woensdag 26 maart 2014

Positief Pedagogisch Programma, zeg maar deel 12

Na mijn blog van afgelopen week heb ik een aantal reacties ontvangen en daardoor is er in ieder geval materiaal voor deze week. Iemand stuurde me een folder uit, naar het lijkt, ook weer een serie, getiteld ‘Kinderen in de basisschoolleeftijd’ met als specifiek onderwerp ‘Huiswerk’.

Huiswerk maken moet met zo min mogelijk stress verlopen en als een prettige tijdsbesteding ervaren worden. Dit gebeurt wanneer ouders hun kinderen aanmoedigen en hulp bieden wanneer dat noodzakelijk is.

Huiswerk als een prettige tijdsbesteding… dat is in veel gevallen wellicht nog te hoog gegrepen. Als je Alfie Kohn erover hoort, krijg je echter wel een heel ander dan het standaard beeld voorgeschoteld over huiswerk. De strekking van zijn verhaal is: “Afschaffen, dat huiswerk; kinderen hebben ook sociale tijd nodig en zorg gewoon dat de lessen op school zo leuk zijn dat ze dáár veel meer leren in de uren dat ze er zijn. En als dat wat ze doen, de moeite waard is, dan willen ze er thuis af en toe best aan doorwerken.” Ik weet nog niet precies hoe dat eruit moet zien, maar kan me zeker vinden in de uitspraak: “It’s not what we teach, it’s what they learn.” Onderwijzen en leren zijn twee verschillende dingen en uiteindelijk gaat het om het leren, het ontwikkelen van een nieuwsgierige attitude.

Prijs je kind dat hij met zijn huiswerk bezig is.
Door kinderen te prijzen voor hun inzet stimuleer je ze om met hun huiswerk door te gaan. – Goed zo! Nou heb je al vijf vragen af.

De aanname is hier, net als in de vele andere folders, dat prijzen en belonen tot intrinsieke motivatie leidt. Daar valt nogal wat op af te dingen. Dat dit telkens weer het uitgangspunt is, geeft alle folders van TripleP een zeer wankele basis.
De hele folder wekt bovendien de indruk dat je er als ouder bovenop moet zitten met dat huiswerk. Is dat zo? Ik weet nog dat ik zelf op de middelbare school zat en dat ik op een dag in de stad liep en de moeder van een klasgenoot tegenkwam. Ze zei: “Goh, wel veel huiswerk, hè, voor vak X? Een paar hoofdstukken en heel wat opgaven!” Ik was perplex; mijn moeder zou niet op het idee komen om te kijken wat voor huiswerk ik had. Weliswaar ben je op de middelbare school alweer een stuk ouder, maar tegen de tijd dat kinderen huiswerk krijgen, zijn ze op een leeftijd dat ze ook een agenda hebben en kunnen lezen. Is de taak van de ouder niet veel meer om het kind te leren leren, om het kind te helpen het proces goed te laten verlopen? “Hé, lieverd, hoe was het op school? Heb je nog huiswerk? Goed in je agenda kijken, hè?” Een fundamenteel aspect van de vaardigheid van een kind om zich verantwoordelijk te voelen voor huiswerk en voor welke andere taak dan ook, is dat een kind de kans krijgt die verantwoordelijkheid ook werkelijk zelf te dragen. Dat is een zeer wezenlijk leerproces en dat begint veel eerder dan het moment waarop huiswerk in beeld komt. Dat begint bijvoorbeeld bij je jas zelf aan de kapstop hangen (kapstok op kinderhoogte!), de wc zelf doorspoelen en leren veters strikken en dat dan ook zelf mogen doen, ook als het wat meer tijd kost.

Als je kind bijvoorbeeld vraagt hoe je ‘tuin’ moet spellen, zonder dat hij het eerst zelf probeert, kun je zeggen – Hoe denk jij dat het gespeld moet worden? (…) Prijs je kind wanneer hij probeert om zelf het woord te spellen. Als hij het goed heeft, prijs hem dan nog een keer.

Prijzen, prijzen, prijzen… wie zou er niet gek van worden, als er aldoor iemand om je heen staat te roepen hoe geweldig je bent, terwijl jij taken uitvoert die je geacht wordt tot een goed einde te kunnen brengen? Zulke overdadige loftuitingen impliceren verbazing bij de ‘prijzer’; er was blijkbaar geen wezenlijk vertrouwen in de vaardigheid van het kind om de taak goed te volbrengen. “Wat goed, je hebt het water doorgeslikt en de aardappels gekauwd! Fantastisch!” Echt…? Of werkt dat infantiliserend en ondermijnend?
(Illustratie door Gregory Ferrand voor 'Education Week', VS 2008; zie bovenstaande link onder "It's not what we teach")

Op de achterzijde van de folder:
Je kind zal beter met je meewerken wanneer je ze helpt na maar een of twee keer aangeven het zelf te proberen.
(De taalfouten zijn niet van mij.)
Hier gaat het volgens mij behoorlijk de mist in met die eigen verantwoordelijkheid. De formulering ‘Je kind zal beter met je meewerken’ impliceert dat de ouder een doel heeft waaraan het kind moet bijdragen. Dat is niet het geval. Het kind heeft een taak met een doel, namelijk dingen leren zodat het zich later als volwassene goed zal kunnen redden. De taak van de ouders is dat proces te faciliteren, niet om het over te nemen.

Stimuleer gewenst gedrag
Prijs en beloon de inspanning van je kind wanneer hij zijn huiswerk af heeft. Als beloning kun je denken aan tv mogen kijken of samen een spelletje doen.
Wat geef je als ouder voor boodschap af als je taken voortdurend beloont? Word je zelf ook aldoor beloond voor alles wat je doet? Eten gekookt? Beloning. Boodschappen gedaan? Beloning. Kamer opgeruimd? Beloning. Bejaarde buurman even geholpen? Beloning. Auto gewassen? Beloning. Gras gemaaid? Beloning. Werkt dat motiverend? Of hoort de voldoening over het verrichte werk de belangrijkste ‘beloning’ te zijn?
En mag je kind alleen maar tv kijken als hij dat recht heeft ‘verdiend’? Kijk je zelf ook tv als ‘beloning’ voor het feit dat je overdag hebt gewerkt? Of kijk je ter ontspanning? Doe je samen met je partner iets leuks in het weekend ter beloning van het feit het deze week op het werk goed is gegaan? Of ga je samen op pad of lekker lezen (of een spelletje doen!) omdat het fijn is samen tijd door te brengen en tot rust te komen? Het is bedroevend dat deze methode voortdurend ouders aanspoort om kinderen te manipuleren en te chanteren tot van alles en nog wat en dat liefde en gezelligheid aldoor moeten worden verdiend.

