woensdag 29 oktober 2014

Negorij?

“Wat een negorij hier, zeg! Dat is toch niet te geloven! Het is echt verschrikkelijk! Dat kun je mensen toch niet aandoen? Daar moet wat aan gebeuren!”

Keurig in het pak, met daaronder glimmende schoenen, een ordner onder zijn ene arm en een tas in zijn andere hand, stond deze fulminerende man een meter of wat van mij af. We stonden allebei aan de rand van een paar diepe plassen op een parkeerterrein en je moest een hink-stap-sprong-loopje doen om met droge voeten bij de auto te komen. Er gebeurde van alles in mijn hoofd door het gebruik van het woord ‘negorij’ door deze boze meneer. Wat doet taal met ons en wat roept specifiek woordgebruik bij ons op?
Dit is dus NIET de parkeerplaats, maar een overstroming in Sri Lanka.

Met het woord ‘negorij’ suggereerde deze man een beeld van een totaal onderontwikkeld, armzalig, afgelegen oord waar het slecht toeven is, waar je ontberingen moet lijden, waar de beschaving nog niet is doorgedrongen (en ja… natuurlijk ook… waar negers wonen…). Hij vond dat niet passen bij een stad als Amsterdam en beklaagde zich erover.
Zelf zou ik die parkeerplaats heel anders hebben beschreven. Ik was ik blij dat ik, midden in Amsterdam, voor uren aan een stuk, mijn auto gratis had kunnen parkeren. Ik vond dus ook dat iets van die parkeerplaats niet bij Amsterdam paste… namelijk dat die gratis was!
Via het classificeren van zaken (‘negorij’ of ‘gratis parkeermogelijkheid’) en het bijbehorende taalgebruik kun je dus een totaal verschillend beeld krijgen van alles om je heen.
(Ikzelf was bovendien dankbaar, want ik realiseerde me dat deze plassen als gevolg van flinke regenbuien op een niet verharde ondergrond in geen verhouding stonden tot de regelmatige overstromingen in Bangladesh of tot de enorme verwoesting die in 2004 in Zuidoost-Azië door de tsunami werd aangericht. Ik zei dat ook nog tegen de man, maar hij had er geen boodschap aan…)

Vandaag sprak onze docent onder andere over dit onderwerp, over classificatie. Het begrip houdt in dat we de wereld (dingen, dieren, mensen) indelen in sociale categorieën of types, mede op basis van onze zintuiglijke waarneming. Hoe we dat als samenleving doen, zegt iets over hoe we denken. Daarom wordt er wel gesteld dat classificatie een belangrijk onderdeel is van het kennissysteem van een maatschappij. De indeling verloopt vaak op basis van ‘binaire opposities’ (tegenovergestelde begrippen) en je vangt daarmee een glimp op van de achterliggende denkwerelden. Wanneer iemand iets ‘gezond’ noemt, heeft die persoon daarover een idee en tegenover dat idee staat het begrip ‘ongezond’, waaraan ook van alles wordt gekoppeld. Sommige dingen vallen in de ene, andere in de tegenovergestelde categorie. Als iemand vertelt over het ‘platteland’, zit daar een beeld achter van hoe dat eruit ziet, en vrijwel zeker ook van hoe de ‘stad’ eruit ziet. Het ene wordt wellicht als groen en rustig gezien, het andere als grijs en druk.

Je komt met dit soort tegenstellingen heel gemakkelijk in allerlei ethische categorieën terecht: goed en kwaad, mooi en lelijk, beschermwaardig en vogelvrij, vrijheid en censuur (of vrijheid en oorlog, of vrijheid en gevangenis, of vrijheid en dictatuur, afhankelijk van waar je op focust). Door dingen te classificeren, blijft de wereld overzichtelijk. Als je niet oppast, leidt het natuurlijk ook tot zwart-witdenken (nog een binaire oppositie) en tot hokjesgeest: alles moet ingedeeld, anders hebben we er geen grip op. Dat laatste was het thema van het college van vandaag: machtsstructuren.

