donderdag 18 december 2014

Zelfbeheersing

Wel, dat was even bikkelen de laatste weken… zozeer zelfs, dat het blog er vorige week bij in is geschoten! Dat gebeurt me niet vaak, maar vorige week lukte het werkelijk niet.
Ik had al mijn aandacht nodig voor een essay dat ik moest schrijven. Zowel bij het op papier zetten als bij het erover nadenken leverde me dat heel wat hoofdbrekens op. Kan het echt zo moeilijk zijn, dat ik er de woorden niet voor kan vinden…? Ja, ik raakte innerlijk in de knoop.

Het essay ging over het boek dat we met het schrijfpracticum hadden gelezen, getiteld ‘Veiled Sentiments’. Het gaat over een bedoeïenengemeenschap, de Awlad ‘Ali, in het noordwesten van Egypte. Deze samenleving is heel specifiek georganiseerd: overerving verloopt via de vaderlijke lijn (patri-lineair) en gehuwde paren wonen op de lokatie van de vader (patri-lokaal). In veel gevallen betekent dat dat vrouwen hun eigen bloedverwanten moeten verlaten bij hun huwelijk, omdat ze vanaf dat moment horen bij de lijn van (de vader van) hun echtgenoot. De organisatiestructuur is zo strikt, dat wanneer een huwelijk spaak loopt en vrouwen weggaan, ze hun kinderen min of meer ‘kwijtraken’, want die behoren aan de lijn van hun eigen vader toe. De vrouw kan dan teruggaan naar haar eigen bloedverwanten, maar dan zal ze haar kinderen niet of nauwelijks meer zien. Dat is een heftige aangelegenheid en dus proberen vrouwen zo veel mogelijk hun huwelijk overeind te houden. Nou is dat op zich natuurlijk een goed idee, maar niet alleen voor vrouwen en ook niet om de reden dat ze anders hun kinderen niet meer mogen zien. Ook hier doemt weer de vraag op in hoeverre bepaalde regels ten dienste staan van het belang van de kinderen of dat ze vooral in het leven zijn geroepen om de belangen van de ouders, of in dit geval van de vaders, te behartigen. Ik vind dat lastige kwesties en al snel in het boek worstelde ik daarmee.

Het werd er met het vorderen van de pagina’s echter niet beter op. Een kernaspect van het boek is dat mannen en vrouwen op hun eigen manier aan hun eerbaarheid kunnen werken. Voor mannen kan dat door zelfbeheersing te ontwikkelen en door zo veel mogelijk autonomie te verwerven en dus te zorgen dat je vrij bent van de overheersing door anderen. Bij elkaar valt dit onder de term ‘agl en het creëert morele superioriteit. Daar voel ik dan al nattigheid, want het kan dan niet anders dan dat er vervolgens ook een groep is die moreel inferieur is (zonder het één kan immers het ander niet bestaan). En ja, dat is ook zo: vrouwen kunnen helaas zo’n staat van ‘agl niet bereiken. Zij zijn moreel inferieur, want het feit dat ze menstrueren en zwanger worden, laat zien dat ze geen zelfbeheersing hebben: “Women’s association with nature is seen as a handicap to their ability to attain the same level of moral worth as men” (p. 124), “Women’s monthly menstruation commemorates the fall into earthly sin” (p. 130) en “Childbirth (…) is considered polluting” (p. 132). Hun lichaam gaat met ze aan de haal en ze kunnen deze twee processen die zo nauw aan de voortplanting zijn verbonden, niet onder controle houden.

Toen had ik het even gehad met het boek. Het onderwerp dat voor mij bijna heilig is en zoveel ontzag en bewondering en respect afdwingt (namelijk het dragen, baren en zogen van een kind)… dat zou een bewijs zijn van gebrek aan zelfbeheersing en dus een rechtvaardiging inhouden voor het moreel inferieur verklaren?! Dat wil er bij mij niet in. Dat druist in tegen alles wat ik de voorbije twintig jaar heb geleerd over hoe een mens gelukkig wordt, wat een minimensje nodig heeft om tot een gebalanceerde volwassene uit te groeien, en hoe belangrijk daarbij de rol van het moederlichaam is als bron van troost en warmte en veiligheid en voeding.
De tranen sprongen me erbij in de ogen: zo wordt er dus gedacht in sommige samenlevingen. Wat betekent dat voor het opgroeien van de kinderen? Wat betekent dat voor het zelfbeeld en de autonomie en de gelijkwaardigheid van vrouwen? De kantlijnen van het boek staan bij bepaalde passages vol met boze bliksemschichten, chagrijnige smiley’s en uitgesproken uitroeptekens.

Maar ja… ik ben antropoloog (in wording) en ik mag daarover geen oordeel hebben. Ik moet, in ieder geval in deze fase, uitsluitend observeren, registreren, analyseren en beschrijven, zorgvuldig beschrijven en me van persoonlijk commentaar onthouden. Wie mij een beetje kent, weet dat dat voor mij als zorgprofessional met activistische trekjes niet meevalt. Bij het voorgaande essay waren er ook al dingen in beeld gekomen waarbij ik een link zag met de fysiologie, met het vroege begin, met de babytijd als oorzaak van latere ellende. Ik heb dat aspect ingevoegd in mijn tekst en… dat kostte punten. Ik moet me op dit moment gewoon echt nog beperken tot de stof en daar een goed samenhangend verhaal over schrijven. Ik voelde me met al mijn boosheid over zoveel gebrek aan respect voor het vrouwelijke dan ook zeer bewust zeer onbekwaam als antropoloog. “Ik wil hier niet over zwijgen! Ik wil er wat over zeggen! Ik vind hier iets van!” Nu is de kern van een studie natuurlijk dat je jezelf een leeropgave geeft. In leerprocessen is het lang niet altijd het verwerven van specifieke kennis wat de meeste moeite kost. Soms loop je vooral aan tegen je eigen houding of overtuigingen of manieren van aanpak. Ik was me daar wel van bewust en dus besloot ik aan mijn eigen ‘agl, mijn eigen zelfbeheersing te werken.

Toen ons in de werkgroep werd gevraagd wat we van het boek vonden, was bijna iedereen lovend over de eerste helft die gelezen moest zijn: “Heel mooi, heel goed geschreven, heel interessant!” “Marianne, hoe ver ben jij en wat vind jij ervan?” Ik had de vraag verwacht en had me thuis voorgenomen dat ik er niets over zou zeggen: “Ik heb het boek uit en ik laat het op me inwerken; ik wil er nog niets over kwijt nu.” De docent kende me inmiddels goed genoeg en was verrast: “Oh? En euh… de schrijfstijl of de strekking?” “Nee, ik zeg er nog even niks over.” “Okay, prima”, zei ze, en ik voelde dat ze me oprecht ruimte liet voor deze keuze, al vermoedde ik ook dat een uitspraak met een stevige mening vermoedelijk minder verrassing had opgeleverd.

De week erna moest iedereen het boek uit hebben en ging de analyse verder. Op een gegeven moment kreeg iedereen bijna op rij de beurt voor input. Ik was de allerlaatste… “En, Marianne, wil je inmiddels wél met ons delen wat je ervan vindt?” zei de docent lachend. Tussen de beide werkgroepen in had ik een reflectieverslag moeten schrijven over waar ik knelpunten zag in mijn schrijfproces. Ik had daarin uitgebreid aandacht besteed aan mijn ongeduld, aan mijn ‘sense of urgency’ over alles wat broodnodig moet veranderen in de wereld en dus in de zorg voor jonge kinderen. De docent had me per mail bedankt voor mijn openhartige reflectie en luisterde in die laatste werkgroep denk ik anders naar wat ik te melden had. Bovendien merkte ik zelf dat ik ook wat anders te melden had! Ik kon nu genuanceerd onder woorden brengen wat ik bedoelde, omdat ik mezelf meer tijd had gegund. Ik begon met me aan te sluiten bij sommige uitspraken van medestudenten (als laatste had ik iedereen kunnen beluisteren). Vervolgens kon ik aangeven dat we weliswaar theoretische kaders aangeleerd krijgen, maar dat ik ook al een theoretisch kader héb en dat ik al die kennis over mijn eigen vakgebied niet zomaar aan de kant kan gooien, dat ik die geïnternaliseerd heb en dat die het fundament vormt van waaruit ik werk met en voor baby’s en moeders, en dat het lastig voor me is als die kaders botsen. Dat leek ze heel goed te begrijpen en dat voelde voor mijzelf ook prettig.