En als een kind het lastig vindt om huiswerk te maken, moet je omwille van de toekomst dan niet uitzoeken waar dat van komt? Dat is niet wat de folder aanraadt; je moet volgens de schrijvers zeggen: Vertel je kind dat hij punten kan verdienen met huiswerk maken. Agenda mee naar huis? 1 punt. Zonder tegenstribbelen beginnen? 2 punten. Een kwartier lang ononderbroken werken? 5 punten. Zeg je kind dat hij de punten kan inwisselen voor een dagelijkse beloning of een grotere beloning aan het eind van de week. (…) De beloning moet in ieder geval iets zijn waar je kind graag zijn best voor doet.
Hier gaat het natuurlijk goed mis. De boodschap is namelijk dat *het huiswerk zelf* niet iets is waarvoor een mens graag zijn best wil doen!  “Dat huiswerk”, zo zeg je als ouder met deze aanpak, “dat is een toestand, maar doe het nu maar gewoon, want dan krijg je iets leuks.” Is dat werkelijk de boodschap die je als ouder wilt geven, dat de dingen die je doet ter voorbereiding op de rest van je leven, een doffe ellende zijn waarvoor het niet de moeite waard is je best te doen? En dat zou je kinderen dan moeten ‘stimuleren’? Ik geloof er helemaal niets van dat dat werkt.

Beslis wat je doet als je kind zijn huiswerk niet maakt. Ga nooit zelf het huiswerk voor je kind afmaken. (…) Ook thuis kun je er een consequentie aan verbinden als je kind zijn best niet doet.
Nee, uiteraard moet jij het huiswerk niet afmaken, want dan schiet je het leerdoel voorbij. Een kind leert immers niet rekenen als jij de sommen maakt. Dát is de ware en echte ‘consequentie’. De manier waarop dit woord in deze context wordt gebruikt, is echter misleidend. Het is een nieuw eufemisme; wat hier bedoeld wordt, is gewoon ‘straf’. Je kunt het wel anders nóemen, maar het blijft hetzelfde.

Een geschikte consequentie is dat een leuke activiteit of voorrecht niet doorgaat als zijn huiswerk niet in orde is. Bijvoorbeeld buiten mogen spelen met een vriendinnetje, tv-kijken of langer op mogen blijven. Zorg dat je kind van te voren weet wat de consequentie is als hij zijn huiswerk niet maakt.
(De taal- en spellingfouten zijn niet van mij.)
Dus… als je kind maar weet wat voor ellende haar boven het hoofd hangt, dan kijkt ze wel uit om haar plichten te verzaken? Is dat dan hoe we als volwassenen door onze taken heen werken in het dagelijks leven, met een baas die met ontslag dreigt als we fouten maken, met een partner die een ‘consequentie’ aankondigt als we ons niet overeenkomstig diens wensen gedragen, met vrienden die dreigen een etentje af te zeggen als we iets vergeten zijn? De ‘consequenties’ hebben ook nog eens niets met het huiswerk zelf te maken; ze bevorderen niet het leerproces, ze ondermijnen slechts het vertrouwen.

Als je kind een opdracht niet afmaakt, geef dan op die dag geen punten voor die opdracht. (…) Negeer eventuele protesten of smeekbeden en ga niet in discussie. Voer gewoon de consequentie uit die je tevoren hebt gezegd. (…) Misschien moet je een paar dagen achter elkaar consequenties gebruiken, voordat je kind geleerd heeft om zijn huiswerk te maken.

Verder gaat het over speelgoed pas teruggeven als het gewenste gedrag wordt gezien, geen verdiende punten afpakken (sic!), de eisen voor de beloning opvoeren en ‘consequenties’ volhouden.
De laatste alinea stelt: Misschien heeft je kind extra hulp nodig bij bepaalde vakken.
Euhm… moet je dat niet éérst bepalen, voordat je met een strafsysteem start…? De beschikbaarheid van de ouder om te overhoren of de stof samen doornemen als het kind daaraan behoefte heeft, is natuurlijk waardevol: samen bezig, samen leren.
Bedenk dat goede schoolprestaties net zo goed worden beïnvloed door de inzet en motivatie van je kind als door aanleg of intelligentie. De beste manier om een kind te motiveren is om je aandacht te richten op zijn successen – op de dingen die hij goed doet, in plaats van op de dingen die hij fout doet.
In heel deze alinea wordt met geen woord gerept over hoe belangrijk het (ook voor schoolprestaties!) is dat je kind een positief zelfbeeld heeft, dat ze een prettig mens is om mee samen te zijn, dat ze inzicht verwerft in wat er in het leven belangrijk is en dat het kracht geeft om met het vertrouwen en de liefde van haar ouders en andere dierbaren als basis, tot persoonlijke ontwikkeling te komen. Dát zijn de dingen die een kind motiveren, niet de focus op gedrag en prestatie. Verantwoordelijkheid leren dragen lukt het beste als je je veilig ondersteund voelt, niet als je je bekeken en onder druk gezet voelt door sancties. Wanneer gaan ‘opvoedexperts’ dat inzien?

(Met dank aan Joyce van den Boogaard uit Den Bosch voor het opsturen van de folder)

woensdag 19 maart 2014

Positief Opvoeden Drenthe, deel 11

Vandaag behandel ik de laatste folder van de stapel die ik heb ontvangen. Vorige week ging het over driftbuien en daar zit een link met de folder van vandaag: ‘Stop pesten’, met als ondertitel ‘Herken of je kind wordt gepest’. Pesten heeft natuurlijk deels te maken met het niet onder controle kunnen houden en het niet kunnen reguleren of misschien zelfs niet herkennen van je eigen emoties (drift). Daarnaast komt pesten in de meeste gevallen voort uit frustratie en verdriet en een gevoel van gebrek aan erkenning van de eigen persoonlijkheid. Gezien al het voorgaande in deze blogserie lijkt het me zinvol om de vraag te stellen: “Waar komen frustratie en verdriet en een gevoel van gebrek aan erkenning in (jonge) kinderen vandaan? Wie kan die existentiële frustratie voorkomen? Wie kan ervoor zorgen dat een kind zich gezien en erkend en gewaardeerd voelt? Wat voor opvoedingsstijl is daarvoor nodig?”

