dinsdag 25 november 2014

Verwaarlozing

Eerder deze week had ik een bijzonder consult. Ouders die in Caribisch Nederland wonen, hadden mij ergens horen spreken over huilen en coslapen en de door mij gepresenteerde visie sprak ze aan. Nu ze een paar weken in Nederland zijn, wilden ze graag een consult afspreken om over het huilen en het slapen van hun inmiddels 16 maanden oude kindje te spreken. De ouders verblijven op geen stukken na in mijn regio en dus ontmoetten we elkaar in Amsterdam, omdat ik daar tegenwoordig door de week toch al ben. Moeder begon te vertellen en zei al snel: “De eerste tijd heeft X heel veel gehuild. Het was echt een huilbaby.” “Nee,” zei vader, “dat mag je van Marianne niet zeggen.” We hebben er samen hartelijk om gelachen, maar inderdaad: ik ben bepaald geen voorstander van dat label. Als er veel wordt gehuild, benoem ik liever wat ik zie gebeuren: er is een huilende baby of een baby die veel huilt. Vader had dus ongeveer een jaar lang onthouden dat ik tégen dat woord ben en leek zich daar zelf ook goed in te kunnen vinden. We hebben vanaf dat moment het gesprek vervolgd vanuit de vraag: “Wat zou de reden kunnen zijn dat jullie kind zoveel huilde en nu nog steeds soms heel onrustig is?” Dat zou wat mij betreft altijd de vraag moeten zijn: wat is de oorzaak? Het heeft immers weinig zin om symptomen te bestrijden, als de problemen niet worden aangepakt. (Het consult was overigens fantastisch constructief en inspirerend… wat een gemotiveerde ouders en wát een stralend kind!)



Vorig jaar schreef ik een hele serie blogs over het onderwerp ‘excessief huilen’ met als tragisch dieptepunt deze aflevering . Qua lezersaantal was het trouwens een hoogtepunt (zo’n 5700 keer gelezen!), dus ik hoop dat het voor veel ouders belangrijke stof tot nadenken heeft kunnen bieden, die ze ook in hun eigen omgeving weer doorgeven. Als we met z’n allen dit soort droevige gebeurtenissen op ons laten inwerken en ons realiseren dat dit dus niet de manier is, dan kunnen we misschien bereiken wat Robin Grille bepleit in deze prachtige TEDX-lezing: "Parents, grandparents and teachers” als “the empathy farmers for the next generation." Waarom? Hierom: "Chronic violence and impulsivity in adults is a response to (...) emotional brain damage from childhood. (...) The violence of history is symptomatic of large-scale child abuse and neglect. Remember this: violence is a preventable brain disorder." Van harte aanbevolen, mensen, deze voordracht! Robin’s benadering is zo schitterend holistisch; als we wat willen veranderen, kunnen we volgens mij niet heen om deze realiteit.

Het is dan ook wel even schrikken als ik ermee wordt geconfronteerd dat er nog steeds situaties zijn waarin baby’s op basis van advies door zorgverleners van hun ouders worden gescheiden. Veel mensen weten dat ik me om dat onderwerp jarenlang intensief heb bekommerd en zodoende krijg ik wel eens materiaal opgestuurd. Vorige week gebeurde dat weer; in de mailbox trof ik deze folder aan.

Net als destijds bij de blogs over de richtlijn zal ik aan de hand van een aantal citaten mijn gedachten delen. Mocht het te veel zijn om in één keer te behandelen, dan komt het vervolg komende week.

Pagina 2: “Uw kind is op de kinderafdeling opgenomen omdat hij/zij veel huilt. De opname in het ziekenhuis duurt meestal een week. Soms kan de opname in overleg met u wat langer duren.”