Nu is het afwachten of het is gelukt om ‘binnen de lijntjes te kleuren’, zoals ik het gekscherend noemde in het reflectieverslag, want het cijfer is nog niet binnen. Met mijn themakeuze heb ik geprobeerd toch een beetje zichtbaar te maken van waar mijn pijn zit, maar ik heb me echt tot de thema’s in het boek beperkt. Eén uitstapje heb ik gemaakt, namelijk naar Sarah Blaffer Hrdy (een antropoloog, dus beter verantwoord dan de psycholoog Darcia Narvaez die ik de vorige keer aanhaalde…); zij zegt in haar boek ‘Mothers and Others’: “Primate social organization is famously variable. But ... females who live among kin are better able to defend their interests than those who leave their natal groups to forage and breed among nonkin.” En dan moet ik ook meteen denken aan Robin Grille, die heeft vastgesteld dat hoe patriarchaler een samenleving is, hoe meer er vaak met sancties wordt gewerkt en hoe groter ook de kans dat agressie en gebrek aan empathie een rol spelen. Maar ja, Robin Grille is dan weer geen antropoloog, dus die bewaar ik voor een later essay! :-)

woensdag 3 december 2014

Verwaarlozing, deel 2

Afgelopen week maakte ik een begin met het bespreken van een folder over opname in het ziekenhuis van baby’s die veel huilen, in de wandelgangen vaak ‘huilbaby’s’ genoemd, een label waar ik geen voorstander van ben.
Er bleek meer te bespreken dan ik aanvankelijk dacht en één blog was niet toereikend. Daarom pak ik vandaag de draad op waar ik die vorige week heb laten liggen, onderaan pagina 3. Wie wil meelezen… dit is de link naar de folder.

Pagina 3, onderaan: Het dagprogramma wordt aangepast aan de leeftijd en ontwikkeling van uw kind en de activiteiten binnen uw gezin. Zo kunt u dit dagprogramma ook thuis voortzetten.

Ik vind het moeilijk me hierbij een voorstelling te maken. Over welke leeftijdsgroep hebben we het, als we spreken over baby’s die vanwege ‘overmatig huilen’ worden opgenomen in het ziekenhuis… ergens tussen vier of vijf weken en misschien een week of acht, negen…? Daarna neemt bij de meeste baby’s het huilen immers sowieso af. Baby’s van drie maanden worden vaak niet meer opgenomen met deze klachten, maar zelfs dan: wat voor ‘programma’ heeft een baby van twee, tweeënhalve maand? Gaat het dan niet vooral om voeden, knuffelen wat spelen met mama en papa en weer slapen, alles afgestemd op wat de betreffende baby nodig heeft en aankan? Baby’s hebben op deze leeftijd vaak nog niet een heel duidelijk voedingsritme, soms wel, maar heel vaak ook niet en dat is fysiologisch en qua ontwikkeling helemaal normaal. Voeden op verzoek (inclusief troosten en in slaap helpen aan de borst!) is de biologische norm en past bij wat dat kleine lijfje vraagt.
Dit is NIET mijn aanbeveling! Ik vond deze volgorde op de website van een ziekenhuis.

Pagina 4: Daarnaast is er op de kinderafdeling regelmatig een kinderarts aanwezig die ervaring heeft in het begeleiden van “huilbaby’s” en hun ouders.

Ik voel hier een ongemakkelijke contradictie: enerzijds heeft de kinderarts volgens de folder ervaring, anderzijds besluit de kinderarts het kind op te nemen en het daarmee van de ouders te scheiden. Dat is het stressvolste wat een kind kan overkomen, gescheiden worden van de ouders en dus ook van mama’s zachte, warme, voedende borsten. Om wat voor professionele ervaring gaat het dan, waar de ouders mee kunnen worden begeleid? Worden ze wijzer omtrent de indringende behoeften van hun kind, over de grote afhankelijkheid van een mensenbaby in de vroege levensfase en hoe belangrijk dan de ouderlijke nabijheid is voor de hersenontwikkeling, de stressregulatie en de veilige hechting? Ik ben er niet gerust op, zeker niet gezien de tekst die nog volgt…

Pagina 4, eerste punt van de opsomming: hier worden fysiotherapie voor de zich ‘overstrekkende’ baby genoemd, plaatsing in een ‘nestje’ en ook inbakeren. Voor dit laatste wil ik graag (weer eens) verwijzen naar wat collega Gonneke van Veldhuizen hierover ooit schreef .

Pagina 4, tweede punt van de opsomming: De film “Bob” bekijken: dit is een film over een “huilbaby”, Bob. Veel ouders herkennen zich hierin.

Kent iemand deze film en kan ik die ergens bekijken? Ik heb wat gegoogled en ontdekt dat ‘ie van de Stichting Lichaamstaal is. Ik ben heel benieuwd wat ouders te zien krijgen. De film die ik destijds zag, gemaakt met medewerking van onder andere Ria Blom, Bregje van Sleuwen en Monique L’Hoir, vond ik pijnlijk om te aanschouwen. De diverse uitspraken, de schreeuwende, hese baby, de verdwaasde moeder onder aan de trap… Vooral dat laatste beeld staat me nog helder voor ogen, zeker omdat later dus ook haar verhaal erbij helder werd.

Pagina 4, derde punt van de opsomming: [De ouderbegeleider] bespreekt met u hoe de zwangerschap, geboorte en eerste maanden met uw kind zijn verlopen. Zij kan u uitleg geven over mogelijkheden voor zorg en ondersteuning.

Een analyse van de situatie lijkt me heel nuttig en zorg en ondersteuning kunnen dat uiteraard ook zijn. Wel is natuurlijk belangrijk waaruit die zorg en ondersteuning bestaan. Zijn ze gericht op kennis over normaal babygedrag en op hoe ouders daarmee kunnen (leren) omgaan? Gaan ze over stress in het leven van de ouders zelf en hoe die zijn weerslag kan hebben op de sensitieve baby? Of gaan ze over hoe de baby zo kan worden geconditioneerd dat het gedrag aansluit op het dagprogramma en de verwachtingspatronen van de ouders?

Pagina 5, eerste punt van de opsomming: hier wordt de mogelijkheid van VIB besproken, video-interactiebegeleiding. Dit schijnt een zeer nuttig instrument te zijn, waaruit ouders veel over zichzelf en hun baby kunnen leren.

Pagina 5, tweede punt van de opsomming: Logopedie: als uw kind moeite heeft met drinken, wordt de logopediste ingeschakeld. Zij kan bekijken wat de mogelijke oorzaak van het slechte drinken is.

Is er een goede reden dat de lactatiekundige niet in het rijtje is opgenomen? Als er problemen zijn met huilen en drinken, ligt het voor de hand de ouders eerst naar een lactatiekundige te verwijzen. Het is haar specialisme om alles rondom het voeden samen met de ouders in kaart te brengen. Huilen kan zonder meer voedingsgerelateerd zijn en dit belangrijke proces, dat de voorloper is van onder andere de voedingsgewoontes later in het leven, verdient zorgvuldige aandacht.

Pagina 5, laatste kop: Aanwezigheid ouders Uiteraard bent u altijd welkom bij uw kind. De verschillende hulpverleners maken met u afspraken wanneer u in ieder geval in het ziekenhuis aanwezig moet zijn voor gesprekken, uitleg etc. Daarnaast is het voor u ook belangrijk om zelf tot rust te komen en uw eigen ritme weer op te pakken. We raden u daarom aan om niet de hele dag bij uw kind te zijn. Het is het verstandigst om thuis te slapen en wat tijd te maken om leuke dingen te ondernemen. Hierdoor krijgt u weer nieuwe energie om verder te gaan.

Mensen, mensen… wat moeten we hiermee? Al die termen… ‘tot rust komen’, ‘eigen ritme’, ‘niet bij uw kind zijn’, ‘verstandigst’, ‘leuke dingen ondernemen’… De situatie is dus als volgt: je bent net moeder/vader geworden, je kind is volledig op jou aangewezen, je brengt het naar het ziekenhuis, laat het daar achter, gaat er niet te veel heen, maar gaat ‘leuke dingen’ doen, want je hebt er verder geen last van dat je van je kind gescheiden bent en je krijgt helemaal nieuwe energie, zo lekker met z’n tweeën…? Wat moeten we hiervan denken als het gaat over visie op ouderschap en babybehoeften? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hier een heel groot stuk kennis ontbreekt… en eerlijk gezegd ook empathie met de zwakste partij: de baby.



Pagina 6: Als uw baby tot rust gekomen is, een goed dag- en nachtritme heeft en u verwacht de adviezen en het dagprogramma thuis te kunnen voortzetten, mag uw kind het ziekenhuis verlaten.

Dus… het kind is inmiddels min of meer van het ziekenhuis en de ouders moeten aan voorwaarden voldoen om het kind mee naar huis te ‘mogen’ nemen…? Dat kan toch niet waar zijn… Ouders mogen hun kind ALTIJD mee naar huis nemen, als ze dat willen. Dat hoort bij de autonomie van gezonde, niet-ontoerekeningsvatbaar verklaarde ouders. En wie is überhaupt de ‘deskundige’ die kan bepalen wat een ‘goed’ dag- en nachtritme is? Is dat ritme niet in ieder gezin verschillend en hangt het niet af van de op pagina 3 genoemde ‘activiteiten binnen uw gezin’?

