donderdag 18 december 2014

Zelfbeheersing

Wel, dat was even bikkelen de laatste weken… zozeer zelfs, dat het blog er vorige week bij in is geschoten! Dat gebeurt me niet vaak, maar vorige week lukte het werkelijk niet.
Ik had al mijn aandacht nodig voor een essay dat ik moest schrijven. Zowel bij het op papier zetten als bij het erover nadenken leverde me dat heel wat hoofdbrekens op. Kan het echt zo moeilijk zijn, dat ik er de woorden niet voor kan vinden…? Ja, ik raakte innerlijk in de knoop.

Het essay ging over het boek dat we met het schrijfpracticum hadden gelezen, getiteld ‘Veiled Sentiments’. Het gaat over een bedoeïenengemeenschap, de Awlad ‘Ali, in het noordwesten van Egypte. Deze samenleving is heel specifiek georganiseerd: overerving verloopt via de vaderlijke lijn (patri-lineair) en gehuwde paren wonen op de lokatie van de vader (patri-lokaal). In veel gevallen betekent dat dat vrouwen hun eigen bloedverwanten moeten verlaten bij hun huwelijk, omdat ze vanaf dat moment horen bij de lijn van (de vader van) hun echtgenoot. De organisatiestructuur is zo strikt, dat wanneer een huwelijk spaak loopt en vrouwen weggaan, ze hun kinderen min of meer ‘kwijtraken’, want die behoren aan de lijn van hun eigen vader toe. De vrouw kan dan teruggaan naar haar eigen bloedverwanten, maar dan zal ze haar kinderen niet of nauwelijks meer zien. Dat is een heftige aangelegenheid en dus proberen vrouwen zo veel mogelijk hun huwelijk overeind te houden. Nou is dat op zich natuurlijk een goed idee, maar niet alleen voor vrouwen en ook niet om de reden dat ze anders hun kinderen niet meer mogen zien. Ook hier doemt weer de vraag op in hoeverre bepaalde regels ten dienste staan van het belang van de kinderen of dat ze vooral in het leven zijn geroepen om de belangen van de ouders, of in dit geval van de vaders, te behartigen. Ik vind dat lastige kwesties en al snel in het boek worstelde ik daarmee.

Het werd er met het vorderen van de pagina’s echter niet beter op. Een kernaspect van het boek is dat mannen en vrouwen op hun eigen manier aan hun eerbaarheid kunnen werken. Voor mannen kan dat door zelfbeheersing te ontwikkelen en door zo veel mogelijk autonomie te verwerven en dus te zorgen dat je vrij bent van de overheersing door anderen. Bij elkaar valt dit onder de term ‘agl en het creëert morele superioriteit. Daar voel ik dan al nattigheid, want het kan dan niet anders dan dat er vervolgens ook een groep is die moreel inferieur is (zonder het één kan immers het ander niet bestaan). En ja, dat is ook zo: vrouwen kunnen helaas zo’n staat van ‘agl niet bereiken. Zij zijn moreel inferieur, want het feit dat ze menstrueren en zwanger worden, laat zien dat ze geen zelfbeheersing hebben: “Women’s association with nature is seen as a handicap to their ability to attain the same level of moral worth as men” (p. 124), “Women’s monthly menstruation commemorates the fall into earthly sin” (p. 130) en “Childbirth (…) is considered polluting” (p. 132). Hun lichaam gaat met ze aan de haal en ze kunnen deze twee processen die zo nauw aan de voortplanting zijn verbonden, niet onder controle houden.

Toen had ik het even gehad met het boek. Het onderwerp dat voor mij bijna heilig is en zoveel ontzag en bewondering en respect afdwingt (namelijk het dragen, baren en zogen van een kind)… dat zou een bewijs zijn van gebrek aan zelfbeheersing en dus een rechtvaardiging inhouden voor het moreel inferieur verklaren?! Dat wil er bij mij niet in. Dat druist in tegen alles wat ik de voorbije twintig jaar heb geleerd over hoe een mens gelukkig wordt, wat een minimensje nodig heeft om tot een gebalanceerde volwassene uit te groeien, en hoe belangrijk daarbij de rol van het moederlichaam is als bron van troost en warmte en veiligheid en voeding.
De tranen sprongen me erbij in de ogen: zo wordt er dus gedacht in sommige samenlevingen. Wat betekent dat voor het opgroeien van de kinderen? Wat betekent dat voor het zelfbeeld en de autonomie en de gelijkwaardigheid van vrouwen? De kantlijnen van het boek staan bij bepaalde passages vol met boze bliksemschichten, chagrijnige smiley’s en uitgesproken uitroeptekens.