Een WEEK? Of langer zelfs…? Als we spreken over een kind van 8 weken, dan is dat zo’n 10-15% van het totale leven van het kind. Voor een kind van 10 jaar zou dat één à anderhalf jaar zijn, voor een volwassene van 40 staat het gelijk aan 4 of 6 jaar… zonder aanwezigheid van vertrouwde hechtingsfiguren. Klinkt dat als een redelijk opnameduur waarvan je geen (emotionele, psychische) schade hoeft te verwachten…?

Pagina 2: “(Het is normaal dat een baby anderhalf uur huilt op een dag).”

Volgens wiens definitie is dat ‘normaal’ en uitgaande van welke verzorgingsstijl is dat ‘normaal’?

Pagina 2: “Gedurende de eerste dagen van de ziekenhuisopname wordt uw kind geobserveerd. Er wordt bekeken op welke momenten uw kind huilt en op welke manier uw kind huilt.”

Ik weet niet goed wat ik me hierbij moet voorstellen. Staat er een zorgverlener naast het huilende kind om op de ‘huillijst’ (pagina 2) op te schrijven wat het kind laat zien? Wordt het kind getroost of heeft de registratie voorrang? Wordt er gewacht tot het huilen ‘vanzelf’ over is? Wordt er iets ondernomen als het huilen te lang duurt? En wie bepaalt welke huilduur nog ‘aanvaardbaar’ is?
Vragen, vragen, vragen…

Pagina 3: “Pas als tijdens de opname uit de observaties blijkt dat uw kind misschien wel een ziekte of afwijking heeft, wordt verder onderzoek gedaan.”

Moet dat onderzoek niet plaatsvinden vóórdat het kind van de ouders wordt gescheiden? Of is er een soort idee dat een kind ‘voor niks’ huilt en dat, wanneer er geen ‘ziekte of afwijking’ is, er ook eigenlijk geen reden tot huilen bestaat? Huilen grote kinderen en volwassenen ook alleen maar bij een ziekte of afwijking? Of is het voorstelbaar dat de baby, net als veel anderen/groteren, om emotionele of psychologische redenen huilt?

Pagina 3: “Soms wordt gedacht dat een kind veel huilt vanwege een voedselallergie (koemelkeiwit-allergie). Misschien heeft u thuis al verschillende voedingen geprobeerd. Als uw kind thuis hypo-allergene voeding krijgt, terwijl een voedselallergie nog niet is vastgesteld, zal de kinderarts deze voeding omzetten in gewone zuigelingenvoeding. Binnen drie dagen is dan duidelijk of uw baby een voedselallergie heeft of niet.”

Zucht… waar moet ik beginnen? Wat valt het meeste op in dit stukje tekst? Nou…?
Niet één keer het woord ‘borstvoeding’! En wat moeten we verstaan onder ‘gewone zuigelingenvoeding’? Borstvoeding is gewone zuigelingenvoeding, of moedermelk desnoods. Ik vrees echter dat dat niet is wat de hier genoemde kinderarts eronder verstaat. Of worden er geen baby’s opgenomen die volledig aan de borst zijn? Dat zou op zich al een interessant onderzoeksthema zijn, niet waar? Overigens worden allergieën soms juist getriggerd door het gemak waarmee baby’s in de eerste dagen kunstmatige zuigelingenvoeding krijgen aangeboden, iets wat met name in het ziekenhuis nog zeer geregeld gebeurt, helaas óók in ziekenhuizen die BFHI-gecertificeerd zijn en dus zouden moeten weten hoezeer dit een risico kan zijn. Bijvoeding moet sowieso alleen op medische indicatie worden gegeven en die indicaties zijn een heel stuk zeldzamer dan de frequentie van bijvoeding in de dagelijkse praktijk doet vermoeden. En om het even duidelijk toe te lichten… een medische indicatie is dus NIET een indicatie die door een medicus is gegeven. Een indicatie is pas medisch als er een medische noodzaak is tot het geven van een lichaamsvreemde vloeistof die de darmflora van de baby verstoort en zodoende tot problemen op latere leeftijd kan leiden.