Al met al word ik heel verdrietig van dit soort folders. Ik houd mijn hart vast voor die arme baby’s die zo wreed van het middelpunt van hun wereld, van hun fysiologische en emotionele habitat worden gescheiden: hun moeder. Het lijkt me dat we op welke manier dan ook moeten zorgen dat zorgverleners en ouders beter geïnformeerd raken over het belang van het bij elkaar houden van ouder(s) en kind. Zoals we naar aanleiding van de film ‘A Two-Year Old Goes to the Hospital’ in de jaren vijftig zijn afgestapt van het verbod op de aanwezigheid van ouders bij al wat oudere kinderen die wegens een operatie of een ingreep in het ziekenhuis liggen, zo moeten we zeker baby’s beschermen tegen deze schokkende ervaring, die trouwens ook voor ouders ingrijpend is en bovendien hun broodnodige vaardigheden niet vergroot.

dinsdag 25 november 2014

Verwaarlozing

Eerder deze week had ik een bijzonder consult. Ouders die in Caribisch Nederland wonen, hadden mij ergens horen spreken over huilen en coslapen en de door mij gepresenteerde visie sprak ze aan. Nu ze een paar weken in Nederland zijn, wilden ze graag een consult afspreken om over het huilen en het slapen van hun inmiddels 16 maanden oude kindje te spreken. De ouders verblijven op geen stukken na in mijn regio en dus ontmoetten we elkaar in Amsterdam, omdat ik daar tegenwoordig door de week toch al ben. Moeder begon te vertellen en zei al snel: “De eerste tijd heeft X heel veel gehuild. Het was echt een huilbaby.” “Nee,” zei vader, “dat mag je van Marianne niet zeggen.” We hebben er samen hartelijk om gelachen, maar inderdaad: ik ben bepaald geen voorstander van dat label. Als er veel wordt gehuild, benoem ik liever wat ik zie gebeuren: er is een huilende baby of een baby die veel huilt. Vader had dus ongeveer een jaar lang onthouden dat ik tégen dat woord ben en leek zich daar zelf ook goed in te kunnen vinden. We hebben vanaf dat moment het gesprek vervolgd vanuit de vraag: “Wat zou de reden kunnen zijn dat jullie kind zoveel huilde en nu nog steeds soms heel onrustig is?” Dat zou wat mij betreft altijd de vraag moeten zijn: wat is de oorzaak? Het heeft immers weinig zin om symptomen te bestrijden, als de problemen niet worden aangepakt. (Het consult was overigens fantastisch constructief en inspirerend… wat een gemotiveerde ouders en wát een stralend kind!)



Vorig jaar schreef ik een hele serie blogs over het onderwerp ‘excessief huilen’ met als tragisch dieptepunt deze aflevering . Qua lezersaantal was het trouwens een hoogtepunt (zo’n 5700 keer gelezen!), dus ik hoop dat het voor veel ouders belangrijke stof tot nadenken heeft kunnen bieden, die ze ook in hun eigen omgeving weer doorgeven. Als we met z’n allen dit soort droevige gebeurtenissen op ons laten inwerken en ons realiseren dat dit dus niet de manier is, dan kunnen we misschien bereiken wat Robin Grille bepleit in deze prachtige TEDX-lezing: "Parents, grandparents and teachers” als “the empathy farmers for the next generation." Waarom? Hierom: "Chronic violence and impulsivity in adults is a response to (...) emotional brain damage from childhood. (...) The violence of history is symptomatic of large-scale child abuse and neglect. Remember this: violence is a preventable brain disorder." Van harte aanbevolen, mensen, deze voordracht! Robin’s benadering is zo schitterend holistisch; als we wat willen veranderen, kunnen we volgens mij niet heen om deze realiteit.

Het is dan ook wel even schrikken als ik ermee wordt geconfronteerd dat er nog steeds situaties zijn waarin baby’s op basis van advies door zorgverleners van hun ouders worden gescheiden. Veel mensen weten dat ik me om dat onderwerp jarenlang intensief heb bekommerd en zodoende krijg ik wel eens materiaal opgestuurd. Vorige week gebeurde dat weer; in de mailbox trof ik deze folder aan.

Net als destijds bij de blogs over de richtlijn zal ik aan de hand van een aantal citaten mijn gedachten delen. Mocht het te veel zijn om in één keer te behandelen, dan komt het vervolg komende week.

Pagina 2: “Uw kind is op de kinderafdeling opgenomen omdat hij/zij veel huilt. De opname in het ziekenhuis duurt meestal een week. Soms kan de opname in overleg met u wat langer duren.”

Een WEEK? Of langer zelfs…? Als we spreken over een kind van 8 weken, dan is dat zo’n 10-15% van het totale leven van het kind. Voor een kind van 10 jaar zou dat één à anderhalf jaar zijn, voor een volwassene van 40 staat het gelijk aan 4 of 6 jaar… zonder aanwezigheid van vertrouwde hechtingsfiguren. Klinkt dat als een redelijk opnameduur waarvan je geen (emotionele, psychische) schade hoeft te verwachten…?

Pagina 2: “(Het is normaal dat een baby anderhalf uur huilt op een dag).”

Volgens wiens definitie is dat ‘normaal’ en uitgaande van welke verzorgingsstijl is dat ‘normaal’?

Pagina 2: “Gedurende de eerste dagen van de ziekenhuisopname wordt uw kind geobserveerd. Er wordt bekeken op welke momenten uw kind huilt en op welke manier uw kind huilt.”

Ik weet niet goed wat ik me hierbij moet voorstellen. Staat er een zorgverlener naast het huilende kind om op de ‘huillijst’ (pagina 2) op te schrijven wat het kind laat zien? Wordt het kind getroost of heeft de registratie voorrang? Wordt er gewacht tot het huilen ‘vanzelf’ over is? Wordt er iets ondernomen als het huilen te lang duurt? En wie bepaalt welke huilduur nog ‘aanvaardbaar’ is?
Vragen, vragen, vragen…

Pagina 3: “Pas als tijdens de opname uit de observaties blijkt dat uw kind misschien wel een ziekte of afwijking heeft, wordt verder onderzoek gedaan.”

Moet dat onderzoek niet plaatsvinden vóórdat het kind van de ouders wordt gescheiden? Of is er een soort idee dat een kind ‘voor niks’ huilt en dat, wanneer er geen ‘ziekte of afwijking’ is, er ook eigenlijk geen reden tot huilen bestaat? Huilen grote kinderen en volwassenen ook alleen maar bij een ziekte of afwijking? Of is het voorstelbaar dat de baby, net als veel anderen/groteren, om emotionele of psychologische redenen huilt?

Pagina 3: “Soms wordt gedacht dat een kind veel huilt vanwege een voedselallergie (koemelkeiwit-allergie). Misschien heeft u thuis al verschillende voedingen geprobeerd. Als uw kind thuis hypo-allergene voeding krijgt, terwijl een voedselallergie nog niet is vastgesteld, zal de kinderarts deze voeding omzetten in gewone zuigelingenvoeding. Binnen drie dagen is dan duidelijk of uw baby een voedselallergie heeft of niet.”

Zucht… waar moet ik beginnen? Wat valt het meeste op in dit stukje tekst? Nou…?
Niet één keer het woord ‘borstvoeding’! En wat moeten we verstaan onder ‘gewone zuigelingenvoeding’? Borstvoeding is gewone zuigelingenvoeding, of moedermelk desnoods. Ik vrees echter dat dat niet is wat de hier genoemde kinderarts eronder verstaat. Of worden er geen baby’s opgenomen die volledig aan de borst zijn? Dat zou op zich al een interessant onderzoeksthema zijn, niet waar? Overigens worden allergieën soms juist getriggerd door het gemak waarmee baby’s in de eerste dagen kunstmatige zuigelingenvoeding krijgen aangeboden, iets wat met name in het ziekenhuis nog zeer geregeld gebeurt, helaas óók in ziekenhuizen die BFHI-gecertificeerd zijn en dus zouden moeten weten hoezeer dit een risico kan zijn. Bijvoeding moet sowieso alleen op medische indicatie worden gegeven en die indicaties zijn een heel stuk zeldzamer dan de frequentie van bijvoeding in de dagelijkse praktijk doet vermoeden. En om het even duidelijk toe te lichten… een medische indicatie is dus NIET een indicatie die door een medicus is gegeven. Een indicatie is pas medisch als er een medische noodzaak is tot het geven van een lichaamsvreemde vloeistof die de darmflora van de baby verstoort en zodoende tot problemen op latere leeftijd kan leiden.

Pagina 3: “De pedagogisch medewerker maakt samen met u een dagprogramma waarmee uw kind een regelmatig dag- en nachtritme aangeboden krijgt. In het programma staan bijvoorbeeld voedings- en slaaptijden en speelmomenten.”

