dinsdag 23 september 2014

Microbirth

Afgelopen zaterdag was ik in Groningen aanwezig bij de wereldwijde première van de documentaire ‘Microbirth’. Via de site www.oneworldbirth.net/microbirth kun je de trailer bekijken en meer lezen over het doel van de film. De makers willen bij een groot publiek bewustzijn creëren over het belang van het ‘zaaien van baby’s microbioom’, de darmflora die bij de geboorte ontstaat. Als het goed is, bestaat die uit de bacteriën die de eigen moeder bij zich draagt. De belangrijkste drie factoren daarbij zijn een normale (dus vaginale) bevalling, huid-op-huidcontact direct na de geboorte en vervolgens borstvoeding gedurende een substantiële periode. Vindt er geen goede aanleg plaats van de darmflora van de baby, dan kan dat later in het leven tot allerlei ziektes leiden, omdat het immuunsysteem niet goed wordt opgestart.

Ondanks alle technologische hoogstandjes in onze samenleving trekt één van de experts in de film de volgende conclusie over de mensheid: “We’ve never been sicker. And it’s going to get worse.” Allerlei ziektes kunnen tegenwoordig als epidemieën worden gezien, zo zegt de WHO. Denk daarbij aan astma, diabetes, obesitas, allergieën, coeliakie, hart- en vaatziektes, kanker en bepaalde geestelijke stoornissen. Wereldwijd zijn deze ziektes volgens de WHO verantwoordelijk voor 60% van de sterftegevallen en de WHO verwacht dat dit getal in de komende tien jaar met nog eens 17% stijgt. Een paar gezaghebbende instituten hebben berekend dat dit in 2030 tot het failliet van de mondiale gezondheidsstelsels kan leiden.
De WHO heeft vier risicofactoren aangewezen: roken, alcohol, slechte voeding en gebrek aan beweging, maar de film wil een ander aspect inbrengen: de bacteriologische toestand in de wereld.

Een gezond ecosysteem is een systeem dat in balans is. Als de diversiteit afneemt, wordt de gezondheid kwetsbaarder. Dat geldt ook voor de mens, want het menselijk lichaam bestaat uit veel meer bacteriën dan er humane cellen zijn; de verhouding is ongeveer tien tegen één. Zoals één van de deskundigen in de film zegt: “We’re 90% microbial and only 10% mammalian.” Ik moest er wel om lachen, toen ik het hoorde… slechts 10% zoogdier! We hebben die gezonde flora dus hard nodig!

Dat betekent dat we moeten voorkomen dat onze kinderen met een gehandicapt immuunsysteem aan het leven beginnen. We moeten die bacteriën dus niet keihard bestrijden (bijvoorbeeld met antibiotica!), maar koesteren en zorgen dat ze als ‘moederlijke erfenis’ bij de geboorte worden overgedragen.
De film legt uit hoe zich in de weken en dagen voor de geboorte belangrijke bacteriën verzamelen in de vagina en borsten van de moeder. Tijdens de geboorte pikt de baby ze op en daarmee begint de ontwikkeling van baby’s immuniteit. Dit proces is cruciaal voor de gezondheid op de lange termijn, samen met huid-op-huidcontact en borstvoeding. De eerste bacteriën ‘primen’ namelijk de darm en voor dat eerste ‘primen’ is er maar één kans: bij de geboorte.
Een verkeerde darmflora en een onvolwaardig immuunsysteem ontstaan sneller bij een keizersnede dan bij een gewone geboorte. Het is daarom zorgelijk dat het aantal keizersneden zo drastisch stijgt.
Omdat de sectio steeds veiliger is geworden, wordt de drempel om er één toe te passen echter steeds lager, zo legt de film uit. Sectio’s worden daarom gemakkelijker aangeboden én steeds gemakkelijker gevraagd! En dat terwijl de langetermijngevolgen in feite nog onbekend zijn…

Wel komt er meer zicht op de gevolgen. Recent onderzoek lijkt uit te wijzen dat niet alleen het darmweefsel, maar ook ander weefsel, waaronder het hersenweefsel, negatief wordt beïnvloed door die ‘foute’ bacteriën.
De film vertelt over een procedure waarbij wordt getracht deze bacteriële nadelen van de keizersnede te omzeilen. Huid-op-huidcontact helpt daarbij, net als borstvoeding, en er is een nieuw idee om ‘vaginal swabs’ te gebruiken. Vlak voor de sectio wordt er een gaasje ingebracht in de vagina van de barende moeder. De chirurg haalt het gaasje eruit, bewaart het steriel, en zodra de baby is geboren, wordt het gaasje langs de mond, het gezicht en de rest van het babylichaam gehaald. Zo komen de gezonde moederlijke bacteriën meteen bij de baby terecht.