Grip op iets houden betekent namelijk ook vaak ‘macht uitoefenen’. In het ouderschap en in opvoedingsdiscussies zien we dat verschijnsel terug in termen als ‘gehoorzaam’ versus ‘ongehoorzaam’, ‘consequent zijn’ versus ‘geen discipline bijbrengen’, ‘je kind laten huilen’ versus ‘je kind totaal verwennen’. Ik durf er wat om te verwedden dat jullie dit lijstje met gemak nog een heel stuk kunnen uitbreiden. Al deze kreten zijn geen kreten op zich; ze leggen een wereld aan visies bloot: visies op kinderen, visies op gezagsverhoudingen, visies op behoeftebevrediging, visies op menszijn, visies op rechtvaardigheid… Voor je het weet, zit je in een diepe filosofische beschouwing! Wie heeft de macht in het ouderschap? Wil je bij het begeleiden van kinderen wel denken in dat soort termen? Wat wil je bereiken met de manier waarop je je kind benadert en met de gezinscultuur die je creëert? Om het in de termen van John Bowlby te zeggen: wat voor ‘inner working models’ stimuleer je in je kind?
En kijk dan ook even naar de rest van deze fraaie overzichtspresentatie.

Het sterkst onderhevig aan beeldvorming zijn immers jonge kinderen. Voor hen is de wereld nog een min of meer ondeelbaar geheel; zij denken nog niet in categorieën en opposities en goed en kwaad. Die periode van ‘heelheid’, van ‘eenheid’, duurt echter maar kort; in een mum van tijd krijgen kinderen alle mogelijke uitersten bijgebracht: vies-schoon, vies-lekker, onder-boven, op-af, binnen-buiten, lief-stout, slim-dom, stoer-watje. Aan de hand van al die categorieën bouwen ze hun beeld van de sociale omgeving op en onze volwassen invloed daarop is immens. Ons taalgebruik, onze woordkeuze geeft kleur aan hun wereld, mede omdat de associaties bij alles wat we zeggen, ook in ons lichaam gaan zitten. Wat we voelen als we ‘vies’ of ‘stout’ of ‘watje’ zeggen, dat leest een kind af aan onze lichaamstaal. Dat betekent dat we met ons lichaam en onze vaak zo achteloos gesproken woorden veel ‘macht’ hebben over onze kinderen. Wanneer we ons daar bewust van zijn, zijn we in een betere positie om te zorgen dat die ‘macht’ niet in misbruik ontaardt. Dan kunnen we zorgen dat die ‘kracht’ een positieve invloed uitoefent en bijdraagt aan een optimistisch en vertrouwensvol wereldbeeld. Dan wordt een gratis parkeerplaats vol plassen een cadeautje in plaats van een drama!

woensdag 22 oktober 2014

Zintuigen en straatcultuur

Zoals velen inmiddels weten, ben ik sinds 1 september van dit jaar fulltime student aan de Universiteit van Amsterdam. Ik studeer Culturele Antropologie & Ontwikkelingssociologie en vandaag maakte ik mijn eerste tentamen.
De afgelopen tien jaar was ik in de herfstvakantie altijd een dag of wat in Duitsland, waar ik het lezen en werken aan één of ander project afwisselde met wandelingen in het werkelijk schitterende, heuvelachtige Loreley-gebied (ik schreef er eerder al eens over).
Dit jaar was het huis waar ik altijd verblijf, niet beschikbaar en een eventueel alternatief was bezet. Nu moest ik kiezen: in Nederland iets zoeken of helemaal niet weggaan deze herfst?

Tradities en rituelen zijn de moeite van het onderhouden waard. We kennen als samenleving, maar ook als gezin en als individu allerlei rituelen en gewoontes die ons helpen structuur aan te brengen en bijzondere momenten te markeren. Ook voor onze kinderen zijn die hoogtepunten belangrijk. Die rituelen zijn ijkpunten en als we ze mooi inkleuren, spreken ze al onze zintuigen aan: de geur van appeltaart bij een verjaardag, de liedjes van de Sinterklaas-cd rond 5 december, het strijklicht in de late middag over de duinen aan zee, het gevoel van de vertrouwde sjaal om je hals in de winter, de smaak van verse aardbeien en ook… de kleur en de geur van een gemengd bos in de herfst met daar doorheen de prikkeling en de pluim van de rook van een houtgestookte kachel. Daar verlangde ik naar, naar die indrukken, omdat de herfst een moment is van terugblikken op de zomer en toeleven naar korte, donkere dagen die je binnen houden en die vervolgens overgaan in alwéér een nieuw jaar. Het is een soort evaluatiemoment en dat kunnen we allemaal meestal goed gebruiken zo ergens in de jaarlijkse cyclus.

