Afgelopen donderdag schreef
ik hier over wat mij op 31 mei was overkomen voor de deur van De Meervaart in Amsterdam,
waar die dag een Kraamcafé werd gehouden. De reden dat ik daar was, was hetgeen
er op het programma stond die dag. Dit is een deel van de tekst van het
programma:
Het minder voorkomen van dat
waarvoor wordt gewaarschuwd, namelijk wiegendood, wordt aangegrepen als reden
voor een scholing erover. Tegelijkertijd weten we niet werkelijk hoeveel
kinderen er bij de ouders in bed slapen, gedrag dat vaak als één van de
belangrijkste factoren bij wiegendood wordt gepresenteerd. Een hypothese: stel
dat er 15 kinderen bij de ouders in bed slapen en er zijn 15 gevallen van
wiegendood (dit is ongeveer het jaarlijkse aantal in Nederland). Als er geen
verklaringen worden gevonden voor hun overlijden, dan zou je kunnen stellen dat
het sterftecijfer of de kans op wiegendood bij het slapen in één bed 100% is.
(Dit is trouwens niet zeker:
de essentie van wiegendood (vanwaar die naam?!) is dat er *geen* oorzaak voor
het overlijden wordt gevonden. Als het kind dus door verstikking zou zijn
overleden, is het *wel* babysterfte, maar *geen* wiegendood. Voor de realiteit
maakt het geen verschil, want het kind is gestorven en dat is een tragedie, hoe
het overlijden ook wordt genoemd. Voor de wetenschap en de voorlichting maakt
het echter wél verschil, omdat sterfte door wiegendood en sterfte door een
bekende oorzaak verschillende grootheden zijn, die een andere aanpak vereisen.)
Nu een andere hypothese: stel dat er 15.000 kinderen bij de ouders in bed slapen en er zijn 15 gevallen van wiegendood, overlijdens waarbij geen andere oorzaak wordt gevonden. In dat geval is de kans op wiegendood door samen slapen maximaal 0,001% (want er kunnen nog steeds andere oorzaken zijn, maar we weten het niet: dat is immers de essentie van wiegendood, een *niet bekende oorzaak*). En zo kunnen we doorgaan: nemen 100.000 ouders hun kinderen bij zich in bed en sterven er 15 waarvoor geen andere oorzaak kan worden gevonden, dan is het risico 0,00015%.
Nu een andere hypothese: stel dat er 15.000 kinderen bij de ouders in bed slapen en er zijn 15 gevallen van wiegendood, overlijdens waarbij geen andere oorzaak wordt gevonden. In dat geval is de kans op wiegendood door samen slapen maximaal 0,001% (want er kunnen nog steeds andere oorzaken zijn, maar we weten het niet: dat is immers de essentie van wiegendood, een *niet bekende oorzaak*). En zo kunnen we doorgaan: nemen 100.000 ouders hun kinderen bij zich in bed en sterven er 15 waarvoor geen andere oorzaak kan worden gevonden, dan is het risico 0,00015%.
Het verschil tussen beredeneren en ervaren, tussen analyseren en voelen |
Mijn punt: hoe gevaarlijk het
is om baby’s bij de ouders in bed te laten samen, weet je pas als je *exact*
weet hoeveel kinderen dat doen en hoeveel kinderen *daardoor* sterven. Je moet
zeer zorgvuldig alle mogelijk relevante factoren in beeld hebben, anders kun je
er geen zinnige uitspraak over doen. Als je niet helder hebt om hoeveel baby’s
het gaat en of de baby kunstvoeding kreeg, of de ouders hadden gerookt,
gedronken, medicijnen hadden genomen, hadden geblowd of onveilig beddengoed
hadden gebruikt… dan weet je simpelweg niet wat de grootste factor was in het
sterven van het kind. En met al dat dreigen kun je er vanuit gaan dat veel
ouders niet heel enthousiast zijn om te vertellen dat hun kind (al dan niet
regelmatig) bij hen in bed slaapt. Ze zullen bij vragen daarover gemakkelijk
geneigd zijn een sociaal wenselijk antwoord te geven: ‘Baby slaapt in eigen
bed.’
Overigens werd in het
NOS-item van een aantal maanden geleden betoogd dat 25% van de gevallen van
wiegendood kinderen betreft die bij de ouders in bed lagen (zie dit blog).
Het blijft verbazingwekkend dat *niemand* op het idee komt om te vragen waar
die andere 75% dan liggen. Als dat kinderbedden zijn… zijn die dan niet véél gevaarlijker
dan het ouderlijk bed? En als er een trend wordt benoemd dat kinderen steeds
vaker bij de ouders in bed liggen, terwijl er tegelijkertijd wordt gesignaleerd
dat de wiegendoodcijfers dalen… wat moet daarvan dan de conclusie zijn? Kan het
zijn dat ouders steeds beter in staat zijn om zich goed te laten informeren
over hoe ze veilig met hun kind samen kunnen slapen, zodat ze ook in de
nachtelijke uren het kind zowel fysiek een veilige plek kunnen geven als psychisch
en emotioneel een gevoel van veiligheid kunnen bieden? Dat laatste, zo heeft de
wetenschap inmiddels onomstotelijk aangetoond, is namelijk cruciaal voor hoe
een kind opgroeit tot volwassene, voor de mate waarin een mens de eigen stress
kan reguleren, zichzelf kan beheersen en empathie voor een ander kan opbrengen.