Pagina 3: “De pedagogisch medewerker maakt samen met u een dagprogramma waarmee uw kind een regelmatig dag- en nachtritme aangeboden krijgt. In het programma staan bijvoorbeeld voedings- en slaaptijden en speelmomenten.”

Dit doet mij verdacht veel denken aan de ‘regelmaat-voorspelbaarheid-prikkelreductie’-aanpak waartegen Stephanie Sanders en ik stevig hebben geageerd in onze lactatiekundige notitie, waarvan dit de wat gemakkelijker leesbare publieksversie is. De folder lijkt de indruk te willen wekken dat er zoiets bestaat als een ‘regelmatig dag- en nachtritme’ voor een pasgeboren baby en dat ‘voedings- en slaaptijden’ via de klok kunnen worden gereguleerd. Daaruit blijkt een kennisgebrek ten aanzien van de fysiologie van kleine baby’s. Zo staat er niet: “In het programma staan bijvoorbeeld de tijden waarop uw kind moet wandelen en moet lezen en schrijven.” Een baby wordt niet geacht dat al te kunnen. Het is echter een misvatting te denken dat een baby al wél kan slapen en drinken op tijdstippen die passen in het dagschema van de volwassenen. Zolang we dat als samenleving niet inzien en geen geduld hebben met onze kleinste medemensen (totdat ze die vaardigheden in onze liefdevolle, sensitieve responsiviteit hebben ontwikkeld), blijft het tobben met de idealen van Robin Grille.
Uit de presentatie van Robin Grille; lees ook 'Parenting for a Peaceful World'!

Genoeg voor vandaag; volgende week verder!

woensdag 19 november 2014

Beter weten

In iedere cultuur zijn er zaken die ‘taboe’ zijn, zaken waarover je niet praat, die je niet laat zien, die je niet mag doen, of die alleen onder zeer helder omlijnde omstandigheden zijn geoorloofd. Het gaat daarbij dus niet om dingen die door de wet worden verboden (hoewel dat soms ook zo is), maar met name over dingen die in de sociale context niet geoorloofd zijn, dingen waarvan anderen, die dat taboe onderschrijven, zouden kunnen zeggen: “Dat kan echt niet!” Zo zullen we (in het algemeen…) niet publiekelijk in onze neus peuteren, zelfs als niet-vegetariër geen hondenvlees eten en niet vrijen met broers en zussen.

Ik heb de ervaring dat er op het gebied van zorg voor jonge kinderen of misschien in het perinatale gebied (dus zwangerschap en baby’s eerste levensjaar) ook taboes zijn. Collega Gonneke van Veldhuizen heeft er ook al wel eens over geschreven, over dat zogenaamde ‘Voldemort-effect’, het verschijnsel van ‘she/he who (of ‘that which’) shall not be named’. Eén van die taboes betreft het feit dat je niet mag betwisten dat ouders altijd weten wat het beste is voor hun kind. Ik ben het met dat idee al jaren oneens en ik maak daarvan in relevante settings ook melding. Dat wordt me niet altijd in dank afgenomen.
Afgelopen week kwam dit fenomeen voorbij in een topic op een Facebookgroep. Iemand schreef: “[M]ama’s weten altijd wat het beste is voor hun kindje.”
In lijn hiermee is een andere kreet die je nog wel eens hoort: “Je hoeft mij niets nieuws te vertellen; ik weet zelf wel wat goed is voor mijn kind.”
Van beide uitspraken zou ik zeggen: ze zijn niet waar. Ze gaan er namelijk van uit dat je op een goed moment alles weet wat er te weten valt en wat nodig is om je kinderen ‘het beste’ (tjsa… wat is dáárvan dan weer de definitie…) te bieden en ze impliceren dus ook dat je niets kunt bijleren, dat je alle denkbare leerprocessen al hebt doorlopen (hoewel deze uitspraken vaak worden gedaan als de kinderen nog klein zijn…) en op grond daarvan tot een overzichtelijk totaalbeeld bent gekomen waaruit je precies datgene kunt plukken wat voor je kind het beste is.