Ik besloot daarom toch te gaan, ook al zou ik mijn vertrouwde stekkie missen, en ik vond een plekje in Gelderland, vanwaar ik nu dit blog schrijf. Gisteren en eergisteren heb ik alleen maar gestudeerd, gestudeerd en gestudeerd. Ik voel me de laatste weken soms als een kind dat met alle zintuigen de hele wereld moet leren kennen, dat alles als nieuw ervaart en daar alleen maar in kan groeien en van kan genieten, als er een veilige sociale omgeving is. Die veilige omgeving heb ik (kopje thee van mijn man als ik ’s avonds weer aan het leren sla, lieve smsjes van de kinderen om te informeren of het lukt, vrienden en collega’s die benieuwd zijn hoe het gaat), maar ik ben me er sterk van bewust dat velen die veiligheid ontberen.

Voor het vak ‘Etnografisch Schrijfpracticum’ (observeren en vervolgens alles zorgvuldig beschrijven is de kern van het werk van de antropoloog) lezen we deze weken het boek ‘In Search of Respect’, geschreven door medisch antropoloog Philippe Bourgois. De ondertitel van het boek is ‘Selling Crack in El Barrio’, een wijk in New York. Binnenkort moeten we een essay van 1750 woorden inleveren over dit indringende antropologische werk. Afgelopen week moesten we lezen tot en met Hoofdstuk 2, maar ik was tijdens de werkgroep op donderdagmiddag al bij Hoofdstuk 5: ik kan het boek haast niet meer wegleggen, zo fascinerend is het. Een belangrijk onderdeel van de antropologie als wetenschap is veldwerk: je mengt je onder de mensen van wie je wat te weten wilt komen, leeft met hen hun dagelijks leven en leert hun gewoontes en hun sociale context kennen. Voor een werkelijk goed beeld moet je dus met de onderzoeksgroep samenleven, niet ernaar kijken van buitenaf, maar eraan deelnemen van binnenuit. Immers… het is moeilijk om inzicht te krijgen in (laat staan een mening te hebben over of een oordeel te koppelen aan) de leefwereld van de ‘ander’, als je niet weet wat het leven van de ander inhoudt.

Philippe Bourgois heeft deze ‘participant observation’ (de wetenschappelijke term voor veldwerk) wel heel serieus genomen: hij heeft vijf jaar geleefd in El Barrio, de wijk in East Harlem waar crackdealers hun dagen doorbrengen met het verkopen en gebruiken van drugs, waar vaders en moeders in en uit de gevangenis wandelen en waar kinderen ernstig in de verdrukking komen doordat ze opgroeien met wel heel problematische rolmodellen. Bourgois realiseert zich hoe de socialisatie van kinderen verloopt, als hij zijn eigen kleine zoontje termen uit de illegale cultuur hoort roepen die het mannetje heeft opgepikt tijdens zijn verblijf met papa op straat. (Lees hier waar papa zich zoal mee bezighoudt of kijk dit filmpje.)

Zo gaat dat dus: onze kinderen nemen met al hun zintuigen op wat er op ze af komt en vormen zich zo een beeld van de wereld om hen heen. Dat kan gaan over de geur van appeltaart bij een verjaardag, maar ook over de geur van crack. Het kan gaan over het luisteren naar Sinterklaasliedjes, maar ook over het horen van pistool- of geweerschoten. Ze kunnen met aandacht kijken naar de kleur van laat zonlicht, maar kunnen ook opgroeien met de aanblik van de weggegooide naalden van cocaïne-spuitende drugsklanten. Ze kunnen genieten van een warme sjaal om hun hals of zich verbijten bij de pijn van een dronken vader of moeder die ze in elkaar slaat. Ze kunnen aardbeien proeven, of een spoor van pindakaas uit een vrijwel lege pot, omdat er verder niets te eten is.
Dat zijn de dingen waarover Bourgois schrijft en dan is alles ineens heel relatief.

