(De onderstaande tekst heb ik zojuist als reactie achtergelaten op de site van Vakblad Vroeg.)
(UPDATE d.d. maandag 4 december 2017: Vakblad Vroeg heeft me laten weten de onderstaande reactie te inhoudelijk te vinden en heeft daarom besloten die niet bij de reacties op de website te plaatsen.)
(UPDATE d.d. maandag 4 december 2017: Vakblad Vroeg heeft me laten weten de onderstaande reactie te inhoudelijk te vinden en heeft daarom besloten die niet bij de reacties op de website te plaatsen.)
Zojuist las ik dit artikel in de nieuwsbrief van Vakblad Vroeg en het is weer een voorbeeld van een lastige manier van communiceren over de slaap van jonge kinderen. In de inleiding van het artikel zegt Betty Bakker-Camu het volgende: “[Het is] heel Nederlands om tegen elkaar te zeggen van ‘Goh slaapt de jouwe al door?’. We willen dat ook zo snel mogelijk, want we moeten weer aan het werk en het dagritme moet doorlopen. Het is echter de vraag of dat een handige instelling is.” Dat is inderdaad geen handige instelling, die focus op doorslapen van baby’s. (Bedenk daarbij dat ook volwassenen zelden iedere nacht doorslapen; ze worden wakker, gaan naar de wc, drinken een slok water, veranderen van houding…)
Bakker-Camu stelt dat haar werk in de JGZ is gericht op preventie en in een volgende alinea verwijst ze naar de richtlijn Slaap. Die is hier te vinden. Al diverse keren en op diverse plaatsen heb ik aangegeven waarom deze richtlijn op meerdere wetenschappelijke gronden een uiterst problematisch document is. Ik heb deze bezwaren hier samengevat. Het grootste probleem van deze richtlijn is dat deze niet uitgaat van de *behoeften van de baby*, maar van de *wensen en ideeën van volwassenen (waaronder de ouders)*. Daar waar de volwassen ideeën voor een groot deel zijn gebaseerd op culturele overtuigingen en gewoontes, zijn de behoeften van de baby bepaald door de biologische blauwdruk. De vragen van Bakker-Camu, ‘Waar leg je je kindje te slapen?’ en ‘Ben je daar tevreden over of niet?’ zijn in die zin in lijn met de richtlijn: ze gaan uit van wat de volwassene wil, niet van wat de baby nodig heeft. Haar artikel rept verder ook niet van babybehoeften en de noodzaak om een kind dichtbij te houden en het zo de mogelijkheid te bieden een (neurologisch) diep geworteld gevoel van veiligheid te laten groeien; van daaruit zal zich vanzelf ook een gezond slaappatroon ontwikkelen. Angst is de grootste slaapverstoorder, voor iedereen.
Over de ondersteuning die de JGZ kan bieden bij slaapproblemen zegt Bakker-Camu: “Daar zijn een aantal methodieken voor. Die zijn bewezen effectief, maar gemakkelijk is het niet. Het vergt veel van de ouders en interventies moeten aansluiten bij deze ouder met dít kind in déze omstandigheid.” In de richtlijn klinkt dat als volgt: “De interventie wordt toegepast in combinatie met de tips voor slaaphygiëne, zoals het doorlopen van een vaste routine bij het naar bed gaan en vaste bedtijden. Vooraf wordt het kind altijd verteld dat de ouder niet zal komen als het kind roept of schreeuwt. Het moet precies weten waar het aan toe is en de ouder moet van de JGZ professional duidelijk toelichting krijgen hoe ze dat helder en duidelijk kunnen overbrengen aan het kind” (p. 53) en even verderop zo: “Ouders kunnen het erg moeilijk vinden om hun kind te laten huilen en gaan soms toch reageren” (ibid.). Op pagina 55 wordt dit als één van de ‘oplossingen’ aangereikt: “Een van de onderzochte methodes maakt gebruik van een “bedtijd pas”. Kinderen krijgen van de ouders een pas die ze kunnen inruilen tegen bijv. de ouder komt één keer naar de slaapkamer, of het is één keer
toegestaan om uit bed te komen. Daarna levert het kind de
pas in en wordt het roepen om de ouder genegeerd. Het gewenste gedrag wordt beloond met
bijvoorbeeld een sticker systeem.” In diverse onderzoeks-settings worden dergelijke
vormen van behaviorisme en machtsmisbruik inmiddels als volstrekt achterhaald
beschouwd en het wekt dan ook verbazing en verontrusting dat dit in een
richtlijn van 2017 nog wordt aanbevolen en dat Vakblad Vroeg zich daar
kritiekloos achter lijkt te scharen.
In het VV-artikel wordt vervolgens gesteld: “Wat het voor ouders lastig kan maken, zijn de adviezen van vrienden en raadplegen van internet.” Dit is interessant; ‘peer support’, het raadplegen van de sociale omgeving, zou de normale manier moeten zijn waarop ouders wegwijs worden in het ouderschap. Wat hier impliciet wordt gezegd, is dit: “Als ouders nu maar naar de JGZ zouden luisteren en niet zelf dingen zouden op- en uitzoeken, dan zouden ze gewoon kunnen handelen volgens de richtlijn Slaap en dan kwam alles goed.” Dit is een paternalistische benadering, die de autonomie van ouders aantast (poogt aan te tasten) en die bovendien op pathologie is gestoeld.
Een paar maanden geleden stelde ik voor nog weer eens om de
tafel te gaan over dit onderwerp, maar Bakker-Camu wees dit af, omdat er
volgens haar met mij niet te praten valt.
In de richtlijn wordt op pagina 82 ook dit aangeraden: “Voor de professional is het aan te bevelen de wetenschappelijke literatuur rond dit thema bij te houden en kritisch te analyseren.” Dat lijkt mij een goed idee; ik wil wel een literatuurlijst aanleveren.