Dit doet mij verdacht veel denken aan de ‘regelmaat-voorspelbaarheid-prikkelreductie’-aanpak waartegen Stephanie Sanders en ik stevig hebben geageerd in onze lactatiekundige notitie, waarvan dit de wat gemakkelijker leesbare publieksversie is. De folder lijkt de indruk te willen wekken dat er zoiets bestaat als een ‘regelmatig dag- en nachtritme’ voor een pasgeboren baby en dat ‘voedings- en slaaptijden’ via de klok kunnen worden gereguleerd. Daaruit blijkt een kennisgebrek ten aanzien van de fysiologie van kleine baby’s. Zo staat er niet: “In het programma staan bijvoorbeeld de tijden waarop uw kind moet wandelen en moet lezen en schrijven.” Een baby wordt niet geacht dat al te kunnen. Het is echter een misvatting te denken dat een baby al wél kan slapen en drinken op tijdstippen die passen in het dagschema van de volwassenen. Zolang we dat als samenleving niet inzien en geen geduld hebben met onze kleinste medemensen (totdat ze die vaardigheden in onze liefdevolle, sensitieve responsiviteit hebben ontwikkeld), blijft het tobben met de idealen van Robin Grille.
Uit de presentatie van Robin Grille; lees ook 'Parenting for a Peaceful World'!

Genoeg voor vandaag; volgende week verder!

woensdag 19 november 2014

Beter weten

In iedere cultuur zijn er zaken die ‘taboe’ zijn, zaken waarover je niet praat, die je niet laat zien, die je niet mag doen, of die alleen onder zeer helder omlijnde omstandigheden zijn geoorloofd. Het gaat daarbij dus niet om dingen die door de wet worden verboden (hoewel dat soms ook zo is), maar met name over dingen die in de sociale context niet geoorloofd zijn, dingen waarvan anderen, die dat taboe onderschrijven, zouden kunnen zeggen: “Dat kan echt niet!” Zo zullen we (in het algemeen…) niet publiekelijk in onze neus peuteren, zelfs als niet-vegetariër geen hondenvlees eten en niet vrijen met broers en zussen.

Ik heb de ervaring dat er op het gebied van zorg voor jonge kinderen of misschien in het perinatale gebied (dus zwangerschap en baby’s eerste levensjaar) ook taboes zijn. Collega Gonneke van Veldhuizen heeft er ook al wel eens over geschreven, over dat zogenaamde ‘Voldemort-effect’, het verschijnsel van ‘she/he who (of ‘that which’) shall not be named’. Eén van die taboes betreft het feit dat je niet mag betwisten dat ouders altijd weten wat het beste is voor hun kind. Ik ben het met dat idee al jaren oneens en ik maak daarvan in relevante settings ook melding. Dat wordt me niet altijd in dank afgenomen.
Afgelopen week kwam dit fenomeen voorbij in een topic op een Facebookgroep. Iemand schreef: “[M]ama’s weten altijd wat het beste is voor hun kindje.”
In lijn hiermee is een andere kreet die je nog wel eens hoort: “Je hoeft mij niets nieuws te vertellen; ik weet zelf wel wat goed is voor mijn kind.”
Van beide uitspraken zou ik zeggen: ze zijn niet waar. Ze gaan er namelijk van uit dat je op een goed moment alles weet wat er te weten valt en wat nodig is om je kinderen ‘het beste’ (tjsa… wat is dáárvan dan weer de definitie…) te bieden en ze impliceren dus ook dat je niets kunt bijleren, dat je alle denkbare leerprocessen al hebt doorlopen (hoewel deze uitspraken vaak worden gedaan als de kinderen nog klein zijn…) en op grond daarvan tot een overzichtelijk totaalbeeld bent gekomen waaruit je precies datgene kunt plukken wat voor je kind het beste is.

Dat klinkt mij behoorlijk utopisch in de oren… en ook uitermate onrealistisch. Als ouders werkelijk altijd zouden weten wat het beste is voor hun kind, zouden we dan nog jeugdzorg nodig hebben? Zou er dan nog kindermishandeling bestaan? Zou er dan nog tot in lengte van jaren zo vol pijn en verdriet getobd worden door incestslachtoffers? Baby’s die men laat huilen omdat ze anders ‘verwend’ raken, ongeboren kinderen die aan alcohol en nicotine worden blootgesteld, kleine hummels die een ‘corrigerende tik’ krijgen… het zou allemaal tot het verleden behoren.

Ik zie dat vooralsnog echter niet gebeuren. We zijn allemaal feilbaar, dikwijls zelfs voor een deel omdat onze ouders niet wisten wat het beste voor ons was (of er in ieder geval niet naar konden handelen). En zelfs als we het wél weten, doen we het lang niet altijd. Dat laatste is echter weer een ander verhaal; ik wil nu focussen op het ‘weten’.

Het idee van ‘alles weten’ roept bij mij dat rijtje in gedachten dat ik ooit leerde tijdens een luistervaardigheidstraining van de VBN over stadia van bekwaamheid:
  • Onbewust onbekwaam: je hebt niet door wat je allemaal niet weet.
  • Bewust onbekwaam: je realiseert je dat je kennis mist en je start een leerproces.
  • Bewust bekwaam: je hebt al veel geleerd, maar toepassing gaat nog niet vanzelf.
  • Onbewust bekwaam: je hebt niet meer door wat je allemaal weet en toepast.
Collega Mieke van Rijn deelde vorige week de onderstaande afbeelding, die hier precies bij aansluit:

Er zit naar mijn idee veel defensiviteit in de uitspraak “Ik weet het zelf het beste; niemand hoeft te proberen mij te vertellen hoe het beter zou kunnen.” En vermoedelijk is er ook sprake van angst, angst om in de overweldigende wirwar van inzichten de controle kwijt te raken, de eigen autonomie te verliezen, de regie uit handen te moeten geven. Die angst is begrijpelijk, want als ouders de beslissingen niet al zelf uit handen geven, worden die hen door zorgverleners geregeld uit handen genómen. En dat komt dan weer omdat ook de zorgverlener vaak denkt: “Ik weet het het beste”, een gedachte die het daaropvolgende ingrijpen rechtvaardigt.

Het is natuurlijk ook niet niks, om te zeggen: “Ik weet het vaak niet; ik ben zoekende. Ik wil zo graag het beste voor mijn (of: het aan mijn zorg toevertrouwde) kind, maar er spelen zoveel zaken mee, dat ik het donders moeilijk vind om te kiezen en om te bepalen wie daarbij voor mij de meest geschikte inspirator is, wie ik kan vertrouwen, wiens kennis en vaardigheid up-to-date zijn met wat er zoal te weten valt en hoe die kennis bij mijn wereldvisie en bij mijn idee over kinderen en moraliteit past.”
Dit is een levenstaak, zou ik willen stellen, zowel voor ouders als voor zorgverleners. En die taak begint volgens mij bij het aanmoedigen van kinderen om altijd maar ‘Waarom?’ te blijven vragen en daarop dan naar eer en geweten te antwoorden, ook als je het antwoord niet weet! Als we er als volwassenen voor openstaan dat er altijd meer te weten valt en als we dat voorleven aan onze kinderen (en cliënten/patiënten) door zelf niet vast te roesten in bepaalde opvattingen, dan kunnen ze dat nadoen. Kritische nieuwsgierigheid biedt de beste kansen om dingen alsmaar beter te (leren) weten. Kennis vergaren vereist flexibiliteit, vraagt om de bereidheid om met anderen die op een specifiek gebied al meer weten, in gesprek te gaan en hun kennis op te snuiven en (na een gezonde analyse) te internaliseren. Kennis vergaren vergt ook een zekere nederigheid, de bescheidenheid om te erkennen dat je nooit alles kunt weten, en tegelijkertijd de vastberadenheid om meer te weten te komen. Zo word je stap voor stap onbewust bekwaam, tot zich weer een gebied aandient waarop je bewust onbekwaam bent.

En als je telkens opnieuw het leerproces in gaat, is er natuurlijk een tweezijdige kunst: enerzijds moet je uitvinden bij wie je kwalitatief hoogwaardige kennis kunt verwerven en anderzijds is er de taak om vervolgens, ook al weet je bepaalde dingen daarna beter, niet als ‘betweter’ door het leven te gaan, maar oog te houden voor het leerproces van de ander en de angst die er op grond van slechte ervaringen mogelijk onder ligt. Machtsmisbruik en vernedering zijn in leerprocessen taboe-instrumenten: ze ondermijnen alles wat nodig is om dingen te leren, zoals nieuwsgierigheid, (zelf)vertrouwen en plezier. Dat neemt niet weg dat ook als het leerproces constructief is, de verzamelde kennis soms confronterend kan zijn. Maar ja, wie al een paar jaar meegaat, die weet natuurlijk beter dan dat het leven altijd over rozen gaat. Gelukkig leidt ‘beter weten’ vaak ook tot meer inzicht en kracht en daar worden de meesten van ons dan toch weer heel blij van.
Laten we dus zorgen dat ‘Ik weet het niet, maar wil het graag beter weten’ geen taboe, maar een moedig motto mag zijn!

woensdag 12 november 2014

Vernedering... verheffend?