Dan draait mijn maag zich om als ik lees: “I used to get three beatings a night, every day, from when I was thirteen till twenty-one. He made me lose five [pregnancies]. That’s five miscarriages because of him.”
Dan springen me de tranen in de ogen als ik een crack-dealer geciteerd zie worden over zijn kindertijd: “I missed my mom [heroïnegebruikster en vaak afwezig, MVK]. I used to cry every day; be a big sucker. I was thinking suicide.”
En ik voel een grote machteloosheid, gekoppeld aan mededogen (waarvan ik niet weet of ik die in de werkelijkheid van dit straatleven ook zou kunnen opbrengen), als één van de hoofdpersonen in de drugsscene zegt: “Plus I don’t like to see people fucked up [handing over three vials to a nervously pacing customer]. This is fucked-up shit. I don’t like this crack dealing. Word up. [gunshots in the distance] Hear that?”

Wat zegt dit alles over het belang van een stabiel gezin en veilige hechting in de vroege levensfase? Alles, zou ik denken. We kunnen die eerste jaren niet overschatten, als het gaat om het belang ervan voor de jaren erna. Onze kinderen nemen ons en de rest van de samenleving met al hun zintuigen waar. Wat ze ruiken, horen, zien, voelen en proeven, vormt hun kennismaking met het leven dat voor ze ligt. Laten we als maatschappij dus ons uiterste best doen om kinderen een positieve straatcultuur te bieden, dat wil zeggen… een cultuur, ook op straat, waar kinderen niet hoeven te zoeken naar het krijgen van respect, maar waarin ze respect geven, omdat ze zelf ook zo zijn benaderd door respectvolle ouders die begrepen wat hun kind nodig had.

donderdag 16 oktober 2014

Doorsnee

“Jij bent niet zo’n doorsnee persoon, toch?”
Ik keek haar glimlachend aan en wist niet zo goed wat te antwoorden.
“Ja, ik was je eerder al eens in een gezin tegengekomen en ik vond dat je het toen heel leuk deed en daarom heb ik je nu gebeld, want dit is ook geen doorsnee gezin, dus ik denk dat jullie wel goed bij elkaar passen.”
Mijn brein draaide op volle toeren; wat betekent dat, ‘doorsnee’ of ‘niet doorsnee’? Wat had ze in die andere situatie van mij gezien wat haar tot deze conclusie bracht? Voor haar was het waarschijnlijk niet negatief, want anders had ze me vrijwel zeker niet aanbevolen bij het gezin.

De wijkverpleegkundige was nog boven bij baby en ouders om de hielprik te geven, dus ik babbelde beneden met de kraamverzorgende over de stand van zaken. Ze vroeg of ik thee wilde en liet me kiezen. “Kijk maar even, er staat van alles bijzonders. En niet alleen de thee is bijzonder, hoor! Er is alleen maar biologisch spul in huis. Alles wat hier staat, hier op het aanrecht… allemaal biologisch… en vlees eten ze ook niet, wel vis. En verder neemt moeder geregeld een handvol noten; ook daarvan heeft ze van alles in huis, dan weer dit, dan weer dat. Heel leuk en bijzonder allemaal; ik vind het mooi om te zien!”

Ik dacht aan hoe ik de laatste jaren zelf steeds meer te weten ben gekomen over voeding, aan hoe ik daardoor anders ben gaan kijken naar hoe ik op voedingsgebied zelf groot ben geworden en groot heb gebracht. Koken met ‘zakjes en pakjes’ was iets was mijn moeder geregeld deed, zonder dat ik het gevoel had dat we ongezond aten. Ik had het door de jaren heen zelf ook geregeld gedaan, maar de invloed van mijn lactatiekundige vak, van maatschappelijke ontwikkelingen en van onze eigen kinderen hadden zich sterk doen gelden en hoewel ik tegenwoordig minder monden hoef te voeden, is het bedrag aan wekelijkse boodschappen niet evenredig gedaald. Het kost wat, namelijk, meer biologische en meer ‘fairtrade’ eten. Je kunt vaak veel goedkoper slecht voedsel eten dan gezonde maaltijden bereiden.

