Wel, dat was even
bikkelen de laatste weken… zozeer zelfs, dat het blog er vorige week bij in is
geschoten! Dat gebeurt me niet vaak, maar vorige week lukte het werkelijk niet.
Ik had al mijn aandacht
nodig voor een essay dat ik moest schrijven. Zowel bij het op papier zetten als
bij het erover nadenken leverde me dat heel wat hoofdbrekens op. Kan het echt
zo moeilijk zijn, dat ik er de woorden niet voor kan vinden…? Ja, ik raakte
innerlijk in de knoop.
Het essay ging over het
boek dat we met het schrijfpracticum hadden gelezen, getiteld ‘Veiled
Sentiments’. Het gaat over een bedoeïenengemeenschap, de Awlad ‘Ali, in het
noordwesten van Egypte. Deze samenleving is heel specifiek georganiseerd: overerving
verloopt via de vaderlijke lijn (patri-lineair) en gehuwde paren wonen op de
lokatie van de vader (patri-lokaal). In veel gevallen betekent dat dat vrouwen
hun eigen bloedverwanten moeten verlaten bij hun huwelijk, omdat ze vanaf dat
moment horen bij de lijn van (de vader van) hun echtgenoot. De organisatiestructuur
is zo strikt, dat wanneer een huwelijk spaak loopt en vrouwen weggaan, ze hun
kinderen min of meer ‘kwijtraken’, want die behoren aan de lijn van hun eigen vader
toe. De vrouw kan dan teruggaan naar haar eigen bloedverwanten, maar dan zal ze
haar kinderen niet of nauwelijks meer zien. Dat is een heftige aangelegenheid
en dus proberen vrouwen zo veel mogelijk hun huwelijk overeind te houden. Nou
is dat op zich natuurlijk een goed idee, maar niet alleen voor vrouwen en ook
niet om de reden dat ze anders hun kinderen niet meer mogen zien. Ook hier
doemt weer de vraag op in hoeverre bepaalde regels ten dienste staan van het
belang van de kinderen of dat ze vooral in het leven zijn geroepen om de
belangen van de ouders, of in dit geval van de vaders, te behartigen. Ik vind
dat lastige kwesties en al snel in het boek worstelde ik daarmee.
Het werd er met het
vorderen van de pagina’s echter niet beter op. Een kernaspect van het boek is
dat mannen en vrouwen op hun eigen manier aan hun eerbaarheid kunnen werken.
Voor mannen kan dat door zelfbeheersing te ontwikkelen en door zo veel mogelijk
autonomie te verwerven en dus te zorgen dat je vrij bent van de overheersing
door anderen. Bij elkaar valt dit onder de term ‘agl en het creëert morele
superioriteit. Daar voel ik dan al nattigheid, want het kan dan niet anders dan
dat er vervolgens ook een groep is die moreel inferieur is (zonder het één kan
immers het ander niet bestaan). En ja, dat is ook zo: vrouwen kunnen helaas
zo’n staat van ‘agl niet bereiken. Zij zijn moreel
inferieur, want het feit dat ze menstrueren en zwanger worden, laat zien dat ze
geen zelfbeheersing hebben: “Women’s association with nature is seen as a
handicap to their ability to attain the same level of moral worth as men” (p.
124), “Women’s monthly menstruation commemorates the fall into earthly sin” (p.
130) en “Childbirth (…) is considered polluting” (p. 132). Hun lichaam gaat met ze aan de haal en ze kunnen
deze twee processen die zo nauw aan de voortplanting zijn verbonden, niet onder
controle houden.
Toen had ik het even
gehad met het boek. Het onderwerp dat voor mij bijna heilig is en zoveel ontzag
en bewondering en respect afdwingt (namelijk het dragen, baren en zogen van een
kind)… dat zou een bewijs zijn van gebrek aan zelfbeheersing en dus een
rechtvaardiging inhouden voor het moreel inferieur verklaren?! Dat wil er bij
mij niet in. Dat druist in tegen alles wat ik de voorbije twintig jaar heb
geleerd over hoe een mens gelukkig wordt, wat een minimensje nodig heeft om tot
een gebalanceerde volwassene uit te groeien, en hoe belangrijk daarbij de rol
van het moederlichaam is als bron van troost en warmte en veiligheid en
voeding.
De tranen sprongen me erbij
in de ogen: zo wordt er dus gedacht in sommige samenlevingen. Wat betekent dat voor
het opgroeien van de kinderen? Wat betekent dat voor het zelfbeeld en de
autonomie en de gelijkwaardigheid van vrouwen? De kantlijnen van het boek staan
bij bepaalde passages vol met boze bliksemschichten, chagrijnige smiley’s en
uitgesproken uitroeptekens.
Maar ja… ik ben
antropoloog (in wording) en ik mag daarover geen oordeel hebben. Ik moet, in
ieder geval in deze fase, uitsluitend observeren, registreren, analyseren en
beschrijven, zorgvuldig beschrijven en me van persoonlijk commentaar onthouden.