Frustratie kan goed gedijen als een kind het gevoel heeft geen regie over het eigen leven te hebben. Dat zou iedere volwassene moet herkennen: wanneer je autonomie wordt aangetast en een ander voor jou bepaalt wat je wel en niet mag doen en laten, dan ontstaat er gemakkelijk ergernis. Die groeit tot frustratie en dat kan dan weer tot wrok en driftigheid en onredelijkheid leiden. Straffen en belonen en het compromisloos handhaven van regels (vaak aangeduid met ‘consequent zijn’ en vaak ook aanbevolen als wenselijke strategie!) zijn duidelijke componenten in dit geheel. Het ‘africhten’ van een kind kan ertoe leiden dat een kind niet intrinsiek gemotiveerd is voor de dingen die er van haar worden verwacht. Dit vergroot het risico dat, zodra ze onder het strenge toezicht vandaan is, ze haar eigen autonomie ‘opeist’, vaak ten koste van anderen: pesten. Ze wil controle krijgen over wat er gebeurt, ze stelt de regels over de gepeste, zoals er regels over haar worden gesteld. Ze wil de dienst uitmaken, zoals de volwassenen om haar heen proberen voor haar de dienst uit te maken. Ik zie het zo: wanneer een kind een pester is, wordt het tijd dat de ouders heel goed naar zichzelf kijken (en dat leerkrachten en begeleiders niet alleen het kind, maar zeer zeker ook de ouders aanspreken).

Op pagina 02 lezen we dit:
Omdat kinderen niet vaak pesten als er volwassenen in de buurt zijn, hebben ouders het meestal ook niet snel in de gaten. Toch zijn er signalen waaraan je kunt herkennen dat je kind wordt gepest.
Mijn vraag is: is het niet veel belangrijker om te weten of je kind *pest* dan of je kind *wordt gepest*? Ik heb er grote problemen mee dat er zoveel programma’s zijn die proberen het gepeste kind zichzelf meer te laten verdedigen. Het gepeste kind is niet het kernprobleem: de pester is het probleem. Toen één van onze kinderen werd gepest, hebben we daar thuis met z’n allen uitgebreid over gesproken. Ik vroeg: “Wie is er zielig als er sprake is van pesten?” Unaniem: “De gepeste, natuurlijk!” Mijn wedervraag: “Is dat wel zo? Kan het niet zijn dat de pester de zielige is, omdat het treurig is dat je het kleineren en pijn doen van een ander nodig hebt om jezelf goed te voelen?” Dat was, zoals dat zo mooi heet, een paradigmawisseling, een zo totaal andere invalshoek voor het probleem, dat het een kentering teweegbracht. De kinderen leerden zien dat degene die pest, vol pijn en eenzaamheid zit, dat er thuis waarschijnlijk van alles mis is waardoor de pester niet in staat is sociaal vaardig te zijn in de contacten met andere kinderen. Dat bewustzijn maakt een gepest kind meteen al sterker, zelfs als het eigen gedrag niet meteen drastisch verandert. De uitstraling zal daardoor waarschijnlijk al wel veranderen en dat is een eerste stap op weg naar meer kracht.

Kinderen die gepest worden, kunnen een negatief zelfbeeld krijgen.
Dat is zeker mogelijk. Het is ook mogelijk dat ze een onvoldoende positief zelfbeeld hébben. Dat zette mij destijds dan ook zeer aan het denken: “Wat kan ik doen, om het zelfbeeld van onze dochter te versterken, zodat ze weet hoe zo’n prachtig kind ze is?” En een andere mogelijkheid is dat kinderen die gepest worden, gewoon niet gewend zijn dat ze zich zo sterk moeten verdedigen en dat ze zo agressief en denigrerend worden aangepakt. Wie thuis niet aldoor van zich af hoeft te bijten, moet die ‘competentie’ nog ontwikkelen. Wie niet voortdurend wordt aangevallen, hoeft zich niet constant te verdedigen. Dat de Dodo op het eiland Mauritius uitstierf, kwam niet omdat het zo’n sukkelig dier was; deze reuzeneend had in zijn eigen sociale omgeving echter geen natuurlijke vijanden en had daarom ook geen angst ontwikkeld voor de mens. De Dodo liet zich gemakkelijk tot prooi maken als gevolg van zijn (ten onrechte) vertrouwensvolle benadering van de mens.

Op pagina 03 wordt een mogelijke verklaring voor pesten gegeven: Het is de periode dat kinderen in de puberteit komen. De hormonen gieren door het lichaam en er gebeurt fysiek, sociaal en emotioneel van alles met ze. Dit uit zich sterk in het gedrag. Sommige kinderen worden door al die veranderingen (extra) onzeker en kwetsbaar. Anderen laten – al dan niet opgejut door een groep – ineens hun macht gelden en beginnen andere kinderen te pesten. Vaak doen ze dit om zelf bij een groep te horen of omdat ze denken dat pesten ze populair maakt. Ook doen ze het omdat ze zich dan sterker voelen, of ze gaan pesten om hun frustratie kwijt te raken.
Waar komt die frustratie vandaan? Waar komt die drang naar macht vandaan? Waarom denken ze dat een ander vernederen je populair maakt? Waarom denken ze dat dit de manier is om bij een groep te horen en wat voor groep is dat dan, die dat soort gedrag waardeert? Wil je daar bij horen?
Ik kan niet om de gedachte heen dat zulke dingen gevoed worden door het thuisklimaat.
De volgende zin lijkt me dan ook een zwaar understatement: Ook de sfeer en de omstandigheden thuis en in de klas kunnen invloed hebben op het pestgedrag van kinderen.
Het volgende lijkt me dan weer wel goed mogelijk: Misschien hebben ze hun gedrag van thuis gekopieerd en kennen ze simpelweg geen andere manier om conflicten op te lossen. Daar lijkt mij ook de kern van de oplossing te liggen. Ik zou zeer benieuwd zijn naar de resultaten van een gedegen sociaal onderzoek naar het opvoedingsklimaat in de gezinnen van pestende kinderen. Hoe wordt daar met autoriteit omgegaan? Wordt er gepraat over persoonlijke ervaringen? Is er ruimte voor de kinderen om zichzelf te zijn en zich kwetsbaar te maken zonder dat er straf op volgt?

Pagina 04: Praat met andere ouders en met de leiding op school (…). Meer dan eens is dat al voldoende om bepaalde pesterijen te laten stoppen. De pestkop zal worden aangesproken en daarvan zo onder de indruk zijn dat hij er meteen mee stopt.
Werkelijk…? Een instant resultaat? Dat lijkt me sterk; dan zou ik in ieder geval twijfelen aan de vraag of het kind alleen maar onder de indruk is of ook werkelijk inzicht heeft verworven in het kwalijke van het gedrag.
Ook kunnen volwassenen hem helpen bij de oorzaak van zijn pestgedrag. Dat is wat al te gemakkelijk; volwassenen *moeten* kinderen helpen als er zodanig veel mis is dat een kind zijn toevlucht zoekt tot pesten.