Persoonlijk ben ik huiverig voor dit soort ontwikkelingen, omdat ze meer de symptomen bestrijden dan het probleem oplossen. Natuurlijk zie ik in dat het belangrijk kan zijn in het geval waarin een sectio echt nodig is. Ik ben alleen bang dat er gemakkelijk kan worden gezegd: “Oh, kan het ook met een gaasje? Laat dan maar zitten, die vaginale bevalling.”
Moet de vraag niet zijn hoe het komt dat vrouwen zo weinig vertrouwen hebben in hun vaardigheden om een kind te baren (en te zogen!)? Waarom zijn ze daar zo bang voor? Hoe komt het dat ze zich zoveel onzin laten aanpraten van mensen die zich presenteren als deskundigen, maar vaak volstrekt onvoldoende kennis hebben van de fysiologie in de vroege postpartum periode? Zouden we dáár niet liever naar kijken met elkaar?

Overigens vond ik dat in de film bepaalde verbanden wel wat snel gelegd en op het conto van de keizersnede werden geschreven. Hier en daar leek de belangrijke, langdurige borstvoedingsperiode te weinig aandacht te krijgen. Natuurlijk is het heel belangrijk welke bacteriën erin gaan op moment 0, bij de geboorte. Hoe de darm daar vervolgens mee omgaat, is echter sterk afhankelijk van de voeding die erin gaat, van de immuunfactoren die de baby tot haar beschikking heeft. Daar had ik graag wat meer aandacht voor gezien. Ook de psychologische effecten van een keizersnede mogen nog meer worden belicht. Wat doet het voor een moeder als ze die bekrachtigende ervaring van het zelf baren van haar kind misloopt? En in hoeverre zitten er geldelijke motieven achter de gemaakte beleidskeuzes? Ook dat is een vraag die een kritische analyse verdient.

Vooralsnog lijkt er zowel in Nederland als in de rest van de wereld op politiek niveau echter weinig aandacht te bestaan voor de gevolgen van geboortepraktijken. In dat opzicht hoop ik van harte dat deze film volop in de belangstelling komt en tot discussie leidt, net als de films ‘Freedom for Birth’, ‘Birth As We Know It’ en ‘Organic Birth’. Ieder mens begint haar leven immers bij de geboorte! Van daaruit worden we gevormd en worden onze allereerste herinneringen bepaald.
Heb je de première gemist, dan kun je op 27 september om 19.30 uur terecht in Amsterdam (Herengracht 425), op zaterdag 4 oktober om 9.30 uur in Amersfoort (Euroweg 100, www.patriciadijkema.nl) en op zondag 19 oktober om 14.00 uur in Amersfoort (weer Euroweg 100). Meer informatie vind je op de pagina van de Geboortebeweging. Van harte aanbevolen!

woensdag 17 september 2014

Kracht baren

We vallen tijdens de colleges van het ene in het andere onderwerp dat raakvlakken heeft met het lactatiekundige vak. Ik begon bij de VBN ooit bij het belang van borstvoeding, puur om het voeden, maar zijsporen werden hoofdlijnen. Meer en meer ging ik borstvoeding zien als een wezenlijk onderdeel van een veel groter geheel: van vrouwzijn, van moederschap, van ouder-kindrelaties, van zelfvertrouwen, van empathie en daarmee van ethisch bewustzijn… en zodoende dus ook van de manier waarop de samenleving eruit ziet. Dat zijn grote stappen en soms lijken ze vergezocht voor wie die link nog niet zo specifiek legde, maar ik heb er een diep vertrouwen in dat deze relatie bestaat. Mijn uitdaging wordt nu om dat idee in te passen in alles wat ik de komende jaren ga leren.