Deze week is het theoretische thema voor de colleges ‘religie’, maar het eerdere thema ‘macht’ speelt er nog steeds doorheen. Wanneer is een overtuiging een ideologie, door machthebbers opgelegd, en wanneer is het een godsdienst, met regels van een ‘hogere macht’, van ‘spirituele wezens’? Is religie iets wat je samen ervaart of is het iets individueels? En, belangrijk voor de omgang met kinderen: hoeveel waarde wordt er aan religie gehecht en hoeveel macht of invloed wordt er uitgeoefend om de normen en waarden over te dragen aan de jongeren in de leefgemeenschap?

Een belangrijk aspect in iedere samenleving en ook in iedere religie zijn ‘rites de passage’, rituelen die de overgang markeren van de ene naar de andere fase. Er zijn heel veel van dit soort rituelen, ook als je dat zo één-twee-drie misschien niet zou denken. Ik zal een aantal voorbeelden noemen.
-          de doop: teken van bekering, van rituele reiniging;
-          de eerste communie: de eerste deelname aan de eucharistie, de heilige viering;
-          de protestantse belijdenis: van dooplid naar volwaardig lid van de kerkgemeenschap;
-          de ontgroening: van scholier naar student;
-          de besnijdenis: van jongen naar man of van meisje naar vrouw;
-          het vrijgezellenfeest: van vrijgezel naar gebonden partner;
-          de bruiloft, samen met de huwelijksreis: van niet getrouwd naar getrouwd;
-          de kraamtijd: van zwangere naar moeder;
-          de afscheidsreceptie op (nu) 67-jarige leeftijd: van werknemerspositie naar pensionering;
-          de uitvaart: van levend lid van de gemeenschap naar aan die gemeenschap ontvallene.

Aan dit soort rituelen wordt vaak veel aandacht besteed en ze hebben tot doel de betrokkene(n) een nieuwe status te geven en die nieuwe status publiekelijk te markeren: iedereen mag zien en weten dat deze persoon nu een beetje ‘een ander mens’ is geworden. Een andere functie van rituelen is dat ze degene die het ritueel ondergaat, de gelegenheid bieden om na te denken over de wereld, over de sociale omgeving en over de eigen rol in dat alles. Er zit in die zin dus een soort bezinning in.
Daar ben ik op zich een groot voorstander van, van bezinning op de eigen rol in het grotere geheel.
Bij het lezen van literatuur en het aanhoren van ervaringen over diverse rituelen heb ik bij mezelf (over bezinning gesproken…) echter ook opgemerkt dat ik innerlijk steiger als er bij het ritueel sprake is van wat ik ervaar als machtsmisbruik, of als de ‘leiders’ van het ritueel gebruik maken van vernederingstactieken. Dat vind ik bepaald niet verheffend.

Zo voelde ik de irritatie behoorlijk oplopen toen ik deze week las over het ritueel van de besnijdenis, die in het boek door de wetenschapper een ‘life-giving ceremony’ werd genoemd. Mij ontgaat ten enenmale de juistheid van die term voor de handeling; ik zie slechts vernedering en aantasting van de lichamelijke integriteit van het kind in dit ritueel. De vraag die meteen bij me opkomt, is: wat voor boodschap geef je af, wat voor voorbeeld geef je door, als je een kind onderwerpt aan een dergelijke ingreep, terwijl het kind daar geen zeggenschap over kan hebben?

De christelijke doop is een ander ritueel. Zelf ben ik kerkelijk opgevoed en ik ben ook gedoopt. Toch hebben we er bij de geboorte van de kinderen niet voor gekozen ze via de doop aan de kerk te verbinden. Ik had een duidelijke weerstand tegen het idee dat dat pasgeboren, prachtige wezentje al van zonden bevrijd en schoongewassen zou moeten worden (want dat is in essentie waar de doop voor staat). Ik wilde niet die boodschap afgeven aan onze kinderen, want ze zijn wat ons betreft in liefde geboren, niet in zonde.

Nog een ander voorbeeld zijn ontgroeningsactiviteiten. Daar zit veel macht in, van ouderejaars over jongerejaars met name. Het idee schijnt te zijn dat daarmee een beeld van de samenleving wordt geschetst, zodat je weet wat je in het ‘echte’ leven, in de ‘echte’ wereld kunt verwachten. Wat voor boodschap geef je af aan onervaren jonge mensen, als je ze ‘feut’ noemt, enkel en alleen omdat ze jonger zijn dan jij? Schept die hogere leeftijd niet juist morele verplichtingen om het goede voorbeeld te geven en dienstbaar te zijn?

Ik merk dat ik de afgelopen jaren zoveel gedachtegoed tot me heb genomen over de ontwikkeling van hechting en hersenfuncties, dat ik niet meer neutraal naar dit soort rituelen kan kijken. Ik wéét wel, verstandelijk beredeneerd, wat er het doel van is (solidariteit, samen iets belangrijks doormaken, verbinding creëren), maar ik weet tegelijkertijd ook wat er op neurologisch, psychologisch, fysiologisch niveau gebeurt in een mens als er sprake is van vernedering en machtsuitoefening. Ik kijk naar de wereld en kan me niet onttrekken aan de indruk dat de meeste misstanden het gevolg zijn van machtsmisbruik. Het leed dat veel kinderen moeten doorstaan, is daar in veel gevallen ook het gevolg van. Kinderen die ziek worden in landen waar geen goede gezondheidszorg beschikbaar is… ook dát is het gevolg van machtsmisbruik, vaak in een koloniaal verleden, maar vaak ook gewoon nog op basis van de huidige economische omstandigheden (zoals hoge energieconsumptie in het rijke westen en de populariteit van goedkope kledingketens).

En ook ik maakte en maak me medeschuldig aan die misstanden. Ik reis momenteel heel veel met de trein, maar ook ik laat met een zekere regelmaat benzine in de auto lopen. Ik heb de kinderen niet mishandeld, maar ook ik voelde me soms in vermoeidheid en ongeduld zo machteloos dat ik naar machtsmiddelen greep (schreeuwen, op de gang zetten). Dat stemt me nu verdrietig. Had dat niet anders gekund? Nee, *ik* kon het *toen* niet anders, maar wat zou het fijn zijn geweest als ik toen wist wat ik nu weet en als ik toen had kunnen doen waarvan ik nu weet hoe belangrijk het is: sensitief reageren, omdat dat jonge brein zo gevoelig is voor boosheid en vernedering.

De vraag is immers… weten ouderen het wel altijd beter? En wát precies weten ze dan beter? En zelfs áls ze het beter weten, zijn straf en vernedering dan de manier om die kennis over te dragen? Alfie Kohn zegt er in ‘Unconditional Parenting’ onder andere dit over: ‘[T]he use of punitive consequences often enrages whoever is on the receiving end, and the experience is doubly painful because he or she is powerless to do anything about it. ... Given a chance, those who feel like victims may eventually become victimizers’ (pag. 67). En ook zegt hij: ‘[P]unishment – all punishment, by its very nature – impedes moral thinking’ (pag. 71).
Da’s niet niks: straf verhindert het morele denken en het leidt tot wraakgevoelens. Niets verheffends aan, dus, aan vernedering. Dan toch maar liever een ideologische benadering kiezen, lijkt me, één die voorbereidt op hoe de wereld kan worden als we allemaal ons best doen om onrechtvaardigheid te verminderen, in het kader van: goed voorbeeld doet goed volgen!

woensdag 5 november 2014

Academisch curriculum

Ken je dat verschijnsel, dat je voor sommige dingen zulke vaste ritmes hebt, dat je er telkens dezelfde mensen tegenkomt, die je verder helemaal niet kent, maar die dus blijkbaar ook dat vaste patroon hebben? Dezelfde klanten als je de wekelijkse boodschappen haalt bij de supermarkt, mede-sporters bij fitness, bepaalde reizigers in het openbaar vervoer… Je ziet elkaar op vaste dagen, knikt elkaar vriendelijk toe en dikwijls blijft het daarbij. Soms word je nieuwsgierig naar elkaar en maak je een keer een wat langer praatje. Dat laatste overkwam mij vandaag.