Dat klinkt mij behoorlijk utopisch in de oren… en ook uitermate onrealistisch. Als ouders werkelijk altijd zouden weten wat het beste is voor hun kind, zouden we dan nog jeugdzorg nodig hebben? Zou er dan nog kindermishandeling bestaan? Zou er dan nog tot in lengte van jaren zo vol pijn en verdriet getobd worden door incestslachtoffers? Baby’s die men laat huilen omdat ze anders ‘verwend’ raken, ongeboren kinderen die aan alcohol en nicotine worden blootgesteld, kleine hummels die een ‘corrigerende tik’ krijgen… het zou allemaal tot het verleden behoren.

Ik zie dat vooralsnog echter niet gebeuren. We zijn allemaal feilbaar, dikwijls zelfs voor een deel omdat onze ouders niet wisten wat het beste voor ons was (of er in ieder geval niet naar konden handelen). En zelfs als we het wél weten, doen we het lang niet altijd. Dat laatste is echter weer een ander verhaal; ik wil nu focussen op het ‘weten’.

Het idee van ‘alles weten’ roept bij mij dat rijtje in gedachten dat ik ooit leerde tijdens een luistervaardigheidstraining van de VBN over stadia van bekwaamheid:
  • Onbewust onbekwaam: je hebt niet door wat je allemaal niet weet.
  • Bewust onbekwaam: je realiseert je dat je kennis mist en je start een leerproces.
  • Bewust bekwaam: je hebt al veel geleerd, maar toepassing gaat nog niet vanzelf.
  • Onbewust bekwaam: je hebt niet meer door wat je allemaal weet en toepast.
Collega Mieke van Rijn deelde vorige week de onderstaande afbeelding, die hier precies bij aansluit:

Er zit naar mijn idee veel defensiviteit in de uitspraak “Ik weet het zelf het beste; niemand hoeft te proberen mij te vertellen hoe het beter zou kunnen.” En vermoedelijk is er ook sprake van angst, angst om in de overweldigende wirwar van inzichten de controle kwijt te raken, de eigen autonomie te verliezen, de regie uit handen te moeten geven. Die angst is begrijpelijk, want als ouders de beslissingen niet al zelf uit handen geven, worden die hen door zorgverleners geregeld uit handen genómen. En dat komt dan weer omdat ook de zorgverlener vaak denkt: “Ik weet het het beste”, een gedachte die het daaropvolgende ingrijpen rechtvaardigt.

Het is natuurlijk ook niet niks, om te zeggen: “Ik weet het vaak niet; ik ben zoekende. Ik wil zo graag het beste voor mijn (of: het aan mijn zorg toevertrouwde) kind, maar er spelen zoveel zaken mee, dat ik het donders moeilijk vind om te kiezen en om te bepalen wie daarbij voor mij de meest geschikte inspirator is, wie ik kan vertrouwen, wiens kennis en vaardigheid up-to-date zijn met wat er zoal te weten valt en hoe die kennis bij mijn wereldvisie en bij mijn idee over kinderen en moraliteit past.”
Dit is een levenstaak, zou ik willen stellen, zowel voor ouders als voor zorgverleners. En die taak begint volgens mij bij het aanmoedigen van kinderen om altijd maar ‘Waarom?’ te blijven vragen en daarop dan naar eer en geweten te antwoorden, ook als je het antwoord niet weet! Als we er als volwassenen voor openstaan dat er altijd meer te weten valt en als we dat voorleven aan onze kinderen (en cliënten/patiënten) door zelf niet vast te roesten in bepaalde opvattingen, dan kunnen ze dat nadoen. Kritische nieuwsgierigheid biedt de beste kansen om dingen alsmaar beter te (leren) weten. Kennis vergaren vereist flexibiliteit, vraagt om de bereidheid om met anderen die op een specifiek gebied al meer weten, in gesprek te gaan en hun kennis op te snuiven en (na een gezonde analyse) te internaliseren. Kennis vergaren vergt ook een zekere nederigheid, de bescheidenheid om te erkennen dat je nooit alles kunt weten, en tegelijkertijd de vastberadenheid om meer te weten te komen. Zo word je stap voor stap onbewust bekwaam, tot zich weer een gebied aandient waarop je bewust onbekwaam bent.