Daarvoor blijft het contact met moeders en hun baby’s van groot belang. Vorige week zag ik een moeder met haar kindje van een paar maanden. Ze is met haar gezin op zomerverlof en keert binnenkort terug naar haar tijdelijke thuisbasis in Zuidoost-Azië. Ze had daar tot haar spijt tijdens de bevalling en in de kraamperiode niet de zorg gekregen waarop ze had gehoopt.
Nu was ze hier, maar ook de voorbije maand in Nederland was verwarrend voor haar geweest. Ze had allerlei boodschappen gekregen over de zorg voor haar kindje die strijdig waren met haar diepe gevoel over wat goed was voor hen samen. Dat is altijd lastig voor me. Als ook ik nog weer andere dingen ga zeggen… raakt ze dan nog meer verward of helpen die haar om weer dichter bij haar gevoel te komen?

We spraken uitgebreid over haar emoties, over haar eigen waardering voor de dingen die ze nu deed (en haar frustratie over alle dingen die ze niet deed en waarvan ze vond dat ze ze wél zou moeten doen). Toen ik zei dat wat ze nu doet voor haar kindje, immens belangrijk is en dat er voor haar baby op de hele wereld geen belangrijker mens is dan zij, kwamen voor de zoveelste keer de tranen. Ik zal eerlijk bekennen dat ze dan bij mij ook hoog zitten, die tranen. Wat is het toch een toestand, dat vrouwen door hoe onze samenleving functioneert, zozeer het gevoel hebben dat wat ze voor hun kind doen, niet in verhouding staat tot wat ze deden toen ze in een betaalde baan zaten.
Waar begint de vorming van burgers? Waar wordt voor een wezenlijk deel bepaald hoe empathisch en geduldig en blijmoedig we als mens in het leven staan? Waar ligt de basis voor onze lichamelijke en geestelijke gezondheid? In die eerste levensjaren! De zorg van onze moeder (in haar armen bij haar aan de borst) en van onze vader en andere primaire en secundaire hechtingsfiguren legt het fundament onder hoe we de komende tachtig, negentig jaar gaan functioneren. Het is te gek voor woorden dat daarvoor zo weinig aandacht is.

Deze dagen las ik voor mijn studie een artikel over de ongelijkheid tussen man en vrouw en hoe dat verschijnsel een universeel principe is: het komt in iedere samenleving ter wereld voor. Uiteraard krijgt die ongelijkheid overal op een andere manier vorm, maar ze bestaat, of het nu gaat om ongelijke beloning van gelijke arbeid of om de ‘onreinheid’ bij menstruatie, de uitsluiting van deelname aan rituelen of het gedwongen huwelijk.
In Sherry Ortners artikel ‘Is Female to Male as Nature Is to Culture?’ komen deze aspecten voorbij, net als een aantal ideeën van Simone de Beauvoir. Deze beroemde (kinderloze!) schrijfster en filosofe, levensgezel van Jean-Paul Sartre en boegbeeld van het feminisme, wordt aangehaald met citaten die bij mij de indruk wekken dat zij en ik een totaal andere definitie van ‘feminisme’ hanteren. Er klinkt in mijn beleving een pijnlijke verbittering in door.

Wat moeten we denken van het volgende: “She [Simone de Beauvoir, MVK] points out that many major areas and processes of the woman’s body serve no apparent function for the health and stability of the individual woman (…). The breasts are irrelevant to personal health; they may be excised at any time of a woman’s life. (…) the woman is adapted to the needs of the egg rather than to her own requirements.” (pagina 74)
Wel, wel. En wat zijn dan ‘her own requirements’, zo vroeg ik mij af. En als we stellen dat een vrouw wordt overheerst door haar fysiologie, hoe zit dat dan bij de man…? Hoe nuttig is zijn baard? Hoe zinvol is het feit dat hij een penis heeft (als we voortplanting even helemaal uit de vergelijking wegknippen)? En waartoe dient zijn testosteronniveau, dat via haantjesgedrag zoveel ellende aanricht in de wereld?
Anders geformuleerd: is de manier waarop we kijken naar de ‘waarde’ van man en vrouw niet een sociaal construct in zichzelf, dat in stand wordt gehouden als de vrouwelijke reproductie door gezaghebbende schrijvers, denkers en beleidsmakers als zo minderwaardig wordt afgeschilderd?