De rest van de folder beschrijft allerlei manieren om de kern van het probleem boven tafel te krijgen en samen met het gepeste kind te zoeken naar een oplossing.
De folder stelt: Kinderen moet ervan bewust worden dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor de omgang met elkaar en voor de sfeer op school.
(De taalfout is niet van mij.)
Ik vind dit een lastige; kunnen we die verantwoordelijkheid echt helemaal bij jonge kinderen neerleggen? Of is het aan de volwassenen om te zorgen voor een veilig klimaat thuis en op school, waardoor het kind niet de innerlijke drang ontwikkelt om zich tegen anderen af te zetten en frustratie uit te leven ten koste van een ander kind? Als volwassenen het goede voorbeeld geven en vanaf de vroege levensfase van het kind sensitief en responsief zijn en emotioneel en fysiek aanwezig… is dan niet het grootste deel van de klus al geklaard?

Pestgedrag is heel beroerd voor de gepesten, maar ik ben ervan overtuigd dat het in de kern bestaat uit rottig vormgegeven wanhoopskreten van de pester. Pesten is een signaal, een symptoom van onderliggende problematiek die een grote verantwoordelijkheid bij ouders en leerkrachten legt. Dit sterke blog, bijvoorbeeld, geeft mooi aan hoe ouders de mist in kunnen gaan met hun eigen gedrag ten opzichte van hun kinderen. Je kind belachelijk maken is ook een vorm van pesten en je geeft je kind daarmee een heel slecht voorbeeld.
Ik vind het moeilijk dat een folder over pesten meer focust op het gepeste kind dan op de pester. Daarnaast vind ik het lastig dat de voorgaande folders zo sterk gericht waren op machtsverhoudingen en de macht van ouders en dat er nu geen link wordt gelegd tussen die machtsproblematiek en het pestgedrag; het lijkt mij zonneklaar dat ze sterk aan elkaar gerelateerd zijn. Ik hoop dan ook dat pesten steeds minder als een op zichzelf staand probleem wordt benaderd, maar gezien wordt in de context van opvoedingsstijlen.
Volgende week wil ik een afronding maken van deze serie, maar als iemand TripleP-documenten heeft die eveneens de moeite van het bespreken waard zijn, dan hoor ik het graag. Als eigen baas kun je tenslotte heel snel besluiten om met iets wat je wilde afronden, door te gaan als dat de moeite waard is!

zondag 16 maart 2014

Respecteren en accepteren

Een paar weken geleden waren mijn man en ik op de school van één van onze kinderen. Er was een lastige situatie met een docent ontstaan. Eén van de aspecten was dat onze dochter tegen een klasgenoot naast haar had gezegd: “Drogreden” in reactie op wat de betreffende docent voor de klas had beweerd. De klasgenoot zei iets terug, de docent merkte dat er wat aan de hand was en wilde weten wat onze dochter had gezegd. Zij antwoordde: “Ik geloof niet dat het verstandig is om dat te herhalen.” De docent drong aan en toen herhaalde ze haar uitspraak: “Ik zei dat wat u zei, een drogreden is.” De docent was ‘not amused’ en vanaf hier liep de trein steeds verder uit de rails. Tijdens het gesprek op school kwam onder andere dit ter sprake en thuis hadden we het er ook al uitgebreid over gehad.

In de bovenbouw van het VWO krijgen de leerlingen die filosofie hebben onder andere dit onderwerp ter bestudering: drogredenen. Drogredenen worden veel gehanteerd en ze zijn er in allerlei varianten. Hier vind je een prachtig overzicht.
Drogredenen worden vaak ingezet als de kracht van de argumentatie te wensen overlaat. Door de jaren hebben we aan tafel heel wat termen voorbij horen komen, want onze kinderen hebben allemaal filosofie gehad. Ze kunnen zich verbaal uitstekend redden allemaal en als onze beweringen geen hout snijden, worden ze zonder pardon gefileerd en afgeserveerd. (En wie nu zegt dat er waarschijnlijk sprake is van een sterke genetische of opvoedingsinvloed… die heeft natuurlijk volkomen gelijk! :-))

Onze kinderen laten zich met al die filosofische kennis zomaar geen oor aannaaien, niet door ons als ouders, niet door zussen, vrienden en andere leeftijdgenoten en ook niet door docenten. Ze doorzien het meestal haarscherp wanneer een redenering mank gaat en komen dan in het verweer. Is dat brutaal…? Zo wordt het vaak wel gezien en dat was deels de reden van ons gesprek op school. Maar is het wérkelijk brutaal? Of speelt daar een rol dat degene die het brutaal vindt, een discutabel beroep op autoriteit doet? Kunnen we het als ouders verdragen als onze kinderen ons op drogredeneringen wijzen? Kunnen docenten het verdragen als leerlingen in de praktijk brengen wat ze bij andere vakken hebben geleerd?
En kunnen we het als zorgverleners verdragen als cliënten of patiënten tegen onze adviezen ingaan omdat ze misschien aannemelijk lijken, maar dat niet zijn? Wat moet er gebeuren om te kunnen stellen dat één van de partijen brutaal of respectloos bezig is? Is het een teken van respect om een redenering niet te ontmaskeren? Of is het juist respectvol om de ander zo serieus te nemen dat je onjuiste redeneringen met deugdelijke argumenten onderuit haalt om fouten, misverstanden of schade te voorkomen?

Het is moeilijke materie. Hoe goed je kunt verdragen dat een ander je tegenspreekt, hangt immers van heel veel dingen af: van de persoon, van de toon van wat er wordt gezegd, van de inhoud, van je eigen positie, van de positie van de ander, van de mate van afhankelijkheid, van je stemming, van je persoonlijke (tijdelijke of structurele) stabiliteit of het gebrek daaraan. Kortom: je kunt er zo één-twee-drie geen uitspraak over doen, maar één ding staat vast: hoe veiliger de verhouding met de ander voelt, hoe meer je kunt hebben en hoe opener en eerlijker je tegenover elkaar kunt zijn.
Dan nog kan het een hele confrontatie zijn als de ander zegt wat haar of hem is opgevallen en tot wat voor mening of conclusie dat heeft geleid, maar overtuigd van de goede intenties kun je dan meestal wel tot elkaar komen.
In de zorg zijn deze dilemma’s allemaal aan de orde van de dag. En hoe weet je als cliënt/patiënt nu waar je goed aan doet? Wanneer zul je met tevredenheid terugkijken op de beslissingen die je omtrent je eigen gezondheid of die van je kind hebt genomen? Een zorgverlener met gebrek aan kennis kan op basis van de ‘witte jas’ wegkomen met een drogreden, omdat de cliënt/patiënt erop vertrouwt dat de zorgverlener kundig is. En omgekeerd kan een zorgverlener met verstand van zaken, maar met slechte communicatieve of luistervaardigheden de cliënt/patiënt misschien toch niet overtuigen, al is het advies volledig adequaat.

