“Wat een negorij hier,
zeg! Dat is toch niet te geloven! Het is echt verschrikkelijk! Dat kun je
mensen toch niet aandoen? Daar moet wat aan gebeuren!”
Keurig in het pak, met
daaronder glimmende schoenen, een ordner onder zijn ene arm en een tas in zijn
andere hand, stond deze fulminerende man een meter of wat van mij af. We
stonden allebei aan de rand van een paar diepe plassen op een parkeerterrein en
je moest een hink-stap-sprong-loopje doen om met droge voeten bij de auto te
komen. Er gebeurde van alles in mijn hoofd door het gebruik van het woord
‘negorij’ door deze boze meneer. Wat doet taal met ons en wat roept specifiek
woordgebruik bij ons op?
Dit is dus NIET de parkeerplaats, maar een overstroming in Sri Lanka. |
Met het woord ‘negorij’ suggereerde
deze man een beeld van een totaal onderontwikkeld, armzalig, afgelegen oord
waar het slecht toeven is, waar je ontberingen moet lijden, waar de beschaving
nog niet is doorgedrongen (en ja… natuurlijk ook… waar negers wonen…). Hij vond
dat niet passen bij een stad als Amsterdam en beklaagde zich erover.
Zelf zou ik die
parkeerplaats heel anders hebben beschreven. Ik was ik blij dat ik, midden in
Amsterdam, voor uren aan een stuk, mijn auto gratis had kunnen parkeren. Ik
vond dus ook dat iets van die parkeerplaats niet bij Amsterdam paste… namelijk
dat die gratis was!
Via het classificeren van
zaken (‘negorij’ of ‘gratis parkeermogelijkheid’) en het bijbehorende
taalgebruik kun je dus een totaal verschillend beeld krijgen van alles om je
heen.
(Ikzelf was bovendien
dankbaar, want ik realiseerde me dat deze plassen als gevolg van flinke
regenbuien op een niet verharde ondergrond in geen verhouding stonden tot de
regelmatige overstromingen in Bangladesh of tot de enorme verwoesting die in 2004
in Zuidoost-Azië door de tsunami werd aangericht. Ik zei dat ook nog tegen de
man, maar hij had er geen boodschap aan…)
Vandaag sprak onze docent
onder andere over dit onderwerp, over classificatie. Het begrip houdt in dat we
de wereld (dingen, dieren, mensen) indelen in sociale categorieën of types,
mede op basis van onze zintuiglijke waarneming. Hoe we dat als samenleving
doen, zegt iets over hoe we denken. Daarom wordt er wel gesteld dat
classificatie een belangrijk onderdeel is van het kennissysteem van een
maatschappij. De indeling verloopt vaak op basis van ‘binaire opposities’ (tegenovergestelde
begrippen) en je vangt daarmee een glimp op van de achterliggende denkwerelden.
Wanneer iemand iets ‘gezond’ noemt, heeft die persoon daarover een idee en tegenover
dat idee staat het begrip ‘ongezond’, waaraan ook van alles wordt gekoppeld. Sommige
dingen vallen in de ene, andere in de tegenovergestelde categorie. Als iemand
vertelt over het ‘platteland’, zit daar een beeld achter van hoe dat eruit
ziet, en vrijwel zeker ook van hoe de ‘stad’ eruit ziet. Het ene wordt wellicht
als groen en rustig gezien, het andere als grijs en druk.
Je komt met dit soort
tegenstellingen heel gemakkelijk in allerlei ethische categorieën terecht: goed
en kwaad, mooi en lelijk, beschermwaardig en vogelvrij, vrijheid en censuur (of
vrijheid en oorlog, of vrijheid en gevangenis, of vrijheid en dictatuur,
afhankelijk van waar je op focust). Door dingen te classificeren, blijft de
wereld overzichtelijk. Als je niet oppast, leidt het natuurlijk ook tot
zwart-witdenken (nog een binaire oppositie) en tot hokjesgeest: alles moet
ingedeeld, anders hebben we er geen grip op. Dat laatste was het thema van het
college van vandaag: machtsstructuren.
Grip op iets houden
betekent namelijk ook vaak ‘macht uitoefenen’. In het ouderschap en in
opvoedingsdiscussies zien we dat verschijnsel terug in termen als ‘gehoorzaam’
versus ‘ongehoorzaam’, ‘consequent zijn’ versus ‘geen discipline bijbrengen’,
‘je kind laten huilen’ versus ‘je kind totaal verwennen’. Ik durf er wat om te
verwedden dat jullie dit lijstje met gemak nog een heel stuk kunnen uitbreiden.
Al deze kreten zijn geen kreten op zich; ze leggen een wereld aan visies bloot:
visies op kinderen, visies op gezagsverhoudingen, visies op
behoeftebevrediging, visies op menszijn, visies op rechtvaardigheid… Voor je
het weet, zit je in een diepe filosofische beschouwing! Wie heeft de macht in
het ouderschap? Wil je bij het begeleiden van kinderen wel denken in dat soort
termen? Wat wil je bereiken met de manier waarop je je kind benadert en met de
gezinscultuur die je creëert? Om het in de termen van John Bowlby te zeggen:
wat voor ‘inner working models’ stimuleer je in je kind?
En kijk dan ook even naar de rest van deze fraaie overzichtspresentatie. |
Het sterkst onderhevig aan
beeldvorming zijn immers jonge kinderen. Voor hen is de wereld nog een min of
meer ondeelbaar geheel; zij denken nog niet in categorieën en opposities en
goed en kwaad. Die periode van ‘heelheid’, van ‘eenheid’, duurt echter maar
kort; in een mum van tijd krijgen kinderen alle mogelijke uitersten
bijgebracht: vies-schoon, vies-lekker, onder-boven, op-af, binnen-buiten,
lief-stout, slim-dom, stoer-watje. Aan de hand van al die categorieën bouwen ze
hun beeld van de sociale omgeving op en onze volwassen invloed daarop is
immens. Ons taalgebruik, onze woordkeuze geeft kleur aan hun wereld, mede omdat
de associaties bij alles wat we zeggen, ook in ons lichaam gaan zitten. Wat we
voelen als we ‘vies’ of ‘stout’ of ‘watje’ zeggen, dat leest een kind af aan
onze lichaamstaal. Dat betekent dat we met ons lichaam en onze vaak zo
achteloos gesproken woorden veel ‘macht’ hebben over onze kinderen. Wanneer we
ons daar bewust van zijn, zijn we in een betere positie om te zorgen dat die ‘macht’
niet in misbruik ontaardt. Dan kunnen we zorgen dat die ‘kracht’ een positieve
invloed uitoefent en bijdraagt aan een optimistisch en vertrouwensvol
wereldbeeld. Dan wordt een gratis parkeerplaats vol plassen een cadeautje in
plaats van een drama!