Ook kinderen komen er niet zo goed van af; in Ortners woorden: “Infants are barely human and utterly unsocialized; like animals they do not walk upright, they excrete without control, they do not speak. Even slightly older children are clearly not yet fully under the sway of culture; they do not yet understand social duties, responsibilities, and morals, their vocabulary and their range of learned skills is small.” (pagina 78)
Ik weet niet eens waar te beginnen met mijn vraagtekens. Kinderen wordt zo tekortgedaan met een dergelijke beschrijving. Het creëert een denkpatroon over kinderen dat volstrekt strijdig is met de liefdevolle benadering die onmisbaar is voor de zorg die ze nodig hebben om tot gezonde, invoelende volwassenen uit te groeien.
Gelukkig zitten er ook wel wat meer genuanceerde passages in het artikel, bijvoorbeeld daar waar er iets wordt gezegd over de rol van vrouwen als moeders jegens hun kinderen: “(…) woman (…) is in fact the primary agent of their socialization. It is she who transforms the newborn infant (…) into a cultured human (…) in order to be a bonafide member of the culture.” (pagina 79-80; de formulering wijkt iets af van de versie die ik zelf heb gelezen)
En ook dit is belangrijk: “[woman] is half of the human race, without whose cooperation the whole enterprise would collapse.” (pagina 76)

En zo is het. Het lijkt dan ook tijd dat het universele beeld wordt bijgesteld en dat we als mondiale samenleving beter gaan zien hoe belangrijk liefdevolle zorg voor onze kleinsten is. We weten tegenwoordig meer over de invloed van de vroege levensfase dan in de tijd van De Beauvoir en van (dit artikel van) Ortner en deze kennis hoort onderdeel te zijn van voorlichting en begeleiding.
De moeder die ik zag, mag gewoon de tijd nemen om te groeien in die (letterlijk en figuurlijk) voedende rol die ze bij de geboorte van haar kind heeft gekregen. Bij gelukkige, gezonde, verantwoordelijke kinderen vaart iedereen wel!

woensdag 10 september 2014

Varkens, koeien, melk en antropologie

Dinsdagmiddag… het college is afgelopen en ik kijk op de klok. Als ik hard fiets, kan ik de trein van 13.12 uur halen in plaats van die van 14.12 uur. Geen tijd, in dat geval, om na te kletsen en ideeën uit te wisselen met medestudenten, maar thuis meer tijd om in alle rust te werken aan de opdrachten voor woensdag en donderdag… Gezien de overstelpende hoeveelheid leesvoer kies ik voor het laatste. Ik pak mijn tas in, loop naar de fietsenkelder en spring op mijn vouwfiets voor een supersnelle rit naar station Amsterdam-Zuid. Vandaar heb ik een rechtstreekse verbinding met Assen en dus tijd om bijna twee uur lang ongestoord te lezen en te werken.