Maar ja… ik ben antropoloog (in wording) en ik mag daarover geen oordeel hebben. Ik moet, in ieder geval in deze fase, uitsluitend observeren, registreren, analyseren en beschrijven, zorgvuldig beschrijven en me van persoonlijk commentaar onthouden. Wie mij een beetje kent, weet dat dat voor mij als zorgprofessional met activistische trekjes niet meevalt. Bij het voorgaande essay waren er ook al dingen in beeld gekomen waarbij ik een link zag met de fysiologie, met het vroege begin, met de babytijd als oorzaak van latere ellende. Ik heb dat aspect ingevoegd in mijn tekst en… dat kostte punten. Ik moet me op dit moment gewoon echt nog beperken tot de stof en daar een goed samenhangend verhaal over schrijven. Ik voelde me met al mijn boosheid over zoveel gebrek aan respect voor het vrouwelijke dan ook zeer bewust zeer onbekwaam als antropoloog. “Ik wil hier niet over zwijgen! Ik wil er wat over zeggen! Ik vind hier iets van!” Nu is de kern van een studie natuurlijk dat je jezelf een leeropgave geeft. In leerprocessen is het lang niet altijd het verwerven van specifieke kennis wat de meeste moeite kost. Soms loop je vooral aan tegen je eigen houding of overtuigingen of manieren van aanpak. Ik was me daar wel van bewust en dus besloot ik aan mijn eigen ‘agl, mijn eigen zelfbeheersing te werken.

Toen ons in de werkgroep werd gevraagd wat we van het boek vonden, was bijna iedereen lovend over de eerste helft die gelezen moest zijn: “Heel mooi, heel goed geschreven, heel interessant!” “Marianne, hoe ver ben jij en wat vind jij ervan?” Ik had de vraag verwacht en had me thuis voorgenomen dat ik er niets over zou zeggen: “Ik heb het boek uit en ik laat het op me inwerken; ik wil er nog niets over kwijt nu.” De docent kende me inmiddels goed genoeg en was verrast: “Oh? En euh… de schrijfstijl of de strekking?” “Nee, ik zeg er nog even niks over.” “Okay, prima”, zei ze, en ik voelde dat ze me oprecht ruimte liet voor deze keuze, al vermoedde ik ook dat een uitspraak met een stevige mening vermoedelijk minder verrassing had opgeleverd.

De week erna moest iedereen het boek uit hebben en ging de analyse verder. Op een gegeven moment kreeg iedereen bijna op rij de beurt voor input. Ik was de allerlaatste… “En, Marianne, wil je inmiddels wél met ons delen wat je ervan vindt?” zei de docent lachend. Tussen de beide werkgroepen in had ik een reflectieverslag moeten schrijven over waar ik knelpunten zag in mijn schrijfproces. Ik had daarin uitgebreid aandacht besteed aan mijn ongeduld, aan mijn ‘sense of urgency’ over alles wat broodnodig moet veranderen in de wereld en dus in de zorg voor jonge kinderen. De docent had me per mail bedankt voor mijn openhartige reflectie en luisterde in die laatste werkgroep denk ik anders naar wat ik te melden had. Bovendien merkte ik zelf dat ik ook wat anders te melden had! Ik kon nu genuanceerd onder woorden brengen wat ik bedoelde, omdat ik mezelf meer tijd had gegund. Ik begon met me aan te sluiten bij sommige uitspraken van medestudenten (als laatste had ik iedereen kunnen beluisteren). Vervolgens kon ik aangeven dat we weliswaar theoretische kaders aangeleerd krijgen, maar dat ik ook al een theoretisch kader héb en dat ik al die kennis over mijn eigen vakgebied niet zomaar aan de kant kan gooien, dat ik die geïnternaliseerd heb en dat die het fundament vormt van waaruit ik werk met en voor baby’s en moeders, en dat het lastig voor me is als die kaders botsen. Dat leek ze heel goed te begrijpen en dat voelde voor mijzelf ook prettig.