Er is eigenlijk maar één periode die daarop een uitzondering vormt: de babytijd. Dan kun je goedkoper gezonde voeding tot je nemen (moedermelk uit de borst) dan ontoereikende voeding (kunstmatige zuigelingenvoeding uit de fles). Zelfs als je moeder slecht eet, ben je als baby beter af met haar melk dan met het kunstmatige alternatief. Is eenmaal de periode aangebroken dat je vaste voeding krijgt, dan is wat je eet volledig afhankelijk van de gewoontes die je ouders zich eigen hebben gemaakt. En die gewoontes zijn vaak weer gevormd door wat je grootouders gewend waren.
Een scherp voorbeeld daarvan zag ik onlangs in het programma ‘Vier handen op één buik’. Hierin worden jonge moeders gevolgd tijdens hun zwangerschap. Het zijn vrouwen die hun leven niet echt goed op orde hebben en een ‘bekende Nederlander’ loopt met ze mee om ze te ondersteunen. Samen nemen ze de leefstijl onder de loep, proberen ze de problemen waarmee de jonge moeders tobben aan te pakken en doen ze alles wat mogelijk is om de baby ondanks de knelpunten een optimale start te geven.

In de uitzending die ik zag, ging het om een aanstaande tienermoeder. De vader van haar baby zag het niet zitten, een kindje, en liet haar in de steek. Zij wilde de baby toch houden en haar nieuwe vriend had besloten de vaderrol op zich te nemen. Uit de gesprekken met de BN-er bleek dat ze nog geen idee hadden van wat het ouderschap van ze zou vragen. Dat hun hele sociale leven radicaal op de kop moest… dat hadden ze zich nog niet gerealiseerd. De aanstaande moeder had een paar pittige laatste zwangerschapsweken. Ze had een aangeboren hartafwijking, mogelijk doordat haar moeder in de zwangerschap had gerookt, en dat legde druk op haar gezondheid. Alle stress, alle verwachtingen van iedereen… ze kon er moeilijk mee uit de voeten en rookte dan ook rustig door in haar eigen zwangerschap, ondanks de stevige aanpak van de BN-er om haar te helpen stoppen.

Wat kun je als toeschouwer of gesprekspartner nu verstaan onder de term ‘doorsnee’? Is deze bijna-tienermoeder ‘doorsnee’? Is de biologisch etende moeder ‘doorsnee’? De kans is groot dat ze in hun eigen sociale context allebei redelijk ‘doorsnee’ zijn. Veel van hun familieleden en vrienden zullen in grote lijnen waarschijnlijk een min of meer gelijke leefstijl hebben. Dat zijn bovendien vaak zichzelf versterkende tendensen. Als je eenmaal de verantwoordelijkheid hebt voor een kind, voel je je met hart en ziel en lijf en leden verbonden met dat kleine mensje. Het is dan dikwijls lastig om een open en ontspannen contact te onderhouden met mensen die er een totaal andere visie op na houden. Bij alles wat nieuw is door de komst van de baby, werkt gedrag dat botst met wat je als ‘normaal’ ervaart, heel verwarrend. De meeste ouders kunnen die verwarring er niet bij hebben. Opvoedingsmethodes, ideeën over machtsverhoudingen tussen partners of tussen ouders en kinderen, gebruik van middelen als alcohol en nicotine, voedingspatronen (veganistische quiches of kiloknaller-hamburgers)… het zijn zaken die het leven op een indringende manier kleuren en ook van invloed (kunnen) zijn op de keuzes ten aanzien van met wie je de meeste tijd doorbrengt. Immers, als je eenmaal wat gewend bent aan je nieuwe rol, komt er een moment dat je het ‘andere’ er misschien ook gewoon niet bij wílt hebben. Je maakt keuzes, op welke gronden dan ook. Als je zo je eigen kring creëert, ben je in die kring waarschijnlijk allemaal 'doorsnee'.

De kraamverzorgende had blijkbaar in genoeg gezinnen gewerkt om te constateren dat het gezin waarvoor ze mijn hulp had ingeroepen, geen ‘doorsnee’ gezin was in de betekenis van ‘ongeveer net zo als de meeste jonge gezinnen’. Ze had dingen gezien die daarvan afweken. Blijkbaar dacht ze dat ik daar goed mee zou kunnen omgaan. Dat was geen raar idee; ik houd er bijvoorbeeld wel van als ouders een second opinion aanvragen als ze het oordeel van de zorgverlener niet vertrouwen. Dat had in dit geval geleid tot een prachtige thuis-badbevalling. Het mooie meisje dat na iets meer dan 37 weken zwangerschap vijf dagen geleden was geboren, was nog niet helemaal ‘geland’ op de wereld, zo leek het. We bespraken wat strategieën voor de komende periode en hopelijk wordt het kleine dametje binnenkort ‘wakker’; ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt. Aan melk in ieder geval geen gebrek: de borsten waren vol en moeder kolfde royale hoeveelheden. Kleur, op dag vijf? Echt heel erg doorsnee… donker vanillegeel!

woensdag 8 oktober 2014

Waarom?