Het in dergelijke contexten veelgebruikte (en ook misbruikte) woord ‘respect’ komt uit het Latijn. Het is een vorm van het voltooid deelwoord van respicere, dat ‘terugblikken’, ‘omkijken’, ‘rekening houden met’ betekent. Er zit van oorsprong, kortom, geen waardeoordeel in over de vraag of iets goed of slecht is. Door de eeuwen heen is de betekenis van ‘eerbied’ en ‘ontzag’ erbij gekomen.
Wat doen we daar nu mee, met dat ‘respect’? Is het een soort handig woord waarmee je alles kunt afdoen? “Als die ander zus of zo wil, dan moet je daar respect voor hebben.” “Iedereen maakt eigen keuzes, dus als die ander dit of dat doet, dan moet je dat respecteren.”
Het klopt dat we met veel dingen rekening moeten houden, maar moeten we er ook waardering en ‘eerbied’ voor hebben?
Als iemand discrimineert, moet je daar respect voor hebben (omdat die nu eenmaal een andere opvatting heeft over de gelijkwaardigheid van mensen)?
Als iemand zijn rotzooi op straat gooit, moet je daar respect voor hebben (omdat hij tenslotte ook belasting betaalt en de gemeentereinigingsdienst het dus mag opruimen)?
Als iemand zichzelf verwaarloost en destructieve dingen voor de gezondheid doet zoals roken, ongezond eten of altijd op de bank hangen, moet je daar dan respect voor hebben (omdat het die anders eigen lijf en leven is en jij er niets mee hebt te maken hoe dat wordt ingevuld)?

En als een zorgverlener foute adviezen geeft, moet je daar dan respect voor hebben (want iedereen heeft een andere visie op wat een goed advies is en daar heb je geen evidence base voor nodig)?
En als een ouder keuzes maakt die het afhankelijke kind schade berokkenen, moet je daar dan respect voor hebben (want ouders mogen zelf weten wat ze doen)?
En als je zulke keuzes niet kunt respecteren (waarderen), moet je ze dan toch accepteren (aanvaarden)? Soms moet dat wel. En mag je er ook tegen in opstand komen? Soms moet ook dat.

Het is duidelijk: dat wat je moet accepteren, zal niet altijd met respecteren gepaard gaan. Er is moeilijk een strikte grens te trekken, want we staan allemaal anders in het leven. Wie is opgegroeid met een autoritaire aanpak, zal vermoedelijk meer aarzeling voelen om tegen te spreken en mogelijk meer moeite hebben met tegengesproken worden. Wie gewend is op basis van argumenten en feiten te discussiëren, zal moeilijker kunnen aanvaarden dat het pleit wordt beslecht op basis van drogredenen.
Respect draagt door het voorvoegsel ‘re’ (dat ‘weer’ of ‘terug’ of ‘achterom’ betekent) bovendien een duidelijke wederkerigheid in zich. Als je ‘respect’ belangrijk vindt (dus als je het belangrijk vindt om te overwegen en rekening te houden met), dan vereisen bepaalde ethische principes natuurlijk ook dat je begint bij jezelf. Als je zelf geen drogredenen hanteert, hoeft een ander die niet te benoemen en kun je over de inhoud praten. Als je rekening houdt met de ander (respect), zal er meer ontzag (respect) zijn voor wat jij hebt in te brengen.

Concreet: als jij als zorgverlener de gezondheid van je cliënt/patiënt voorop stelt, dat met gedegen kennis onderbouwt en in je communicatie respectvol naar voren brengt, dan is de kans groot dat je tot een goede uitwisseling komt. Als de cliënt/patiënt besluit om ook nog iemand anders naar een visie of oordeel te vragen en daar rolt iets anders uit, dan is vervolgens een uitwisseling met die collega van belang en ook daar komen dan weer kennis en feiten bij kijken.
Als de cliënt/patiënt uiteindelijk een keuze maakt die anders is dan die jij had voorgesteld, dan zul je dat moeten accepteren (aanvaarden), maar als je daar duidelijke risico’s ziet, zal het waarschijnlijk niet mogelijk zijn die keuze ook te respecteren (er ontzag voor te hebben). Dat staat natuurlijk los van het gegeven dat je *mensen* respectvol behandelt (rekening met ze houdt), ook al kun je voor hun *keuze* geen respect (eerbied) opbrengen.
Ergens houdt je rol echter op, want een belangrijk aspect van de relatie met een cliënt/patiënt is diens autonomie, de vrijheid om op basis van informatie eigen keuzes te maken. Dan kom je op het terrein van de ethiek. Daarin staan in de gezondheidszorg vier basale principes centraal: autonomie (zelfbeschikkingsrecht), weldoen (het belang van de cliënt/patiënt voorop), rechtvaardigheid en ‘primun non nocere’ (geen schade berokkenen). Onderdelen van dit geheel komen door tijdsdruk vaak in de knel en dat is zorgelijk.

Vandaag was ik over deze aspecten stevig en constructief in gesprek met collega’s van de Geboortebeweging. We hadden een vergadering met een aantal mensen van de klankbordgroep om samen na te denken over hoe de toekomst voor deze prachtige ‘grass roots movement’ eruit gaat zien. Kernthema is de autonomie van de zwangere en barende vrouw. Het respect (ontzag) voor zorgverleners, dat gemakkelijk tot een ongelijke machtsverhouding kan leiden, staat de zelfbeschikking nogal eens in de weg. Het hele perinatale veld is dan ook gebaat met een diepgaande beschouwing van deze ethische beginselen, waarin respect voor de integriteit van het menselijk lichaam een kernuitgangspunt is. Ik hoop dat we binnen mijn eigen en de aangrenzende vakgebieden kunnen loskomen van de waan van de dag en regelmatig tot bezinning kunnen komen. Geen stevig huis zonder een goed fundament, geen goede zorg zonder een visie op de betekenis van respecteren en accepteren!

woensdag 12 maart 2014

Positief Opvoeden Drenthe, deel 10

In de serie over Positief Opvoeden Drenthe (met TripleP als basis) heb ik nog twee folders te gaan en vandaag bespreek ik ‘Omgaan met driftbuien’, met als ondertitel ‘Breng je peuter weer tot bedaren’.