Terwijl ik op mijn snelle karretje door de stad vlieg, laat ik de uitspraken van het college door mijn hoofd gaan. Ik merk dat ik het wel even kan gebruiken, die sprint naar de trein, zodat ik mijn energie de vrije loop kan laten. Ik voel een mate van onrust door wat ik heb gehoord. We zijn als eerstejaars in een week tijd al met heel veel termen en begrippen en theorieën en cultuurvisies overladen en nu het vandaag over voedsel en voedseltaboes ging, kwam het allemaal natuurlijk al heel dicht bij mijn werk als lactatiekundige. Op zulke momenten merk ik hoezeer dat borstvoedingsverhaal na twintig, vijfentwintig jaar een embodied iets is geworden voor me. Het zit in mijn lijf, in mijn leven, in mijn denken en mijn visies. Als er vreemde dingen over worden gezegd, wordt alles in mij wakker en gaat de adrenaline (niet per se de cortisol, trouwens) stromen. Ik wil dan zorgen dat misvattingen geen kans krijgen om in een nieuwe setting wortel te schieten, en zeker niet in, zoals nu, een hele groep jonge academici die de beleidsmakers van de toekomst zijn.
Casu Marzu, verrotte kaas met maden... een Sardinische delicatesse!
Het onderwerp van vandaag was ‘taboes’ en dan specifiek taboes over voedsel. Waarom eten Joden en moslims geen varkens? Waarom eten Hindus geen koeien? Waarom eten niet-Sardiniërs geen wormenkaas? Dat zijn boeiende vragen voor een antropoloog, want ze kunnen vanuit heel veel invalshoeken worden benaderd en inzicht bieden in wat voor een groep belangrijk is.
Een theoretisch instrument dat we al op dag 1 aangereikt kregen, is het ‘Wiel van Cultuur’. Het Wiel bestaat uit drie elementen: gedrag, ideeën en materie. Wanneer je naar een samenleving kijkt, zie je dat deze elementen elkaar in een voortdurende beweging beïnvloeden. Materie in de vorm van bijvoorbeeld internet beïnvloedt ons gedrag. Ons gedrag (surfen op internet) beïnvloedt onze ideeën (we nemen eenvoudig kennis van zaken die ver van ons bed gebeuren) en die ideeën beïnvloeden vervolgens weer ons gedrag (we doen al dan niet mee aan de Ice Bucket Challenge of we zien dat borstvoeding een belangrijke onderdeel is van een duurzame leefstijl) en daarna weer de materie die we ontwikkelen (donatiestructuren, borstvoedingsvoorlichting).

Taboes aangaande voedsel kunnen ook vanuit diverse invalshoeken worden benaderd. Een bepaald idee kan er de bron van zijn, maar het kunnen ook omgevingsomstandigheden zijn (materie) die bepalen dat we iets niet (mogen) eten of juist wel. Zo zal een verbod op vis niet aanslaan onder volkeren op de Noordpool: de omstandigheden laten zo’n taboe niet toe. Taboes blijken daarom vaak aan te sluiten bij wat al gangbaar is; doen ze dat niet, dan vinden ze geen weerklank.
We spraken dus onder andere over het varken en over Indiase koeien. Zodra het begrip ‘melk’ in beeld komt, ben ik alert. Doe een uitspraak als: “Varkens geven geen melk” of “Indiase koeien geven bijna geen melk”… en dan heb je mij helemaal scherp.
Dan denk ik als net begonnen student aan een handvol termen die ik al heb moeten bestuderen:
- etnocentrisme: een andere cultuur beoordelen en wellicht veroordelen op basis van je eigen achtergrond;
- antropocentrisme: zaken benaderen vanuit het idee dat de mens het middelpunt is;
- holisme: alle mogelijke aspecten meenemen in je overwegingen en conclusies.

Ik kon het niet laten; ik zei: “Alle koeien geven melk. Dat is een biologisch feit.”
En ik dacht: “Maar niet alle koeien worden zo opgefokt als die in de veeteelt om een belachelijke hoeveelheid melk te produceren die niet voor hun jongen is bedoeld, maar voor menselijke consumptie. Zeggen dat ze bijna geen melk geven is etnocentrisch, antropocentrisch en non-holistisch.”
Ik drukte me geloof ik niet helder genoeg uit, want mijn opmerking werd als niet relevant voor de discussie terzijde geschoven.
En over dat varken, dat zogenaamd geen melk geeft, dacht ik: “Varkens kunnen we niet voor melk exploiteren, want ze zijn voor de mens niet zo gemakkelijk te melken als diverse andere zoogdieren, maar voor hun jongen geven ze gewoon voldoende melk, net als ieder ander zoogdier, waaronder de mens. Zeggen dat een varken geen melk geeft is etnocentrisch, antropocentrisch en non-holistisch.” (En ja, ik weet dat er pathologische uitzonderingen zijn, maar we gaan even uit van de zoogdiernorm.)