Terwijl ik op de trein uit het noorden sta te wachten, stroomt aan de andere kant van het perron de trein uit zuidelijke richting leeg. Er komt een vader aan met een lege buggy. Naast hem loopt, naar het lijkt, zijn moeder die haar kleindochter van rond een jaar op de arm draagt. “Ze heeft de hele weg echt geen kik gegeven”, zegt de vader verbaasd. “Ach”, zegt oma, terwijl ze haar kleindochter stevig beetpakt, “ben je zo lief geweest, meisje?”
Ik realiseer me dat ik aan beroepsdeformatie lijd: ik kan niet meer neutraal naar dit soort gesprekjes luisteren. Ze brengen in de kleine woorden namelijk een wereld aan overtuigingen aan het licht waarbij ik soms een frons voel opkomen. Waar maak ik me druk over? Welke ideeën of misschien zelfs welke culturen botsen er op zo’n moment?

Een paar jaar geleden zag ik de dvd ‘Babies’, een ‘stomme’ film die het eerste levensjaar laat zien van kinderen in vier totaal verschillende culturen. Het gaat om autochtone gezinnen in Japan, de Verenigde Staten van Amerika, Mongolië en Namibië. Ik moest deze dagen ineens weer aan deze film denken, omdat ik in mijn studie bezig ben met een bespreking van het boek ‘Groeten uit de rimboe?’, een analyse van het gelijknamige televisieprogramma van SBS6. Het boek gaat over een Nederlands gezin dat een paar weken bij de Ovahimba in Namibië verblijft; in ‘Groeten terug’ brengt een deel van het Namibische gezin een wederbezoek aan Nederland.
Ik kende dit SBS-programma niet toen ik naar ‘Babies’ keek en ik kende ook de naam van het Namibische volk niet. Grappig genoeg had ik wel besloten dat ik, als ik het leven van één van die kleine hummels mocht kiezen, vermoedelijk voor dat van de Namibische baby zou gaan. Als tweede optie trok mij het bestaan van het Mongolische kindje. Het leven in Japan en de VS, in veel opzichten veel nauwer verwant aan de Nederlandse situatie, leek me te beperkend. Het oogde zo ongelooflijk gestructureerd, zo druk en vol en overprikkelend, te zeer gericht als het ware op ‘lieve kindjes’. Voor de baby’s in die twee westers georiënteerde samenlevingen leek er bijna geen ruimte te zijn om door de dag heen lekker wat ‘aan te rommelen’.

Uiteraard zijn er ook binnen culturen grote verschillen in de omgang met baby’s en kleine kinderen. Hoezeer de dvd ‘Babies’ ook een objectieve weergave van de werkelijkheid lijkt, ook hier is natuurlijk sprake van een selectie, van een welbewuste keuze voor wat er in beeld wordt gebracht. Wanneer je met een camera Nederland in gaat, zul je baby’s en dreumesen op totaal verschillende manieren hun dag zien doorbrengen. Ouders zorgen soms vanuit totaal verschillende visies voor hun kind en de dagelijkse loop der dingen zal daarvan een weerslag zijn. Kijken we op zo’n moment naar ‘DE Nederlandse cultuur’, naar ‘DE borstvoedingscultuur’, naar ‘DE ‘laat maar huilen’-cultuur’? (En is dat lidwoord ‘de’ eigenlijk wel gepast?) Hoe groter de geografische afstand tot een andere cultuur, hoe groter ook de kans dat er forse verschillen optreden. Zo weten sommigen wellicht nog dat er in één van de afleveringen van het programma ‘Groeten uit de rimboe’ een scène zit waarbij tijdens het tegenbezoek een zwarte moeder voorstelt de witte baby aan de eigen borst te nemen, omdat het zo zielig is dat het kind zo’n rare siliconenspeen in de mond gedrukt krijgt. De zwarte moeder wil weten of de witte moeder ziek is, of er iets mis is met haar. Bij alles wat je ziet, zal ieder mens dus vanuit het eigen referentiekader (ik schreef er vorige week over) vragen stellen. Welke vragen stel ik me, als ik een situatie als van de bovengenoemde vader en oma aanschouw?
Beeld afkomstig van https://www.youtube.com/watch?v=zTKn7KQuPBI