En als je telkens opnieuw het leerproces in gaat, is er natuurlijk een tweezijdige kunst: enerzijds moet je uitvinden bij wie je kwalitatief hoogwaardige kennis kunt verwerven en anderzijds is er de taak om vervolgens, ook al weet je bepaalde dingen daarna beter, niet als ‘betweter’ door het leven te gaan, maar oog te houden voor het leerproces van de ander en de angst die er op grond van slechte ervaringen mogelijk onder ligt. Machtsmisbruik en vernedering zijn in leerprocessen taboe-instrumenten: ze ondermijnen alles wat nodig is om dingen te leren, zoals nieuwsgierigheid, (zelf)vertrouwen en plezier. Dat neemt niet weg dat ook als het leerproces constructief is, de verzamelde kennis soms confronterend kan zijn. Maar ja, wie al een paar jaar meegaat, die weet natuurlijk beter dan dat het leven altijd over rozen gaat. Gelukkig leidt ‘beter weten’ vaak ook tot meer inzicht en kracht en daar worden de meesten van ons dan toch weer heel blij van.
Laten we dus zorgen dat ‘Ik weet het niet, maar wil het graag beter weten’ geen taboe, maar een moedig motto mag zijn!

woensdag 12 november 2014

Vernedering... verheffend?

Deze week is het theoretische thema voor de colleges ‘religie’, maar het eerdere thema ‘macht’ speelt er nog steeds doorheen. Wanneer is een overtuiging een ideologie, door machthebbers opgelegd, en wanneer is het een godsdienst, met regels van een ‘hogere macht’, van ‘spirituele wezens’? Is religie iets wat je samen ervaart of is het iets individueels? En, belangrijk voor de omgang met kinderen: hoeveel waarde wordt er aan religie gehecht en hoeveel macht of invloed wordt er uitgeoefend om de normen en waarden over te dragen aan de jongeren in de leefgemeenschap?

Een belangrijk aspect in iedere samenleving en ook in iedere religie zijn ‘rites de passage’, rituelen die de overgang markeren van de ene naar de andere fase. Er zijn heel veel van dit soort rituelen, ook als je dat zo één-twee-drie misschien niet zou denken. Ik zal een aantal voorbeelden noemen.
-          de doop: teken van bekering, van rituele reiniging;
-          de eerste communie: de eerste deelname aan de eucharistie, de heilige viering;
-          de protestantse belijdenis: van dooplid naar volwaardig lid van de kerkgemeenschap;
-          de ontgroening: van scholier naar student;
-          de besnijdenis: van jongen naar man of van meisje naar vrouw;
-          het vrijgezellenfeest: van vrijgezel naar gebonden partner;
-          de bruiloft, samen met de huwelijksreis: van niet getrouwd naar getrouwd;
-          de kraamtijd: van zwangere naar moeder;
-          de afscheidsreceptie op (nu) 67-jarige leeftijd: van werknemerspositie naar pensionering;
-          de uitvaart: van levend lid van de gemeenschap naar aan die gemeenschap ontvallene.

Aan dit soort rituelen wordt vaak veel aandacht besteed en ze hebben tot doel de betrokkene(n) een nieuwe status te geven en die nieuwe status publiekelijk te markeren: iedereen mag zien en weten dat deze persoon nu een beetje ‘een ander mens’ is geworden. Een andere functie van rituelen is dat ze degene die het ritueel ondergaat, de gelegenheid bieden om na te denken over de wereld, over de sociale omgeving en over de eigen rol in dat alles. Er zit in die zin dus een soort bezinning in.
Daar ben ik op zich een groot voorstander van, van bezinning op de eigen rol in het grotere geheel.
Bij het lezen van literatuur en het aanhoren van ervaringen over diverse rituelen heb ik bij mezelf (over bezinning gesproken…) echter ook opgemerkt dat ik innerlijk steiger als er bij het ritueel sprake is van wat ik ervaar als machtsmisbruik, of als de ‘leiders’ van het ritueel gebruik maken van vernederingstactieken. Dat vind ik bepaald niet verheffend.