Wat moet ik hier nu mee? Maken deze gedachten mij tot een etnocentrische denker in mijn eigen lactatiekundige niche? Moet ik het laten voor wat het is en doen alsof er niets bijzonders is gezegd? Of is het zinnig dat ik hier donderdag (in de werkgroep over hetzelfde onderwerp) op terugkom en benoem wat ik hierboven beschrijf? Wat zegt het over mij dat ik me hier druk over maak? Waarom heb ik de behoefte om iets wat ik beschouw als een misvatting, recht te zetten? Is het wel echt een misvatting? Of is het gewoon een beetje onhandig geformuleerd? En doet dat ertoe, hoe je formuleert?
Vooroordelen (www.favim.com)
Het vak waarbij dit college hoort, heet ‘Etnografisch Schrijfpracticum’. We gaan hier leren lezen en schrijven. “Ah”, zei mijn man plagerig na de eerste week, “dat is leuk, lezen en schrijven. Je zult zien dat er een wereld voor je opengaat!” We moesten er samen hartelijk om lachen; ik kan immers best al wel aardig lezen en schrijven. Het gaat in dit vak echter om de vaardigheid een cultureel verschijnsel goed te bestuderen, de literatuur aandachtig te lezen en te overwegen en vervolgens alles te combineren en een analyse te maken van hoe de praktijk zich tot de theorie verhoudt. Daarbij is de essentie dat je leert je standpunt overtuigend te onderbouwen en je woorden zorgvuldig te kiezen; je moet zodanig formuleren dat er geen misverstanden ontstaan.
Ik heb dan ook zo'n idee dat, mits professioneel verwoord, een nadere beschouwing over de bovenstaande punten in het kleinere werkgroepverband zeker gepast is. Ik zal dus mijn gedachten nog wat laten gaan over waar voor mij de essentie zit van wat me triggerde. Antropologie, kennis van de mens, begint immers bij kennis over wie je zélf bent, over hoe jouw achtergrond je gemaakt heeft tot wie en hoe je nu bent en denkt!

woensdag 3 september 2014

Levensweg

En daar ging ze, zwaarbepakt met grote koffer en volgepropte rugzak… onze jongste dame, de wijde (studenten)wereld in, voorzien van het cadeau dat ook haar zussen kregen toen ze de deur uit gingen: een briefopener, voorzien van naam en datum van ‘zelfstandigheid’ (als symbool voor het feit dat ze vanaf nu zelf verantwoordelijk is voor haar administratie) en een exemplaar van het levenswerk van Clarissa Pinkola Estés, ‘De ontembare vrouw’ (als symbool voor het feit dat we allemaal in ons leven fases doorlopen die ons een deel van het levensverhaal onthullen en ons de weg wijzen in onze lange tocht door het bestaan).

’s Avonds zaten we getweeën aan tafel, toen mijn man zei: “Dat was het dan? Ik had echt niet gedacht dat het zó snel zou gaan. Ik dacht dat het levenslang zou duren, die lieve kinderen om ons heen.” En natuurlijk blijf je als ouders levenslang betrokken bij wat ze doen, maar die dagelijkse zorg voor ze en hun sprankelende, inspirerende aanwezigheid… die is per kind meestal binnen twintig jaar voorbij. En zelfs als je vier dochters hebt, zijn vijfentwintig jaren verrassend en verbazingwekkend snel om.
We keken elkaar aan en toastten op deze nieuwe fase, op de levenslust waarmee de kinderen hun pad vervolgen en op het feit dat we daarvan nog steeds samen getuige zijn. Dat is niet iedereen gegeven; sommige ouders slagen er niet in hun verbintenis liefdevol en vreedzaam in stand te houden, andere zien hun relatie eindigen door de dood van hun partner. Deze week nog trof ik een vriendin die weduwe werd toen hun dochters 4 en 1 jaar oud waren. Dan krijgt het ouderschap een heel andere kleur en ook de kindertijd ontbeert dan de onbezorgde vreugde van twee blije ouders.

En zoals we allemaal weten, zijn er daarnaast nog heel veel andere factoren die het leven van kinderen zwaar kunnen maken. Twee artikelen van Vakblad Vroeg die ik vorige week las, laten daar iets van zien. Het ene gaat over hulp bij onveilige hechting, het andere over het risico op de ontwikkeling van gewelddadigheid ingeval van verwaarlozing. Dat zijn droevige verhalen, en toch is er voor die tekortschietende zorg in de meeste gevallen een verklaring te vinden die een evenzeer verdrietige geschiedenis van de ouder(s) zichtbaar maakt.