Al diverse keren was er op maandagochtend een jonge vrouw die net als ik om 10.49 uur aankomt op Amsterdam-Zuid, ook met de intercity uit het noorden en ook met vouwfiets. We staan dan samen een aantal seconden in de lift naar beneden, waarna we onze eigen weg gaan. Ik had haar al twee weken niet gezien op maandag, maar vandaag, woensdag, was ze er op de terugweg. Ze kwam bij mij in de coupé zitten en we raakten in gesprek. Ze studeert Geneeskunde in Amsterdam; ze is bij de derde keer eindelijk ingeloot dit jaar, nadat ze in Groningen twee jaar Biologie deed. Ze woont met plezier in mijn noordelijke geboortestad en reist daarom op en neer naar Amsterdam voor haar studie. Na wat gebabbel over het gedoe van kamers zoeken in grote studentensteden (onze jongste dochter is ook op zoek, maar dan in Utrecht en het valt lang niet mee…), gingen we over op meer inhoudelijke zaken. Ik vroeg of ze al een idee had van het specialisme dat ze zou willen kiezen. Ze noemde met name twee opties: psychiatrie en… kindergeneeskunde! Ik vertelde dat ik lactatiekundige ben en dat onze beroepsgroep de ervaring heeft dat veel kinderartsen uitzonderlijk weinig over borstvoeding weten en dat dat tot heel pijnlijke situaties kan leiden. “Tsja”, zei ze meteen, “dat is een bekend probleem, dat artsen het idee hebben dat ze boven iedereen verheven zijn. Een oom van mij is neuropsycholoog, maar die heeft dezelfde ervaring: hij heeft weinig in te brengen, want ze nemen hem niet serieus.” Ik bevestigde dat dat ook voor onze beroepsgroep geldt: de lactatiekundige is de hoogst opgeleide professional op het gebied van borstvoeding, maar veel kinderartsen nemen die kennis nog niet ter harte en dat weerspiegelt zich soms in bedroevend slecht beleid.

Ze schrok ervan en wilde weten of er heel duidelijke punten zijn waar het misgaat. Daar heb ik wel een idee over en dat vertelde ik haar: moeder en kind worden veel te vaak niet als eenheid gezien en behandeld, borstvoeding is in de beleving van veel artsen niet de normvoeding voor baby’s, en het grote belang voor moeder en kind van interdisciplinaire samenwerking met andere specialisten wordt dikwijls niet onderkend. Het gaat er dus niet zozeer om dat één specifiek probleem niet goed wordt aangepakt of opgelost; waar het om gaat is dat de basishouding niet de juiste is. Borstvoeding is bij ziekte niet het probleem, maar onderdeel van de oplossing! Wel eens een arts horen zeggen dat je maar niet meer je bloed moet rondpompen als je hartklachten hebt? Of dat je moet stoppen met plassen als je een blaasontsteking hebt? Ik bedoel maar. Dat hart moet kloppen, dus het moet genezen. Die urine moet geloosd, dus de blaas en/of de nieren moeten herstellen. Dat moet ook de attitude zijn bij borstvoeding: die borsten moeten melk geven en die baby moet die melk eruit halen, dus als dat niet lukt, dan moeten we uitzoeken waaróm daar een probleem is en dat probleem moet dan worden opgelost.

Borstvoeding is namelijk een cruciaal onderdeel van de ‘primal health period’ en die periode krijgt bij veel aandoeningen veel te weinig aandacht. Dat begrip, ‘primal health period’, schoot me gisteren weer te binnen, toen mij in het kader van politieke beleidsplannen om literatuur werd gevraagd. Dit is de link naar een website met een schat aan informatie over ‘correlations between the ‘primal period’ (fetal life, perinatal period and year following birth) and health and personality traits in later life’: Primal Health Research. De grote initiator achter deze droog ogende, maar spectaculaire site…? Michel Odent! Michel Odent himself, zou ik willen zeggen, als fan van deze pionier. Ik heb zelf nog maar een paar keer een snelle blik op het één en ander geworpen, maar het is een indrukwekkende verzameling artikelen die hier bijeen zijn gebracht met allemaal datzelfde doel: zicht krijgen op de factoren die in de vroege fase van invloed zijn op de gezondheid later in het leven.
Daar zou toch iedere wetenschapper die zich met mensen bezighoudt, in geïnteresseerd moeten zijn? Zodoende zag ik mijn kans schoon om deze misschien kinderarts-in-de-dop het één en ander te vertellen over het belang van borstvoeding. Ze was zeer geïnteresseerd en stelde nog allerlei vragen. Ik vroeg haar of ze al iets over borstvoeding had geleerd. Bij de twee jaar Biologie die ze had gedaan, was er positief over gesproken, maar nu bij Geneeskunde was het in het eerste jaar nog niet aan bod gekomen. Ze zat nu midden in de menselijke anatomie… en hopelijk krijgt de borst daarin dan ook de aandacht die haar toekomt!
Al pratende formuleerde ik ook nog weer eens mijn grote droom: het opzetten van een academisch curriculum voor het vak Humane Lactatie. Daar kun je gemakkelijk vier jaar op studeren en ook promoties en hoogleraarschappen zouden de handen vol hebben aan dit prachtige onderwerp.

“Als je het niet leuk vindt, de studie, dan kun je natuurlijk gewoon weer stoppen, hè, want je hoeft immers niet te studeren?” zeiden sommige mensen het afgelopen jaar tegen mij. Ha… dat moet je nu net tegen mij zeggen… Ik heb na wat pittige eerste weken de smaak te pakken en in plaats van denken aan stoppen rond Kerst, droom ik stiekem al een beetje van wat ik ooit nog eens tot stand zou kunnen brengen voor dat medisch-antropologische vak waar mijn hart ligt: lactatiekunde!

woensdag 29 oktober 2014

Negorij?

“Wat een negorij hier, zeg! Dat is toch niet te geloven! Het is echt verschrikkelijk! Dat kun je mensen toch niet aandoen? Daar moet wat aan gebeuren!”

Keurig in het pak, met daaronder glimmende schoenen, een ordner onder zijn ene arm en een tas in zijn andere hand, stond deze fulminerende man een meter of wat van mij af. We stonden allebei aan de rand van een paar diepe plassen op een parkeerterrein en je moest een hink-stap-sprong-loopje doen om met droge voeten bij de auto te komen. Er gebeurde van alles in mijn hoofd door het gebruik van het woord ‘negorij’ door deze boze meneer. Wat doet taal met ons en wat roept specifiek woordgebruik bij ons op?
Dit is dus NIET de parkeerplaats, maar een overstroming in Sri Lanka.

Met het woord ‘negorij’ suggereerde deze man een beeld van een totaal onderontwikkeld, armzalig, afgelegen oord waar het slecht toeven is, waar je ontberingen moet lijden, waar de beschaving nog niet is doorgedrongen (en ja… natuurlijk ook… waar negers wonen…). Hij vond dat niet passen bij een stad als Amsterdam en beklaagde zich erover.
Zelf zou ik die parkeerplaats heel anders hebben beschreven. Ik was ik blij dat ik, midden in Amsterdam, voor uren aan een stuk, mijn auto gratis had kunnen parkeren. Ik vond dus ook dat iets van die parkeerplaats niet bij Amsterdam paste… namelijk dat die gratis was!
Via het classificeren van zaken (‘negorij’ of ‘gratis parkeermogelijkheid’) en het bijbehorende taalgebruik kun je dus een totaal verschillend beeld krijgen van alles om je heen.
(Ikzelf was bovendien dankbaar, want ik realiseerde me dat deze plassen als gevolg van flinke regenbuien op een niet verharde ondergrond in geen verhouding stonden tot de regelmatige overstromingen in Bangladesh of tot de enorme verwoesting die in 2004 in Zuidoost-Azië door de tsunami werd aangericht. Ik zei dat ook nog tegen de man, maar hij had er geen boodschap aan…)

Vandaag sprak onze docent onder andere over dit onderwerp, over classificatie. Het begrip houdt in dat we de wereld (dingen, dieren, mensen) indelen in sociale categorieën of types, mede op basis van onze zintuiglijke waarneming. Hoe we dat als samenleving doen, zegt iets over hoe we denken. Daarom wordt er wel gesteld dat classificatie een belangrijk onderdeel is van het kennissysteem van een maatschappij. De indeling verloopt vaak op basis van ‘binaire opposities’ (tegenovergestelde begrippen) en je vangt daarmee een glimp op van de achterliggende denkwerelden. Wanneer iemand iets ‘gezond’ noemt, heeft die persoon daarover een idee en tegenover dat idee staat het begrip ‘ongezond’, waaraan ook van alles wordt gekoppeld. Sommige dingen vallen in de ene, andere in de tegenovergestelde categorie. Als iemand vertelt over het ‘platteland’, zit daar een beeld achter van hoe dat eruit ziet, en vrijwel zeker ook van hoe de ‘stad’ eruit ziet. Het ene wordt wellicht als groen en rustig gezien, het andere als grijs en druk.

Je komt met dit soort tegenstellingen heel gemakkelijk in allerlei ethische categorieën terecht: goed en kwaad, mooi en lelijk, beschermwaardig en vogelvrij, vrijheid en censuur (of vrijheid en oorlog, of vrijheid en gevangenis, of vrijheid en dictatuur, afhankelijk van waar je op focust). Door dingen te classificeren, blijft de wereld overzichtelijk. Als je niet oppast, leidt het natuurlijk ook tot zwart-witdenken (nog een binaire oppositie) en tot hokjesgeest: alles moet ingedeeld, anders hebben we er geen grip op. Dat laatste was het thema van het college van vandaag: machtsstructuren.