Wie mij een beetje kent, weet dat dat voor mij als zorgprofessional met
activistische trekjes niet meevalt. Bij het voorgaande essay waren er ook al
dingen in beeld gekomen waarbij ik een link zag met de fysiologie, met het
vroege begin, met de babytijd als oorzaak van latere ellende. Ik heb dat aspect
ingevoegd in mijn tekst en… dat kostte punten. Ik moet me op dit moment gewoon
echt nog beperken tot de stof en daar een goed samenhangend verhaal over
schrijven. Ik voelde me met al mijn boosheid over zoveel gebrek aan respect
voor het vrouwelijke dan ook zeer bewust zeer onbekwaam als antropoloog. “Ik
wil hier niet over zwijgen! Ik wil er wat over zeggen! Ik vind hier iets van!”
Nu is de kern van een studie natuurlijk dat je jezelf een leeropgave geeft. In
leerprocessen is het lang niet altijd het verwerven van specifieke kennis wat
de meeste moeite kost. Soms loop je vooral aan tegen je eigen houding of
overtuigingen of manieren van aanpak. Ik was me daar wel van bewust en dus
besloot ik aan mijn eigen ‘agl, mijn eigen zelfbeheersing te werken.
Toen ons in de werkgroep
werd gevraagd wat we van het boek vonden, was bijna iedereen lovend over de
eerste helft die gelezen moest zijn: “Heel mooi, heel goed geschreven, heel
interessant!” “Marianne, hoe ver ben jij en wat vind jij ervan?” Ik had de
vraag verwacht en had me thuis voorgenomen dat ik er niets over zou zeggen: “Ik
heb het boek uit en ik laat het op me inwerken; ik wil er nog niets over kwijt
nu.” De docent kende me inmiddels goed genoeg en was verrast: “Oh? En euh… de
schrijfstijl of de strekking?” “Nee, ik zeg er nog even niks over.” “Okay,
prima”, zei ze, en ik voelde dat ze me oprecht ruimte liet voor deze keuze, al vermoedde
ik ook dat een uitspraak met een stevige mening vermoedelijk minder verrassing
had opgeleverd.
De week erna moest iedereen
het boek uit hebben en ging de analyse verder. Op een gegeven moment kreeg
iedereen bijna op rij de beurt voor input. Ik was de allerlaatste… “En,
Marianne, wil je inmiddels wél met ons delen wat je ervan vindt?” zei de docent
lachend. Tussen de beide werkgroepen in had ik een reflectieverslag moeten
schrijven over waar ik knelpunten zag in mijn schrijfproces. Ik had daarin
uitgebreid aandacht besteed aan mijn ongeduld, aan mijn ‘sense of urgency’ over
alles wat broodnodig moet veranderen in de wereld en dus in de zorg voor jonge
kinderen. De docent had me per mail bedankt voor mijn openhartige reflectie en
luisterde in die laatste werkgroep denk ik anders naar wat ik te melden had.
Bovendien merkte ik zelf dat ik ook wat anders te melden had! Ik kon nu genuanceerd
onder woorden brengen wat ik bedoelde, omdat ik mezelf meer tijd had gegund. Ik
begon met me aan te sluiten bij sommige uitspraken van medestudenten (als
laatste had ik iedereen kunnen beluisteren). Vervolgens kon ik aangeven dat we
weliswaar theoretische kaders aangeleerd krijgen, maar dat ik ook al een
theoretisch kader héb en dat ik al die kennis over mijn eigen vakgebied niet
zomaar aan de kant kan gooien, dat ik die geïnternaliseerd heb en dat die het
fundament vormt van waaruit ik werk met en voor baby’s en moeders, en dat het
lastig voor me is als die kaders botsen. Dat leek ze heel goed te begrijpen en
dat voelde voor mijzelf ook prettig.
Nu is het afwachten of
het is gelukt om ‘binnen de lijntjes te kleuren’, zoals ik het gekscherend
noemde in het reflectieverslag, want het cijfer is nog niet binnen. Met mijn
themakeuze heb ik geprobeerd toch een beetje zichtbaar te maken van waar mijn
pijn zit, maar ik heb me echt tot de thema’s in het boek beperkt. Eén uitstapje
heb ik gemaakt, namelijk naar Sarah Blaffer Hrdy (een antropoloog, dus beter
verantwoord dan de psycholoog Darcia Narvaez die ik de vorige keer aanhaalde…);
zij zegt in haar boek ‘Mothers and Others’: “Primate social organization is
famously variable. But ... females who live among kin
are better able to defend their interests than those who leave their natal
groups to forage and breed among nonkin.” En dan moet ik ook meteen denken aan Robin Grille, die heeft vastgesteld
dat hoe patriarchaler een samenleving is, hoe meer er vaak met sancties wordt
gewerkt en hoe groter ook de kans dat agressie en gebrek aan empathie een rol
spelen. Maar ja, Robin Grille is dan weer geen antropoloog, dus die bewaar ik
voor een later essay! :-)