Zo voelde ik de irritatie behoorlijk oplopen toen ik deze week las over het ritueel van de besnijdenis, die in het boek door de wetenschapper een ‘life-giving ceremony’ werd genoemd. Mij ontgaat ten enenmale de juistheid van die term voor de handeling; ik zie slechts vernedering en aantasting van de lichamelijke integriteit van het kind in dit ritueel. De vraag die meteen bij me opkomt, is: wat voor boodschap geef je af, wat voor voorbeeld geef je door, als je een kind onderwerpt aan een dergelijke ingreep, terwijl het kind daar geen zeggenschap over kan hebben?

De christelijke doop is een ander ritueel. Zelf ben ik kerkelijk opgevoed en ik ben ook gedoopt. Toch hebben we er bij de geboorte van de kinderen niet voor gekozen ze via de doop aan de kerk te verbinden. Ik had een duidelijke weerstand tegen het idee dat dat pasgeboren, prachtige wezentje al van zonden bevrijd en schoongewassen zou moeten worden (want dat is in essentie waar de doop voor staat). Ik wilde niet die boodschap afgeven aan onze kinderen, want ze zijn wat ons betreft in liefde geboren, niet in zonde.

Nog een ander voorbeeld zijn ontgroeningsactiviteiten. Daar zit veel macht in, van ouderejaars over jongerejaars met name. Het idee schijnt te zijn dat daarmee een beeld van de samenleving wordt geschetst, zodat je weet wat je in het ‘echte’ leven, in de ‘echte’ wereld kunt verwachten. Wat voor boodschap geef je af aan onervaren jonge mensen, als je ze ‘feut’ noemt, enkel en alleen omdat ze jonger zijn dan jij? Schept die hogere leeftijd niet juist morele verplichtingen om het goede voorbeeld te geven en dienstbaar te zijn?

Ik merk dat ik de afgelopen jaren zoveel gedachtegoed tot me heb genomen over de ontwikkeling van hechting en hersenfuncties, dat ik niet meer neutraal naar dit soort rituelen kan kijken. Ik wéét wel, verstandelijk beredeneerd, wat er het doel van is (solidariteit, samen iets belangrijks doormaken, verbinding creëren), maar ik weet tegelijkertijd ook wat er op neurologisch, psychologisch, fysiologisch niveau gebeurt in een mens als er sprake is van vernedering en machtsuitoefening. Ik kijk naar de wereld en kan me niet onttrekken aan de indruk dat de meeste misstanden het gevolg zijn van machtsmisbruik. Het leed dat veel kinderen moeten doorstaan, is daar in veel gevallen ook het gevolg van. Kinderen die ziek worden in landen waar geen goede gezondheidszorg beschikbaar is… ook dát is het gevolg van machtsmisbruik, vaak in een koloniaal verleden, maar vaak ook gewoon nog op basis van de huidige economische omstandigheden (zoals hoge energieconsumptie in het rijke westen en de populariteit van goedkope kledingketens).

En ook ik maakte en maak me medeschuldig aan die misstanden. Ik reis momenteel heel veel met de trein, maar ook ik laat met een zekere regelmaat benzine in de auto lopen. Ik heb de kinderen niet mishandeld, maar ook ik voelde me soms in vermoeidheid en ongeduld zo machteloos dat ik naar machtsmiddelen greep (schreeuwen, op de gang zetten). Dat stemt me nu verdrietig. Had dat niet anders gekund? Nee, *ik* kon het *toen* niet anders, maar wat zou het fijn zijn geweest als ik toen wist wat ik nu weet en als ik toen had kunnen doen waarvan ik nu weet hoe belangrijk het is: sensitief reageren, omdat dat jonge brein zo gevoelig is voor boosheid en vernedering.