Grip op iets houden betekent namelijk ook vaak ‘macht uitoefenen’. In het ouderschap en in opvoedingsdiscussies zien we dat verschijnsel terug in termen als ‘gehoorzaam’ versus ‘ongehoorzaam’, ‘consequent zijn’ versus ‘geen discipline bijbrengen’, ‘je kind laten huilen’ versus ‘je kind totaal verwennen’. Ik durf er wat om te verwedden dat jullie dit lijstje met gemak nog een heel stuk kunnen uitbreiden. Al deze kreten zijn geen kreten op zich; ze leggen een wereld aan visies bloot: visies op kinderen, visies op gezagsverhoudingen, visies op behoeftebevrediging, visies op menszijn, visies op rechtvaardigheid… Voor je het weet, zit je in een diepe filosofische beschouwing! Wie heeft de macht in het ouderschap? Wil je bij het begeleiden van kinderen wel denken in dat soort termen? Wat wil je bereiken met de manier waarop je je kind benadert en met de gezinscultuur die je creëert? Om het in de termen van John Bowlby te zeggen: wat voor ‘inner working models’ stimuleer je in je kind?
En kijk dan ook even naar de rest van deze fraaie overzichtspresentatie.

Het sterkst onderhevig aan beeldvorming zijn immers jonge kinderen. Voor hen is de wereld nog een min of meer ondeelbaar geheel; zij denken nog niet in categorieën en opposities en goed en kwaad. Die periode van ‘heelheid’, van ‘eenheid’, duurt echter maar kort; in een mum van tijd krijgen kinderen alle mogelijke uitersten bijgebracht: vies-schoon, vies-lekker, onder-boven, op-af, binnen-buiten, lief-stout, slim-dom, stoer-watje. Aan de hand van al die categorieën bouwen ze hun beeld van de sociale omgeving op en onze volwassen invloed daarop is immens. Ons taalgebruik, onze woordkeuze geeft kleur aan hun wereld, mede omdat de associaties bij alles wat we zeggen, ook in ons lichaam gaan zitten. Wat we voelen als we ‘vies’ of ‘stout’ of ‘watje’ zeggen, dat leest een kind af aan onze lichaamstaal. Dat betekent dat we met ons lichaam en onze vaak zo achteloos gesproken woorden veel ‘macht’ hebben over onze kinderen. Wanneer we ons daar bewust van zijn, zijn we in een betere positie om te zorgen dat die ‘macht’ niet in misbruik ontaardt. Dan kunnen we zorgen dat die ‘kracht’ een positieve invloed uitoefent en bijdraagt aan een optimistisch en vertrouwensvol wereldbeeld. Dan wordt een gratis parkeerplaats vol plassen een cadeautje in plaats van een drama!

woensdag 22 oktober 2014

Zintuigen en straatcultuur

Zoals velen inmiddels weten, ben ik sinds 1 september van dit jaar fulltime student aan de Universiteit van Amsterdam. Ik studeer Culturele Antropologie & Ontwikkelingssociologie en vandaag maakte ik mijn eerste tentamen.
De afgelopen tien jaar was ik in de herfstvakantie altijd een dag of wat in Duitsland, waar ik het lezen en werken aan één of ander project afwisselde met wandelingen in het werkelijk schitterende, heuvelachtige Loreley-gebied (ik schreef er eerder al eens over).
Dit jaar was het huis waar ik altijd verblijf, niet beschikbaar en een eventueel alternatief was bezet. Nu moest ik kiezen: in Nederland iets zoeken of helemaal niet weggaan deze herfst?

Tradities en rituelen zijn de moeite van het onderhouden waard. We kennen als samenleving, maar ook als gezin en als individu allerlei rituelen en gewoontes die ons helpen structuur aan te brengen en bijzondere momenten te markeren. Ook voor onze kinderen zijn die hoogtepunten belangrijk. Die rituelen zijn ijkpunten en als we ze mooi inkleuren, spreken ze al onze zintuigen aan: de geur van appeltaart bij een verjaardag, de liedjes van de Sinterklaas-cd rond 5 december, het strijklicht in de late middag over de duinen aan zee, het gevoel van de vertrouwde sjaal om je hals in de winter, de smaak van verse aardbeien en ook… de kleur en de geur van een gemengd bos in de herfst met daar doorheen de prikkeling en de pluim van de rook van een houtgestookte kachel. Daar verlangde ik naar, naar die indrukken, omdat de herfst een moment is van terugblikken op de zomer en toeleven naar korte, donkere dagen die je binnen houden en die vervolgens overgaan in alwéér een nieuw jaar. Het is een soort evaluatiemoment en dat kunnen we allemaal meestal goed gebruiken zo ergens in de jaarlijkse cyclus.

Ik besloot daarom toch te gaan, ook al zou ik mijn vertrouwde stekkie missen, en ik vond een plekje in Gelderland, vanwaar ik nu dit blog schrijf. Gisteren en eergisteren heb ik alleen maar gestudeerd, gestudeerd en gestudeerd. Ik voel me de laatste weken soms als een kind dat met alle zintuigen de hele wereld moet leren kennen, dat alles als nieuw ervaart en daar alleen maar in kan groeien en van kan genieten, als er een veilige sociale omgeving is. Die veilige omgeving heb ik (kopje thee van mijn man als ik ’s avonds weer aan het leren sla, lieve smsjes van de kinderen om te informeren of het lukt, vrienden en collega’s die benieuwd zijn hoe het gaat), maar ik ben me er sterk van bewust dat velen die veiligheid ontberen.

Voor het vak ‘Etnografisch Schrijfpracticum’ (observeren en vervolgens alles zorgvuldig beschrijven is de kern van het werk van de antropoloog) lezen we deze weken het boek ‘In Search of Respect’, geschreven door medisch antropoloog Philippe Bourgois. De ondertitel van het boek is ‘Selling Crack in El Barrio’, een wijk in New York. Binnenkort moeten we een essay van 1750 woorden inleveren over dit indringende antropologische werk. Afgelopen week moesten we lezen tot en met Hoofdstuk 2, maar ik was tijdens de werkgroep op donderdagmiddag al bij Hoofdstuk 5: ik kan het boek haast niet meer wegleggen, zo fascinerend is het. Een belangrijk onderdeel van de antropologie als wetenschap is veldwerk: je mengt je onder de mensen van wie je wat te weten wilt komen, leeft met hen hun dagelijks leven en leert hun gewoontes en hun sociale context kennen. Voor een werkelijk goed beeld moet je dus met de onderzoeksgroep samenleven, niet ernaar kijken van buitenaf, maar eraan deelnemen van binnenuit. Immers… het is moeilijk om inzicht te krijgen in (laat staan een mening te hebben over of een oordeel te koppelen aan) de leefwereld van de ‘ander’, als je niet weet wat het leven van de ander inhoudt.

Philippe Bourgois heeft deze ‘participant observation’ (de wetenschappelijke term voor veldwerk) wel heel serieus genomen: hij heeft vijf jaar geleefd in El Barrio, de wijk in East Harlem waar crackdealers hun dagen doorbrengen met het verkopen en gebruiken van drugs, waar vaders en moeders in en uit de gevangenis wandelen en waar kinderen ernstig in de verdrukking komen doordat ze opgroeien met wel heel problematische rolmodellen. Bourgois realiseert zich hoe de socialisatie van kinderen verloopt, als hij zijn eigen kleine zoontje termen uit de illegale cultuur hoort roepen die het mannetje heeft opgepikt tijdens zijn verblijf met papa op straat. (Lees hier waar papa zich zoal mee bezighoudt of kijk dit filmpje.)

Zo gaat dat dus: onze kinderen nemen met al hun zintuigen op wat er op ze af komt en vormen zich zo een beeld van de wereld om hen heen. Dat kan gaan over de geur van appeltaart bij een verjaardag, maar ook over de geur van crack. Het kan gaan over het luisteren naar Sinterklaasliedjes, maar ook over het horen van pistool- of geweerschoten. Ze kunnen met aandacht kijken naar de kleur van laat zonlicht, maar kunnen ook opgroeien met de aanblik van de weggegooide naalden van cocaïne-spuitende drugsklanten. Ze kunnen genieten van een warme sjaal om hun hals of zich verbijten bij de pijn van een dronken vader of moeder die ze in elkaar slaat. Ze kunnen aardbeien proeven, of een spoor van pindakaas uit een vrijwel lege pot, omdat er verder niets te eten is.
Dat zijn de dingen waarover Bourgois schrijft en dan is alles ineens heel relatief.