De openingsalinea stelt: Hij bepaalt graag zelf wat er gebeurt en wil daarin niet tegengewerkt worden. Je peuter kan ineens koppig zijn en zijn eigen zin proberen door te drijven.
Interessante formulering… Ontstaat de strijd tussen ouder(s) en kind niet juist ook omdat de ouders de zin proberen door te drijven en het kind zich daar niet mee wil verenigen…? Punt is alleen dat wat de ouders proberen ‘door te drijven’ vaak niet op die manier wordt omschreven. Dat wordt vaak veel positiever geformuleerd, als een soort logisch gegeven van wat er ‘moet’ gebeuren. Dat wat het kind wil (en wat afwijkt van wat de ouders willen) wordt als het probleem gezien, niet andersom.

Pagina 02 en 03 dragen suggesties aan voor hoe je drama’s kunt voorkomen die kunnen ontstaan omdat peuters oververmoeid zijn, hun zin niet krijgen, als ze niet duidelijk kunnen maken wat ze willen of tegen een probleem aanlopen dat ze niet kunnen oplossen. Dit zijn inderdaad lastige situaties, maar helpen de volgende dingen…?
Laat hem bijvoorbeeld af en toe zijn eigen keuzes maken uit een beperkt aanbod: “Wil je je rode of je gele trui aan?”, bijvoorbeeld. Zo weet je peuter dat hij echt een trui aan moet, maar raakt hij niet gefrustreerd omdat hij de kleur mag bepalen. Heb je zelf een voorkeur, noem dat dan als laatste mogelijkheid. Wat hij het laatst hoort, zit het duidelijkst in zijn geheugen.
Bij de lezingen van Alfie Kohn in de Rode Hoed in Amsterdam kwam aan de orde hoe het bieden van de opties die jij als ouder aanvaardbaar vindt, in feite geen werkelijke keuzevrijheid voor het kind inhoudt. Als jij en ik samen naar de film gaan en je zegt tegen mij: “Wil je naar tekenfilm of wil je naar de thriller?”, terwijl ik van beide genres niet houd… hoef ik dan niet gefrustreerd te raken omdat jij mij immers een keuze hebt geboden?

Denk eerst goed na voordat je ‘ja’ of ‘nee’ zegt tegen je peuter. Vraag jezelf af of het een redelijk verzoek is. Heb je eenmaal een antwoord gekozen, blijf dan altijd bij je beslissing.
Gezien mijn voorgaande opmerking lijkt me het eerste deel van dit citaat een navolgenswaardige aanpak. Het idee dat je *altijd* bij je beslissing moet blijven, is echter weer uitermate rigide. Doe je dat zelf ook? Kom je nooit terug op een keuze? Kan een goed argument van iemand anders of nadere overdenking door jezelf niet tot een nieuwe conclusie leiden en is het belangrijkste dat we onze kinderen kunnen leren niet juist dat nadenken tot voortschrijdend inzicht leidt en dat dan dus ook andere keuzes het gevolg kunnen zijn?

Houd je kind goed in de gaten en geef hem een complimentje als hij zich goed gedraagt.
Daar gaan we weer, het eindeloze complimenteren. Wat als iemand dat tegen jou zegt: “Wat gedraag je je goed, heel fijn!” Dan voelt een mens zich toch opgelaten…? Een ik-boodschap over je eigen beleving (in plaats van een jij-boodschap over het gedrag van de ander, in dit geval je kind) zou natuurlijk wel een goed idee kunnen zijn: “Hè, wat fijn dat we samen op stap zijn. Gezellig!”

Gebruik ‘wij’ in plaats van ‘jij’, dat spreekt meer aan. ‘Ga mee, we gaan onder de douche.’ klinkt gezelliger dan ‘Je gaat nu douchen’.
Deze paternalistische vorm van praten maakt bij mij altijd een enorme irritatie los. Het is zoiets als de verpleegkundige in het ziekenhuis die tegen de patiënt zegt: “En, hoe voelen we ons vandaag?” Als je tegen je kind zegt: “We gaan onder de douche”, dan *kan* dat natuurlijk heel gezellig zijn… als jij als ouder dan ook werkelijk mee gaat onder de douche! Anders zeg je immers maar wat: je zegt dat ‘we’ onder de douche gaan, maar dat bedoel je helemaal niet. Het gaat er toch niet meer om of het gezellig klinkt, als de inhoud van wat je zegt niet waar is? Als je vindt dat je kind moet douchen (en is dat altijd nodig of kan het ook een dagje overslaan, als je kind zich verder met of zonder jouw hulp wel even opfrist), dan is het belangrijk dat je kind weet waarom je dat belangrijk vindt. Veel kinderen vinden het natuurlijk ook zelf heerlijk om even onder het warme water te staan, dus dat hoeft helemaal geen ‘straf’ te zijn waartoe je je kind met verhullend taalgebruik moet aanmoedigen. “Lieverd, het is bijna bedtijd, de dag is weer voorbij. Kom maar, dan gaan we samen naar boven en dan kun je onder de douche.” En als het was- en bedritueel vertrouwd en knus is, kan het natuurlijk nog veel eenvoudiger: “Kom maar, kinderen, tijd voor het bad en voor voorlezen!”

Nog zo’n misleidende manier van formuleren: ‘Mogen’ klinkt aantrekkelijker dan ‘moeten’: ‘Je mag nu mee boodschappen doen’. Als er niet de optie is dat het kind thuisblijft (‘mogen’ impliceert keuzevrijheid), is dit geen eerlijke gespreksvoering. Als iemand tegen jou zegt: “Je mag nu even de afwas doen”… wat betekent dat dan? Houdt het in dat je ook op de bank ‘mag’ gaan zitten als je er geen zin in hebt? En zo niet, dan zou de juiste ik-boodschap zijn: “Ik wil graag dat jij even de afwas doet.” En als er afspraken zijn gemaakt over de afwasbeurt: “Ik heb gekookt en het is vandaag woensdag, dus jij bent aan de beurt voor de afwas.” Voor een peuter of kleuter gelden sommige van deze vrijheden niet, maar misleidend taalgebruik lijkt me niet de oplossing.