De vraag is immers… weten ouderen het wel altijd beter? En wát precies weten ze dan beter? En zelfs áls ze het beter weten, zijn straf en vernedering dan de manier om die kennis over te dragen? Alfie Kohn zegt er in ‘Unconditional Parenting’ onder andere dit over: ‘[T]he use of punitive consequences often enrages whoever is on the receiving end, and the experience is doubly painful because he or she is powerless to do anything about it. ... Given a chance, those who feel like victims may eventually become victimizers’ (pag. 67). En ook zegt hij: ‘[P]unishment – all punishment, by its very nature – impedes moral thinking’ (pag. 71).
Da’s niet niks: straf verhindert het morele denken en het leidt tot wraakgevoelens. Niets verheffends aan, dus, aan vernedering. Dan toch maar liever een ideologische benadering kiezen, lijkt me, één die voorbereidt op hoe de wereld kan worden als we allemaal ons best doen om onrechtvaardigheid te verminderen, in het kader van: goed voorbeeld doet goed volgen!

woensdag 5 november 2014

Academisch curriculum

Ken je dat verschijnsel, dat je voor sommige dingen zulke vaste ritmes hebt, dat je er telkens dezelfde mensen tegenkomt, die je verder helemaal niet kent, maar die dus blijkbaar ook dat vaste patroon hebben? Dezelfde klanten als je de wekelijkse boodschappen haalt bij de supermarkt, mede-sporters bij fitness, bepaalde reizigers in het openbaar vervoer… Je ziet elkaar op vaste dagen, knikt elkaar vriendelijk toe en dikwijls blijft het daarbij. Soms word je nieuwsgierig naar elkaar en maak je een keer een wat langer praatje. Dat laatste overkwam mij vandaag.

Al diverse keren was er op maandagochtend een jonge vrouw die net als ik om 10.49 uur aankomt op Amsterdam-Zuid, ook met de intercity uit het noorden en ook met vouwfiets. We staan dan samen een aantal seconden in de lift naar beneden, waarna we onze eigen weg gaan. Ik had haar al twee weken niet gezien op maandag, maar vandaag, woensdag, was ze er op de terugweg. Ze kwam bij mij in de coupé zitten en we raakten in gesprek. Ze studeert Geneeskunde in Amsterdam; ze is bij de derde keer eindelijk ingeloot dit jaar, nadat ze in Groningen twee jaar Biologie deed. Ze woont met plezier in mijn noordelijke geboortestad en reist daarom op en neer naar Amsterdam voor haar studie. Na wat gebabbel over het gedoe van kamers zoeken in grote studentensteden (onze jongste dochter is ook op zoek, maar dan in Utrecht en het valt lang niet mee…), gingen we over op meer inhoudelijke zaken. Ik vroeg of ze al een idee had van het specialisme dat ze zou willen kiezen. Ze noemde met name twee opties: psychiatrie en… kindergeneeskunde! Ik vertelde dat ik lactatiekundige ben en dat onze beroepsgroep de ervaring heeft dat veel kinderartsen uitzonderlijk weinig over borstvoeding weten en dat dat tot heel pijnlijke situaties kan leiden. “Tsja”, zei ze meteen, “dat is een bekend probleem, dat artsen het idee hebben dat ze boven iedereen verheven zijn. Een oom van mij is neuropsycholoog, maar die heeft dezelfde ervaring: hij heeft weinig in te brengen, want ze nemen hem niet serieus.” Ik bevestigde dat dat ook voor onze beroepsgroep geldt: de lactatiekundige is de hoogst opgeleide professional op het gebied van borstvoeding, maar veel kinderartsen nemen die kennis nog niet ter harte en dat weerspiegelt zich soms in bedroevend slecht beleid.

