheid volhouden dat deze kinderen geen verdriet van de situatie hebben ondervonden?

‘De jongens zeiden nooit dat ze niet naar hun vader wilden. (…) Wel ging het soms mis als Jasper of Marijn met een vriendje had afgesproken. Bernd kon soms zomaar ineens zeggen dat het niet doorging. Hun vriendjes stonden dan teleurgesteld op het schoolplein, maar daar had hij geen boodschap aan. Hij liep gewoon door. ‘Marijn had daar de meeste moeite mee. Voor de zomer had hij een belangrijke kampioenswedstrijd van voetbal, maar ineens zei zijn vader: we gaan niet. Marijn was in tranen. Ik ben een week bezig geweest om te onderhandelen met Bernd. Maar zijn credo was: ik zeg het en dus moeten mijn kinderen luisteren. Dat was het enige waarover de jongens klaagden. Maar het werd nooit zo erg dat ik dacht dat het niet kon worden opgelost. We hadden een financieel conflict, maar we zaten niet in een vechtscheiding. In het bijzijn van de kinderen hebben we nooit ruzie gemaakt. Ze hebben ons nog nooit horen schreeuwen. Jasper en Marijn waren gelukkig.

De onredelijkheid, de oneerlijkheid van de beslissingen van hun vader… dat was ‘het enige’ waarover de kinderen klaagden. Is dat een kleinigheid…? Of leidt die onhebbelijkheid van hun vader tot beslissingen die de jeugd van deze jongens kleurt? En hoe komt het dat Lucelle dit soort zaken, die diep ingrijpen in hoe een kind de veiligheid bij en het vertrouwen in de ouders ervaart, niet als heel ernstig beschouwt? Komt dat omdat ze zelf nog veel ergere dingen meemaakte toen ze jong was? Of komt het omdat we als samenleving te weinig de ernst van dit soort gebeurtenissen inzien, dat we ons niet of onvoldoende realiseren wat de impact ervan is op het functioneren van het kind als het eenmaal volwassen is?

‘Wat als ik hem had gezien voor de man die hij was? Had ik het kúnnen voorzien? Had ik het moeten zien? Waarom ben ik zo lang bij hem gebleven? (…) Hij had wel zakelijke problemen en er was een relatie verbroken. Maar dat zijn geen redenen om je kinderen iets aan te doen. Daar is nooit een reden voor. (…) Ik elke geval neem ik het mezelf nu verschrikkelijk kwalijk dat ik daar nooit het gevaar van heb ingezien [van het zelfbeeld van Bernd, MVK]. Daar moet ik nu doorheen. Ik weet echt niet hoe ik daar verder mee moet leven. Ik wilde dat ze hun vader even vaak zagen als hun moeder. Daar zorgde ik voor, ondanks het feit dat ik hem vaak een onhebbelijke man vond en het liefst niets meer met hem te maken wilde hebben als er geen kinderen waren geweest. Maar ze hadden recht op een vader en op een jeugd zonder geruzie. Dat heb ik ze gegund – vanaf het allereerste begin.

We nemen in de opvoeding waarschijnlijk allemaal als uitgangspunt dat we onze kinderen niets willen aandoen wat hen schade berokkent. Toch is het een gegeven dat we in onze onvolmaaktheid allemaal dingen doen die hen pijn doen, lichamelijk of geestelijk. Moord is daarvan het aller-uiterste. Toch kunnen we hun ziel ook beschadigen en hun levenslust een stukje doden door minder extreme handelwijzen: schelden, straffen, vernederen, slaan, alleen laten, behoeften negeren, hun veilige thuis ontmantelen, er niet voor ze zijn met liefde en aandacht omdat we te weinig tijd vrijmaken, hun plannen niet serieus nemen, hun enthousiasme inperken. Hoe zwaarder belast de geschiedenis van de beide ouders is, hoe groter de kans dat ze de zorg voor hun kinderen als belastend ervaren en er niet in slagen de veilige basis voor hun gezin te behouden. De situatie met Lucelle en Bernd en hun kinderen is daarvan een uitzonderlijk voorbeeld. Laten we ons er als ouders bewust van zijn dat het vaak een gradatieverschil is en geen wezenlijk verschil, hoe erg in dit geval de uitkomsten ook zijn. Lucelle en Bernd waren allebei beschadigd door hun baby- en kindertijd en dit transgenerationele effect is helaas meer regel dan uitzondering. Mijn conclusie is dan ook dat in dit gezin iedereen slachtoffer was en beide ouders een aandeel hadden in het verloop van het geheel.
Wat kunnen we doen als samenleving om schade aan kinderen te voorkomen? Deel gerust je visie hieronder!