Pagina 04:
Humor wil ook nog wel eens de spanning wegnemen. Krijgt je kind een driftbui en dreigt hij bijvoorbeeld een autootje door de kamer te gooien? Zeg dan heel vriendelijk: ‘O, ga je nu met je auto’s spelen? Waar is je garage?’. Of doe je op hol geslagen peuter precies na en zeg dan: ‘Wat doen we lekker gek samen hè?’.
Ik word heel treurig van een advies als dit. Hoe zou dat voor jou zelf voelen, als een ander je emotie zo negeert en belachelijk maakt, in plaats van benoemt en serieus neemt? Wij kunnen als volwassene die driftbui dan misschien niet goed begrijpen, maar dat er sprake is van een emotie of frustratie bij het kind, dat is toch zonneklaar? Of is de gedachte dat je de emoties van een kind niet serieus hoeft te nemen? De manier waarop er hier een ‘oplossing’ wordt aangedragen, valt in de theorie van de luistervaardigheid van Thomas Gordon onder de noemer ‘hinderpalen in de communicatie’. Dit is een mooie link met duidelijke uitleg erover. Het artikel laat zien dat er hééél veel hinderpalen zijn en dat we ze vaak maar al te gemakkelijk inzetten. De les lezen, waarschuwen, sussen, afleiden… het zijn allemaal manieren om niet werkelijk in te gaan op wat de ander in het gesprek aandraagt. Een peuter of kleuter draagt met zijn of haar gedrag iets aan. We vinden dat vaak moeilijk, als het non-verbaal en emotioneel wordt aangedragen, omdat we lang niet altijd in staat zijn de signalen goed te duiden. Toch ligt de verantwoordelijkheid daarvoor bij de volwassene en niet bij het zo jonge kind.

Pagina 05 bevat weer diverse aanmoedigingen om je kind te prijzen voor goed gedrag: (…) en geef hem een knuffel als hij doet wat je zegt. Ik herhaal graag nog eens wat Alfie Kohn hierover zegt: “The more difficult their behaviour, the more they need your love.”
En dat een kind na verloop van tijd geen time-outs meer nodig heft omdat hij steeds beter luistert... dat is een onderwerp op zichzelf. Begrijpt hij waarom bepaald gedrag onwenselijk is of is hij de time-outs beu en ontwijkt hij die door het ongewenste gedrag niet te laten zien en het gewenste wel…? Anders geformuleerd: is het de intrinsieke motivatie die is versterkt door het straffen (time-outs zijn ook straf) of de extrinsieke motivatie, de druk of de dreiging?



Pagina 06 beschrijft De ‘negeer tactiek’ als volgt: Bij driftbuien doen alsof je neus bloedt, kan helpen bij peuters die niet ouder zijn dan twee jaar en alleen als je het volhoudt totdat de driftbui echt helemaal over is. (…) Je moet dan niets tegen je kind zeggen en er ook niet naar kijken.
Ik wil graag nog eens het ‘still face’-experiment in herinnering roepen dat ik al eerder heb genoemd. Hier vind je het bovenstaande filmpje met een kindje van rond een jaar. Ik krijg iedere keer wéér buikpijn bij het bekijken van deze clip en van hoe de baby erop reageert. Dit negeren is voor een kind enorm bedreigend: de verbinding in de relatie wordt verbroken en dat leidt tot paniek. Logisch! Een jong kind is nog zo onrijp in het cognitieve deel van het brein. Is het voor een volwassene niet al heel bedreigend en intimiderend als een naaste zo reageert? Hoe zou dat voor een peuter ooit ‘goed’ kunnen voelen? Of is het de bedoeling dat de bedreiging het kind tot gedragsverandering brengt? In dat geval is het intimidatie, geen liefdevolle, positieve benadering. Het rijtje met tips op pagina 04 vat de diverse niet zo fraaie adviezen gewoontegetrouw samen en schetst een machtsstrijd tussen de ouder en het kind.

Al met al is er dus weer heel wat dat bij mij tot vraagtekens leidt. Het is zeker geen gemakkelijk onderwerp. Ook wij hadden een kind dat in haar heel jonge jaren zo driftig kon worden. Het was een hele toer om de goede aanpak te verzinnen en dikwijls is me dat ook niet gelukt. Ik vind het nog altijd beroerd dat ik destijds niet beter in staat was haar frustratie goed onder woorden te brengen en daarmee misschien deels al weg te nemen. Ik heb haar dat ook al dikwijls verteld en ik hoop dat als haar en haar partner de zegen van het ouderschap is gegund, ze mijn inzichten kan inzetten om het zelf net weer een beetje beter aan te pakken!

woensdag 5 maart 2014

Positief Opvoeden Drenthe, deel 9

Vorige week woensdag was mijn blog een droevig verhaal, een aaneenschakeling van adviezen om het kind in de steek te laten. Een kind kan op die manier natuurlijk gemakkelijk allerlei angsten ontwikkelen. Deze week pak ik de folder ‘Verlatingsangst’ bij de kop (ondertitel: ‘Veilig je kindje hier doorheen loodsen’) en je vraagt je af wat deze folder aanraadt, als je nog in het hoofd hebt wat die over ‘Lekker slapen’ te berde bracht. Hopelijk gaat het deze keer beter!

De openingszin op pagina 02: Gaat je baby in het begin moeiteloos van hand tot hand, na zes maanden kan dit ineens veranderen en wil hij alleen nog maar bij jou of je partner zijn.
Was dat wel zo’n goed idee, om je kind in de eerste dagen en weken van hand tot hand te laten gaan…? Het is een misverstand te denken dat kinderen niet in de gaten hebben dat ze bij iemand anders dan de hun vertrouwde primaire hechtingsfiguren (meestal mama en papa) zijn. Ook, of misschien juist een kleine baby neemt van alles waar en houdt van de veiligheid van de lichamen die haar vertrouwd zijn. Bezoek doet er daarom goed aan om niet aan te dringen op dat doorgeven van de baby als was ze een speeltje.
Hij wordt eenkennig, kan ineens bang voor vreemden of terughoudend zijn en je kunt hem niet probleemloos meer achterlaten bij andere verzorgers.
Dat impliceert dat je dat in een eerdere fase wel kon doen, je kind ‘probleemloos’ (wat is daarvan de definitie?) achterlaten. Over wat voor tijdsduur hebben we het bij dat ‘achterlaten’? Een baby die aan de borst is, heeft zeer regelmatig een voeding nodig en die dient, zeker in het begin, bij voorkeur niet met een fles te worden gegeven, maar aan de borst. Ook kinderen die wel uit de fles drinken, zijn er echter (en misschien nog wel meer) bij gebaat dat ze langzaam maar zeker hun sociale kring mogen uitbreiden en niet direct aan zoveel verschillende mensen worden blootgesteld. Ze kunnen dat gezien de onrijpheid van hun brein nog niet overzien en al die gezichten werken dan verwarrend, terwijl het geruststellende lichaamscontact met de meest vertrouwde persoon in zo’n geval ontbreekt.
Het is een normaal verschijnsel dat hoort bij de sociale ontwikkeling van je kind. (…) Het is een fase in zijn leven waar hij (weer) jouw hulp bij nodig heeft.
We praten in geval van scheidings- of verlatingsangst over kindjes van ongeveer één à anderhalf jaar. Dat is een periode waarin een kind nog bij vrijwel alles de hulp van de ouders nodig heeft. Het woord ‘weer’ is hier dan ook niet gepast.