Zoals al vaker besproken: de transgenerationaliteit van de problematiek is het meest trieste van alles. Het risico dat ouders hun eigen pijn, problemen, verdriet en frustratie doorgeven aan hun kinderen, terwijl ze waarschijnlijk vast van plan waren dat niet te doen, blijkt dikwijls prominent aanwezig.
Het lijkt dan ook zaak om met argusogen te kijken naar de manier waarop jonge ouders worden voorzien van adviezen over de zorg voor hun baby en peuter. In dat opzicht valt er nog wel het nodige te verbeteren, want wat ik onlangs in een wachtkamer weer las… het is om wanhopig van te worden. Wéér ging het over de manier waarop ouders grenzen moeten stellen, opdat hun kinderen hen niet de baas worden, hoe ze duidelijk moeten aangeven dat het kind zich erbuiten moet houden als volwassenen in gesprek zijn, de technieken die ze kunnen toepassen om de controle over hun kind te behouden. Is dat dan het doel? Is dat werkelijk waarnaar we streven in de omgang met onze kinderen? Of is het toch wenselijker dat ze een fraaie mate van 'ontembaarheid' behouden?

Onze oudste dochter vertelde vorige week over een training die ze net had gedaan voor een bestuursorgaan. Daarin werd er in de uitleg over hoe relaties functioneren, zo ongeveer voetstoots vanuit gegaan dat er tussen ouders en kinderen een hiërarchische verhouding geldt en dat daar niet de gelijkwaardigheid van kracht is die tussen volwassenen onderling geldt. De ondergeschiktheid van het kind aan de ouders werd als een gegeven gepresenteerd: ouders vertellen kinderen wat ze moeten doen en kinderen ‘luisteren’ daar naar (lees: volgen die instructies op).
Onze dochter had bezwaar gemaakt; zo werkt dat niet per sé, had ze gezegd, en ik ben het met haar eens. Op de vraag ‘Waarom?’ is het antwoord ‘Daarom!’ meestal niet gepast. Als er iemand is die de taak en de verantwoordelijkheid heeft om zich te verantwoorden (door het geven van het goede voorbeeld) en zaken uit te leggen, toe te lichten en nog een keer te verklaren… dan wel ouders richting hun kind.
Dat is geen sinecure, die taak. Ouderschap is dan ook niet voor watjes, zoals een mooi artikel in Kiind toelichtte in februari 2012.

Het is dan ook een bijzonder gevoel dat die opvoedklus nu grotendeels ‘geklaard’ is en dat de tijd zal leren of we ons werk als ouders een beetje behoorlijk hebben gedaan. Vooralsnog lijkt het aardig gelukt, al blijven er ook in deze leeftijdsfase genoeg issues waarover je met elkaar een boom kunt opzetten, waarover je met elkaar stevig in debat kunt om te zien hoe visies en ethische idealen en bezwaren van toepassing zijn op wat er ter tafel komt. De zelfreflectie van het jonge ouderschap verandert door de jaren heen steeds meer in het wederzijds delen van kennis en ervaring en de bespiegelingen die dat losmaakt. Een mooi pleidooi, dus in De Correspondent, om van filosofie een verplicht vak te maken. Het beste begin je dan natuurlijk op de basisschool, als kinderen nog redelijk onbevangen in het leven staan. Zo is de kans het grootst dat ze als student en als volwassene zich niets laten aanpraten en dat ze een ragfijn gevoel ontwikkelen voor rechtvaardigheid en medemenselijkheid.

Er valt immers waanzinnig veel te ervaren in de wereld en hoe vreemder die voor je is, hoe lastiger het is te duiden wat je voor je ogen ziet gebeuren. Onbekend maakt nu eenmaal vaak onbemind. Dan ligt etnocentrisme op de loer: de cultuur en gewoontes van de ander beoordelen (en misschien veroordelen) op basis van je eigen achtergrond, je eigen referentiekader. Dat neemt niet weg dat er, zeker op fysiologisch gebied, ook wel algemene, universele dingen te zeggen zijn. In al dit soort aangelegenheden ben ik sinds afgelopen maandag volledig ondergedompeld met de colleges en werkgroepen van mijn studie Culturele Antropologie & Ontwikkelingssociologie in Amsterdam.
Later meer, over wat dáár allemaal ter tafel komt, nu de tafel in de keuken thuis nogal dunbevolkt is geworden! :-)