Het gaat mij om de combinatie van de woorden ‘geen kik’ enerzijds en ‘lief geweest’ anderzijds. Volgt uit de conclusie dat het kleine meisje geen kik heeft gegeven, dat ze ‘lief’ is geweest? En als ze wél een kik had gegeven, was ze dan níet lief geweest? Betekent het feit dat ze ‘geen kik’ heeft gegeven, dat ze de hele weg volledig stil is geweest en niet met papa heeft ‘gebabbeld’, of dat ze geen tekenen van ongenoegen heeft gegeven? Is dat wat je kunt verwachten van een kindje met papa in de trein, dat ze niet van zich laat horen? Of zou je eerder denken dat ze blij en opgewonden is over het reizen met dit vervoermiddel en is het in dat opzicht verwonderlijk dat ze zo stil was? En wat is oma’s idee over wat ‘lief zijn’ inhoudt, als ze het verbindt met ‘geen kik’ geven? Of heeft ze daar helemaal geen specifiek idee over en hanteert ze gewoon de vocabulaire die we als samenleving in dergelijk gevallen heel vaak (en naar mijn idee dikwijls ten onrechte) gebruiken? Wat voor boodschap geven we aan onze kinderen af als we het in bepaalde contexten gewenste gedrag kwalificeren als ‘lief zijn’? Welke conclusies verbinden kinderen op een onbewust, soms preverbaal, niveau aan beschrijvingen van hun persoonlijkheid (‘lief’)? Kun je ook ‘lief’ zijn als je veel praat, als je voortdurend vragen stelt, als je op onderzoek uitgaat en het dagritme en de concentratie van je (groot)ouders verstoort? En maakt het verschil of je open of gesloten vragen voorgelegd krijgt?

Prachtig vak, hoor, lactatiekunde, maar wanneer je eenmaal die holistische bril op zet, kun je soms met al die vragen wel moe van jezelf worden! Toch denk ik dat het goed is, vragen stellen. Juist wanneer ‘culturen’ botsen, zie je de verschillen. De kinderlijke neiging om soms bijna tot in het oneindige te vragen “Waarom?” kan zeer verhelderende inzichten opleveren. Daarbij is het inzicht dat je alleen maar doet wat jou is geschied, zonder goede onderbouwing, óók een inzicht.
Misschien ziet na veel vragen en veel reflectie het bovenstaande dialoogje er dan ineens als volgt uit.
Papa: “Ze heeft zich de hele weg echt prima vermaakt!”
Oma: “Wat fijn, meisje! Hoe was het in de trein? Wat heb je allemaal gezien onderweg?”

(En lees ook nog eens dit artikel op Kroost.org of dit stuk op Kiind.nl.)

donderdag 2 oktober 2014

Referentie

Veel Nederlandse woorden vinden hun oorsprong in het Latijn. Dat was één van mijn lievelingsvakken op de middelbare school. Ik raakte er na het eerste of tweede jaar helemaal aan verslingerd, omdat het zo heerlijk was om te puzzelen en te stoeien met woorden. Zo slecht als ik de analyse van de wiskundige opgaven onder de knie kreeg, zo’n feest was het om met Latijn bezig te zijn. Vorige week trof ik bij toeval mijn lerares van toen en we haalden met plezier herinneringen op aan het klasje van toen met slechts vier leerlingen.

Ze was er een ster in om ons al die woorden in stukken te laten knippen; ze deed het voor en verwachtte dat wij het nadeden. En precies daarin zat na verloop van tijd mijn ‘verslaving’: ik kon geen ‘moeilijk’ Nederlands woord meer zien of ik begon te knippen. Wat ‘moeilijke’ Nederlandse woorden heten te zijn, zijn namelijk meestal woorden die uit het Latijn afkomstig zijn.
Zo komt het woord ‘referentie’ van het werkwoord ‘referre’. Dat kun je opdelen in ‘re’ en ‘ferre’, woorddelen die respectievelijk ‘terug’ en ‘dragen, brengen’ betekenen.
Een referentie is dus dat wat je terugbrengt naar de bron, naar een eerdere situatie of gebeurtenis.