Elke baby is weer anders. Het ene kind kun je moeiteloos bij andere verzorgers achterlaten, het andere zet de hele boel op zijn kop.
En welk kind is in de ogen van de schrijvers een ‘probleemgeval’, het eerste of het laatste kind? Gezien het woord ‘moeiteloos’, vermoed ik dat het tweede type kind als ‘lastig’ wordt gezien. Ik ben zelf echter een andere mening toegedaan. Een kind dat alles maar goed vindt en helemaal niet protesteert als de vertrouwde mensen niet alleen uit haar blikveld verdwijnen, maar zelfs het pand verlaten… daarbij mag je je gerust afvragen of alles in orde is.
Kom je je kind weer ophalen, dan kun je ook weer verschillend gedrag aantreffen. Het kan zijn dat hij dolblij is en graag door je opgepakt wil worden. Maar schrik niet als hij gaat huilen of overstuur raakt. Ook kan je kindje je compleet negeren of boos op je zijn.
Nou… enige schrik bij het beschreven gedrag lijkt me toch wel op z’n plaats! Wat er wordt beschreven, heet in de psychologische literatuur namelijk gedrag dat bij onveilige hechting hoort! Als je kind dit op deze jonge leeftijd laat zien (en ook als het een kind niets uitmaakt of je er wel of niet bent), is de kans aanwezig dat er in het vroege hechtingsproces een aantal dingen zijn misgegaan. Dat verdient zeer zorgvuldige aandacht en een goed gesprek van een deskundige met de ouder(s). Hoe eerder de omgangs- en opvoedingsstijl kan worden bijgestuurd, hoe beter het is voor de (sociale) ontwikkeling van het kind en voor de ouder-kindrelatie op de langere termijn.

Pagina 03: Uit ervaring moet hij leren dat je altijd weer terugkomt en zal zijn angst afnemen. Hij kan dan rustig afscheid van je nemen. Crèchekinderen hebben daarom ook minder last van verlatingsangst. Zij zijn er nu eenmaal aan gewend.
(De taalfout is niet van mij.)
Is dat zo…? Zijn crèchekinderen eraan gewend dat je terugkomt? Of hebben ze zich geschikt in het feit dat je weggaat en hebben ze gemerkt dat daar geen ontkomen aan is?
Even verderop, op pagina 04, lezen we namelijk dit: Dwing je kindje niet om zich met anderen in te laten als hij dat niet wil. Hij gaat zelf wel op ontdekking als hij eraan toe is. Laat hem gerust eerst de kat uit de boom kijken.
Hoe moeten we deze twee uitspraken met elkaar rijmen…? Gaan kinderen naar een crèche omdat ze ‘eraan toe’ zijn en wachten ouders op dat moment? Of gaan ze naar de crèche omdat het schema van de ouders daaraan toe is en betekent dat dat het kind, hoe je het ook wendt of keert, toch gedwongen wordt om zich met anderen in te laten, ook als hij dat niet wil? En wie gaat samen met hem een veilige situatie creëren waarin hij de kat uit de boom kan kijken?

Pagina 05: Gaat hij huilen bij onbekenden, laat hem dan bij je blijven totdat hij kalm is. Negeer zijn angst niet, want dan raakt  hij alleen maar meer van streek.
Dat lijkt me een terechte observatie, maar hoe past dit bij de dringende adviezen van de folder over slapen, waarin het ‘gillen en schreeuwen’ zozeer genegeerd moest worden dat je zelfs werd geadviseerd je eigen slaapkamerdeur op slot te doen? Hoe zit het daar met het negeren van angst en het alsmaar verder van streek raken? Uren huilen, 7-10 dagen lang, werd daar als een slimme zet gepresenteerd. Hoe gaan we deze inconsistentie aanpakken en oplossen?

Hoe banger hij is, hoe meer baat hij heeft bij de veiligheid van een kalme en ontspannen ouder. Reageert hij goed op nieuwe mensen? Prijs hem dan!
Daar gaan we weer: prijzen en belonen. Hoe voelt het om alsmaar geprezen te worden voor iets wat onder normaal sociaal contact valt, voor het groeten van de buurman, voor het vriendelijk te woord staan van de cassière, voor het beantwoorden van een vraag van een collega? “Goed zo, Jan! Wat heb je goed ‘dankjewel’ tegen de postbode gezegd toen je de aangetekende brief in ontvangst nam! Knap, hoor!” “En Truus, wat heb je goed de was opgehangen en het eten gekookt, zeg! Je krijgt een sticker van mij!”

Verlatingsangst wordt als een normale ontwikkelingsfase beschreven, maar ik vraag me tegenwoordig geregeld af of dat zo is. In het Engels wordt er onderscheid gemaakt tussen ‘common’ (veelvoorkomend) en ‘normal’ (normaal). We zijn vaak geneigd om dingen die ‘common’ zijn, vervolgens ‘normal’ te noemen, maar is dat terecht? Je kunt ook wennen aan abnormale dingen en dan niet meer doorhebben hoe abnormaal ze zijn. Ik acht het zeker niet uitgesloten dat wanneer kinderen de kans krijgen om veel tijd met hun primaire hechtingsfiguren door te brengen (veel gedragen worden, lang borstvoeding krijgen, coslapen), ze deze fase van scheidingsangst overslaan. Waarom zou je bang zijn, als je hebt geleerd dat je blindelings kunt vertrouwen op de mensen van wie je afhankelijk bent en van wie je houdt? Dan zou de veilige hechtingsstijl wel eens een stuk dominanter kunnen worden.

Er worden in het algemeen vier hechtingsstijlen onderscheiden:
-          veilige hechting;
-          vermijdende hechting (onveilig);
-          afwerende hechting (onveilig);
-          gedesorganiseerde hechting (onveilig).

Schattingen (zoals hier en hier laten zien dat de percentages van onveilige hechting in de richting gaan van 30-40%; dat zijn forse getallen! Dat betekent dat meer dan eenderde van de kinderen onveilig gehecht is. Er wordt veel geschreven over dit onderwerp, zoals dit artikel laat zien. Dit filmpje geeft een beeld van het Strange Situation-experiment, in de 70er jaren ontwikkeld door Mary Ainsworth. Al die aandacht voor en uitleg over hechting is niet voor niets.  De hechtingsstijl heeft enorme implicaties voor het latere leven en het is dan ook van groot belang om opvoedstijlen die dat gebrek aan vertrouwen in de hand werken en daarmee onveilige hechting stimuleren, zeer kritisch te benaderen en waar mogelijk uit te bannen. Laten we ons dit soort informatie aantrekken, als samenleving en zeker als beleidsmakers!