Dan draait mijn maag zich om als ik lees: “I used to get three beatings a night, every day, from when I was thirteen till twenty-one. He made me lose five [pregnancies]. That’s five miscarriages because of him.”
Dan springen me de tranen in de ogen als ik een crack-dealer geciteerd zie worden over zijn kindertijd: “I missed my mom [heroïnegebruikster en vaak afwezig, MVK]. I used to cry every day; be a big sucker. I was thinking suicide.”
En ik voel een grote machteloosheid, gekoppeld aan mededogen (waarvan ik niet weet of ik die in de werkelijkheid van dit straatleven ook zou kunnen opbrengen), als één van de hoofdpersonen in de drugsscene zegt: “Plus I don’t like to see people fucked up [handing over three vials to a nervously pacing customer]. This is fucked-up shit. I don’t like this crack dealing. Word up. [gunshots in the distance] Hear that?”

Wat zegt dit alles over het belang van een stabiel gezin en veilige hechting in de vroege levensfase? Alles, zou ik denken. We kunnen die eerste jaren niet overschatten, als het gaat om het belang ervan voor de jaren erna. Onze kinderen nemen ons en de rest van de samenleving met al hun zintuigen waar. Wat ze ruiken, horen, zien, voelen en proeven, vormt hun kennismaking met het leven dat voor ze ligt. Laten we als maatschappij dus ons uiterste best doen om kinderen een positieve straatcultuur te bieden, dat wil zeggen… een cultuur, ook op straat, waar kinderen niet hoeven te zoeken naar het krijgen van respect, maar waarin ze respect geven, omdat ze zelf ook zo zijn benaderd door respectvolle ouders die begrepen wat hun kind nodig had.

donderdag 16 oktober 2014

Doorsnee

“Jij bent niet zo’n doorsnee persoon, toch?”
Ik keek haar glimlachend aan en wist niet zo goed wat te antwoorden.
“Ja, ik was je eerder al eens in een gezin tegengekomen en ik vond dat je het toen heel leuk deed en daarom heb ik je nu gebeld, want dit is ook geen doorsnee gezin, dus ik denk dat jullie wel goed bij elkaar passen.”
Mijn brein draaide op volle toeren; wat betekent dat, ‘doorsnee’ of ‘niet doorsnee’? Wat had ze in die andere situatie van mij gezien wat haar tot deze conclusie bracht? Voor haar was het waarschijnlijk niet negatief, want anders had ze me vrijwel zeker niet aanbevolen bij het gezin.

De wijkverpleegkundige was nog boven bij baby en ouders om de hielprik te geven, dus ik babbelde beneden met de kraamverzorgende over de stand van zaken. Ze vroeg of ik thee wilde en liet me kiezen. “Kijk maar even, er staat van alles bijzonders. En niet alleen de thee is bijzonder, hoor! Er is alleen maar biologisch spul in huis. Alles wat hier staat, hier op het aanrecht… allemaal biologisch… en vlees eten ze ook niet, wel vis. En verder neemt moeder geregeld een handvol noten; ook daarvan heeft ze van alles in huis, dan weer dit, dan weer dat. Heel leuk en bijzonder allemaal; ik vind het mooi om te zien!”

Ik dacht aan hoe ik de laatste jaren zelf steeds meer te weten ben gekomen over voeding, aan hoe ik daardoor anders ben gaan kijken naar hoe ik op voedingsgebied zelf groot ben geworden en groot heb gebracht. Koken met ‘zakjes en pakjes’ was iets was mijn moeder geregeld deed, zonder dat ik het gevoel had dat we ongezond aten. Ik had het door de jaren heen zelf ook geregeld gedaan, maar de invloed van mijn lactatiekundige vak, van maatschappelijke ontwikkelingen en van onze eigen kinderen hadden zich sterk doen gelden en hoewel ik tegenwoordig minder monden hoef te voeden, is het bedrag aan wekelijkse boodschappen niet evenredig gedaald. Het kost wat, namelijk, meer biologische en meer ‘fairtrade’ eten. Je kunt vaak veel goedkoper slecht voedsel eten dan gezonde maaltijden bereiden.

Er is eigenlijk maar één periode die daarop een uitzondering vormt: de babytijd. Dan kun je goedkoper gezonde voeding tot je nemen (moedermelk uit de borst) dan ontoereikende voeding (kunstmatige zuigelingenvoeding uit de fles). Zelfs als je moeder slecht eet, ben je als baby beter af met haar melk dan met het kunstmatige alternatief. Is eenmaal de periode aangebroken dat je vaste voeding krijgt, dan is wat je eet volledig afhankelijk van de gewoontes die je ouders zich eigen hebben gemaakt. En die gewoontes zijn vaak weer gevormd door wat je grootouders gewend waren.
Een scherp voorbeeld daarvan zag ik onlangs in het programma ‘Vier handen op één buik’. Hierin worden jonge moeders gevolgd tijdens hun zwangerschap. Het zijn vrouwen die hun leven niet echt goed op orde hebben en een ‘bekende Nederlander’ loopt met ze mee om ze te ondersteunen. Samen nemen ze de leefstijl onder de loep, proberen ze de problemen waarmee de jonge moeders tobben aan te pakken en doen ze alles wat mogelijk is om de baby ondanks de knelpunten een optimale start te geven.

In de uitzending die ik zag, ging het om een aanstaande tienermoeder. De vader van haar baby zag het niet zitten, een kindje, en liet haar in de steek. Zij wilde de baby toch houden en haar nieuwe vriend had besloten de vaderrol op zich te nemen. Uit de gesprekken met de BN-er bleek dat ze nog geen idee hadden van wat het ouderschap van ze zou vragen. Dat hun hele sociale leven radicaal op de kop moest… dat hadden ze zich nog niet gerealiseerd. De aanstaande moeder had een paar pittige laatste zwangerschapsweken. Ze had een aangeboren hartafwijking, mogelijk doordat haar moeder in de zwangerschap had gerookt, en dat legde druk op haar gezondheid. Alle stress, alle verwachtingen van iedereen… ze kon er moeilijk mee uit de voeten en rookte dan ook rustig door in haar eigen zwangerschap, ondanks de stevige aanpak van de BN-er om haar te helpen stoppen.

Wat kun je als toeschouwer of gesprekspartner nu verstaan onder de term ‘doorsnee’? Is deze bijna-tienermoeder ‘doorsnee’? Is de biologisch etende moeder ‘doorsnee’? De kans is groot dat ze in hun eigen sociale context allebei redelijk ‘doorsnee’ zijn. Veel van hun familieleden en vrienden zullen in grote lijnen waarschijnlijk een min of meer gelijke leefstijl hebben. Dat zijn bovendien vaak zichzelf versterkende tendensen. Als je eenmaal de verantwoordelijkheid hebt voor een kind, voel je je met hart en ziel en lijf en leden verbonden met dat kleine mensje. Het is dan dikwijls lastig om een open en ontspannen contact te onderhouden met mensen die er een totaal andere visie op na houden. Bij alles wat nieuw is door de komst van de baby, werkt gedrag dat botst met wat je als ‘normaal’ ervaart, heel verwarrend. De meeste ouders kunnen die verwarring er niet bij hebben. Opvoedingsmethodes, ideeën over machtsverhoudingen tussen partners of tussen ouders en kinderen, gebruik van middelen als alcohol en nicotine, voedingspatronen (veganistische quiches of kiloknaller-hamburgers)… het zijn zaken die het leven op een indringende manier kleuren en ook van invloed (kunnen) zijn op de keuzes ten aanzien van met wie je de meeste tijd doorbrengt. Immers, als je eenmaal wat gewend bent aan je nieuwe rol, komt er een moment dat je het ‘andere’ er misschien ook gewoon niet bij wílt hebben. Je maakt keuzes, op welke gronden dan ook. Als je zo je eigen kring creëert, ben je in die kring waarschijnlijk allemaal 'doorsnee'.

De kraamverzorgende had blijkbaar in genoeg gezinnen gewerkt om te constateren dat het gezin waarvoor ze mijn hulp had ingeroepen, geen ‘doorsnee’ gezin was in de betekenis van ‘ongeveer net zo als de meeste jonge gezinnen’. Ze had dingen gezien die daarvan afweken. Blijkbaar dacht ze dat ik daar goed mee zou kunnen omgaan. Dat was geen raar idee; ik houd er bijvoorbeeld wel van als ouders een second opinion aanvragen als ze het oordeel van de zorgverlener niet vertrouwen. Dat had in dit geval geleid tot een prachtige thuis-badbevalling. Het mooie meisje dat na iets meer dan 37 weken zwangerschap vijf dagen geleden was geboren, was nog niet helemaal ‘geland’ op de wereld, zo leek het. We bespraken wat strategieën voor de komende periode en hopelijk wordt het kleine dametje binnenkort ‘wakker’; ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt. Aan melk in ieder geval geen gebrek: de borsten waren vol en moeder kolfde royale hoeveelheden. Kleur, op dag vijf? Echt heel erg doorsnee… donker vanillegeel!