Ze schrok ervan en wilde weten of er heel duidelijke punten zijn waar het misgaat. Daar heb ik wel een idee over en dat vertelde ik haar: moeder en kind worden veel te vaak niet als eenheid gezien en behandeld, borstvoeding is in de beleving van veel artsen niet de normvoeding voor baby’s, en het grote belang voor moeder en kind van interdisciplinaire samenwerking met andere specialisten wordt dikwijls niet onderkend. Het gaat er dus niet zozeer om dat één specifiek probleem niet goed wordt aangepakt of opgelost; waar het om gaat is dat de basishouding niet de juiste is. Borstvoeding is bij ziekte niet het probleem, maar onderdeel van de oplossing! Wel eens een arts horen zeggen dat je maar niet meer je bloed moet rondpompen als je hartklachten hebt? Of dat je moet stoppen met plassen als je een blaasontsteking hebt? Ik bedoel maar. Dat hart moet kloppen, dus het moet genezen. Die urine moet geloosd, dus de blaas en/of de nieren moeten herstellen. Dat moet ook de attitude zijn bij borstvoeding: die borsten moeten melk geven en die baby moet die melk eruit halen, dus als dat niet lukt, dan moeten we uitzoeken waaróm daar een probleem is en dat probleem moet dan worden opgelost.

Borstvoeding is namelijk een cruciaal onderdeel van de ‘primal health period’ en die periode krijgt bij veel aandoeningen veel te weinig aandacht. Dat begrip, ‘primal health period’, schoot me gisteren weer te binnen, toen mij in het kader van politieke beleidsplannen om literatuur werd gevraagd. Dit is de link naar een website met een schat aan informatie over ‘correlations between the ‘primal period’ (fetal life, perinatal period and year following birth) and health and personality traits in later life’: Primal Health Research. De grote initiator achter deze droog ogende, maar spectaculaire site…? Michel Odent! Michel Odent himself, zou ik willen zeggen, als fan van deze pionier. Ik heb zelf nog maar een paar keer een snelle blik op het één en ander geworpen, maar het is een indrukwekkende verzameling artikelen die hier bijeen zijn gebracht met allemaal datzelfde doel: zicht krijgen op de factoren die in de vroege fase van invloed zijn op de gezondheid later in het leven.
Daar zou toch iedere wetenschapper die zich met mensen bezighoudt, in geïnteresseerd moeten zijn? Zodoende zag ik mijn kans schoon om deze misschien kinderarts-in-de-dop het één en ander te vertellen over het belang van borstvoeding. Ze was zeer geïnteresseerd en stelde nog allerlei vragen. Ik vroeg haar of ze al iets over borstvoeding had geleerd. Bij de twee jaar Biologie die ze had gedaan, was er positief over gesproken, maar nu bij Geneeskunde was het in het eerste jaar nog niet aan bod gekomen. Ze zat nu midden in de menselijke anatomie… en hopelijk krijgt de borst daarin dan ook de aandacht die haar toekomt!
Al pratende formuleerde ik ook nog weer eens mijn grote droom: het opzetten van een academisch curriculum voor het vak Humane Lactatie. Daar kun je gemakkelijk vier jaar op studeren en ook promoties en hoogleraarschappen zouden de handen vol hebben aan dit prachtige onderwerp.

“Als je het niet leuk vindt, de studie, dan kun je natuurlijk gewoon weer stoppen, hè, want je hoeft immers niet te studeren?” zeiden sommige mensen het afgelopen jaar tegen mij. Ha… dat moet je nu net tegen mij zeggen… Ik heb na wat pittige eerste weken de smaak te pakken en in plaats van denken aan stoppen rond Kerst, droom ik stiekem al een beetje van wat ik ooit nog eens tot stand zou kunnen brengen voor dat medisch-antropologische vak waar mijn hart ligt: lactatiekunde!