Zonder een diepgeworteld gevoel van veiligheid en eigenwaarde zijn deze laatste
dingen heel moeilijk. De kans is dan veel groter dat mensen hun frustraties
afreageren op een ander, dat ze anderen agressief tegemoet treden, dat ze niet
goed tot rustig overleg in staat zijn, dat ze hun emoties niet kunnen
beheersen.
Daar ligt ook een deel van de
basis van de controverse over dit onderwerp. Het zou interessant zijn uit te
zoeken hoe felle tegenstanders van samen slapen zélf sliepen toen ze kind
waren. Hoe hebben hún ouders het nachtelijk ouderschap vormgegeven? Mochten ze
bij bange dromen bij papa en mama in bed kruipen? Werden ze opgepakt en gevoed
en getroost toen ze als baby huilmomenten hadden? Moesten ze al snel ‘zelfredzaam’
zijn of mochten ze uitproberen en falen, zonder dreiging en chantage? Werd gehoorzaamheid
afgedwongen of werd zelfstandigheid gekoesterd, zodat ze stapsgewijs kon
groeien? Was het genot van lichamelijk contact een moeilijk onderwerp,
voorbehouden aan bepaalde relaties, of een vanzelfsprekendheid, geuit met
knuffels en omhelzingen en samen tot rust komen? Er zijn zooooo veel vragen
denkbaar en een goed begin erbij is reflectie: “Hoe ben ik groot geworden?
Hoe gingen de belangrijke volwassenen in mijn omgeving met mij om? Hoeveel
veiligheid heb ik als kind ervaren en hoe veilig voel ik mij nu bij mijn
naasten? Hoe werd er macht uitgeoefend en hoe tracht ik zelf macht uit te
oefenen? Werd ik gezien en gehoord toen ik klein was? Word ik gezien en gehoord
nu ik volwassen ben? Hoe is mijn zelfbeeld?” Wanneer je onder ogen moet zien
dat je deze vragen op een verdrietige wijze moet beantwoorden, volgt vaak een
periode van rouw. Als je nu wél een veilige sociale omgeving hebt, kun je die
rouw een plaats geven en werken aan je herstel en aan je vaardigheden om
empathisch en geduldig met anderen om te gaan.
Daarmee is de cirkel rond. Ik
stond in Amsterdam ‘Slapen met je baby’ uit te delen omdat eerlijke en
empathische informatievoorziening belangrijk is, omdat kraamverzorgenden daarin
aan het begin van een nieuw mensenleven een waardevolle rol kunnen spelen, én omdat
de praktijk heeft uitgewezen dat ze vaak niet breed worden geschoold op dit
punt van samen slapen. De meneer van de organisatie die mij belaagde, was een
voorbeeld van hoe zaken uit de hand kunnen lopen als je jezelf niet in de hand
hebt.
Behalve veel vragen zijn er ook veel oorzaken van
het agressieve gedrag denkbaar; dat neemt echter niet weg dat je als volwassene
verantwoordelijk bent voor je eigen gedrag. Ik ben daarom vandaag bij het
politiebureau geweest om met de dienstdoende agent te overleggen over wat de
beste aanpak is van deze gebeurtenis, aangezien ik van anderen hoorde dat deze
man zich vaker zo gedraagt. De wijkagent zal bij hem langs gaan en nogmaals
laten weten dat zijn handelwijze verwerpelijk is, hoe irritant hij het ook moge
vinden dat ik daar sta. Dat is nu eenmaal een vrijheid die we hebben in een democratische
samenleving, dat je een ander geluid mag laten horen dan het dominante of meest
gepraktiseerde, en dat je daarvoor mag demonstreren. (En een eventuele volgende
keer zal ik zorgen dat ik precies dáárvoor, voor een demonstratie, de juiste procedures
doorloop!) Ik hoop dat een bezoek van de wijkagent hem op de één of andere manier
tot reflectie zal brengen, dat hij anderen in zijn omgeving heeft met wie hij
kan overleggen, die hem kunnen bereiken en die hem kunnen laten zien dat er
betere manieren zijn om met andere meningen en tegenslagen om te gaan dan
schreeuwen en schelden, razen en tieren en andermans spullen beschadigen.
Ik zei tegen iedereen aan wie
ik een boek gaf: ‘Ik heb een cadeautje voor je; veel plezier ervan in je werk!’
Dat hoop ik oprecht, dat kraamverzorgenden ouders ondersteunen bij alles wat
nieuw is in het leven met een pasgeboren baby, zeker ook bij het nachtelijk
ouderschap. Voor velen is dat immers een intense uitdaging en tegelijkertijd zó
belangrijk voor hoe een baby de wereld ervaart. Wanneer we leren wat een baby
voor die veiligheid nodig heeft, zullen we beter in staat zijn ons eigen gemis
te herkennen. Als we die rouw verwerken, hoeven we de boosheid erover niet door
te geven en dáárvan wordt de wereld dan écht een stuk veiliger!