We kennen in het Nederlands een aantal betekenissen voor het woord ‘referentie’.
Het kan een persoon zijn die een getuigenis over iemand aflegt, maar meestal alleen daartoe geraadpleegd als er een positief verhaal wordt verwacht. (Overigens… een ander woord voor verhaal is ‘relaas’, wat afkomstig is van de verleden tijd van ‘referre’ en in feite de luisteraar terugbrengt naar een eerdere gebeurtenis.)
Een referentie kan ook een verwijzing zijn in een tekst; bij wetenschappelijke teksten zijn referenties onmisbaar om te kunnen verifiëren (afkomstig van ‘veritas’, ‘waarheid’) of wat de auteur heeft beweerd, wel klopt en of hij wel eer doet aan wie ere toekomt.
Een andere samenstelling is ‘referentiekader’, wat volgens vanDale betekent ‘geheel van gewoonten, patroon van maatstaven’. Andere aspecten erin betreffen normen en waarden, het beoordelen van wat je om je heen waarneemt, je overtuigingen en de wijze waarop je ervaringen bepalen hoe je kijkt naar ‘goed’ en ‘kwaad’, naar ‘normaal’ en ‘abnormaal’.

Deze eerste weken van mijn studie gaat het daar bij voortduring over: wat zie je, wat denk je, wat is je conclusie en klopt die wel? De centrale vraag daarbij is steeds of je wel werkelijk kunt loskomen van dat referentiekader waarmee je bent groot geworden. Als je je hele leven hoort dat borstvoeding ‘raar’ of ‘vies’ is of dat het iets ‘primitiefs’ is, wat alleen ‘koeien’ doen (maar ja… die dan juist vaak helaas weer niet…)… kun je je dan vrij en geïnspireerd overgeven aan de behoefte van je kleine baby om bij jou aan de borst te liggen? En omgekeerd: als je je kinderen krijgt in een setting waarin je wordt omringd door zussen en broers en zwagers en schoonzussen en vriendinnen en collega’s die allemaal hun baby’s dragen en bij zich laten slapen… hoe kijk je dan naar een kinderwagen en een babykamer? Wat roepen die dan bij je op?

Dat in stukjes knippen van woorden om een idee te krijgen van waar ze vandaan komen en wat ze betekenen… ik werd er in het Latijn uitzonderlijk goed in, maar op een bepaalde manier hebben we als ouders die taak wellicht allemaal. Hoe zijn onze overtuigingen ontstaan? Waar komen ze vandaan? Uit welke kleinere elementen zijn onze visies en dromen en valkuilen opgebouwd? Durven we de boel in stukjes te knippen om te zien wat de oorsprong is? Gaan we de uitdaging aan om ons referentiekader aan een stevige analyse te onderwerpen?

Deze week hoorde ik weer een prachtig verhaal van Robin Grille, één van mijn helden. Hier kun je ruim een uur lang genieten van zijn visie op opvoeding, waarbij hij een zeer holistisch referentiekader hanteert. Hij haalt echt alles erbij en verbindt de meest uiteenlopende zaken met elkaar. Het is, wanneer je alles wat hij zegt, op je laat inwerken, een revolutionair en heftig proces dat hij bepleit. Ik denk dan ook dat het moed vraagt om ons eigen referentiekader onder de loep te nemen en er zo achter te komen hoe we zijn geworden tot wie we zijn, hoe we als ouders onze eigen geschiedenis meenemen in het contact met onze kinderen. We geven veel dingen onbewust door, maar wanneer we goed nadenken over de samenstelling van de gedachten, de begrippen, de woorden die we hanteren, kunnen we bewuster kiezen. Dan besluiten we wellicht om sommige dingen juist niet door te geven, terwijl we ons voor andere extra inspannen, omdat we zo graag willen dat ze hun weg naar ons nageslacht vinden.
Dat ontleden en in stukjes knippen wat ik zo’n 35 jaar geleden leerde, is geloof ik een vaardigheid die nog altijd goed van pas komt. In iedere levensfase zijn er weer nieuwe ontledingen denkbaar en ik hoop dat velen er net als ik een uitdaging in zien. Hoe beter we onszelf begrijpen, hoe beter we ook in staat zullen zijn onze kinderen te begrijpen en met ze mee te blijven lopen, hoe klein ze ook zijn en hoe groot ze ook worden!