Nu is het afwachten of het is gelukt om ‘binnen de lijntjes te kleuren’, zoals ik het gekscherend noemde in het reflectieverslag, want het cijfer is nog niet binnen. Met mijn themakeuze heb ik geprobeerd toch een beetje zichtbaar te maken van waar mijn pijn zit, maar ik heb me echt tot de thema’s in het boek beperkt. Eén uitstapje heb ik gemaakt, namelijk naar Sarah Blaffer Hrdy (een antropoloog, dus beter verantwoord dan de psycholoog Darcia Narvaez die ik de vorige keer aanhaalde…); zij zegt in haar boek ‘Mothers and Others’: “Primate social organization is famously variable. But ... females who live among kin are better able to defend their interests than those who leave their natal groups to forage and breed among nonkin.” En dan moet ik ook meteen denken aan Robin Grille, die heeft vastgesteld dat hoe patriarchaler een samenleving is, hoe meer er vaak met sancties wordt gewerkt en hoe groter ook de kans dat agressie en gebrek aan empathie een rol spelen. Maar ja, Robin Grille is dan weer geen antropoloog, dus die bewaar ik voor een later essay! :-)

woensdag 3 december 2014

Verwaarlozing, deel 2

Afgelopen week maakte ik een begin met het bespreken van een folder over opname in het ziekenhuis van baby’s die veel huilen, in de wandelgangen vaak ‘huilbaby’s’ genoemd, een label waar ik geen voorstander van ben.
Er bleek meer te bespreken dan ik aanvankelijk dacht en één blog was niet toereikend. Daarom pak ik vandaag de draad op waar ik die vorige week heb laten liggen, onderaan pagina 3. Wie wil meelezen… dit is de link naar de folder.

Pagina 3, onderaan: Het dagprogramma wordt aangepast aan de leeftijd en ontwikkeling van uw kind en de activiteiten binnen uw gezin. Zo kunt u dit dagprogramma ook thuis voortzetten.

Ik vind het moeilijk me hierbij een voorstelling te maken. Over welke leeftijdsgroep hebben we het, als we spreken over baby’s die vanwege ‘overmatig huilen’ worden opgenomen in het ziekenhuis… ergens tussen vier of vijf weken en misschien een week of acht, negen…? Daarna neemt bij de meeste baby’s het huilen immers sowieso af. Baby’s van drie maanden worden vaak niet meer opgenomen met deze klachten, maar zelfs dan: wat voor ‘programma’ heeft een baby van twee, tweeënhalve maand? Gaat het dan niet vooral om voeden, knuffelen wat spelen met mama en papa en weer slapen, alles afgestemd op wat de betreffende baby nodig heeft en aankan? Baby’s hebben op deze leeftijd vaak nog niet een heel duidelijk voedingsritme, soms wel, maar heel vaak ook niet en dat is fysiologisch en qua ontwikkeling helemaal normaal. Voeden op verzoek (inclusief troosten en in slaap helpen aan de borst!) is de biologische norm en past bij wat dat kleine lijfje vraagt.
Dit is NIET mijn aanbeveling! Ik vond deze volgorde op de website van een ziekenhuis.

Pagina 4: Daarnaast is er op de kinderafdeling regelmatig een kinderarts aanwezig die ervaring heeft in het begeleiden van “huilbaby’s” en hun ouders.

Ik voel hier een ongemakkelijke contradictie: enerzijds heeft de kinderarts volgens de folder ervaring, anderzijds besluit de kinderarts het kind op te nemen en het daarmee van de ouders te scheiden. Dat is het stressvolste wat een kind kan overkomen, gescheiden worden van de ouders en dus ook van mama’s zachte, warme, voedende borsten. Om wat voor professionele ervaring gaat het dan, waar de ouders mee kunnen worden begeleid? Worden ze wijzer omtrent de indringende behoeften van hun kind, over de grote afhankelijkheid van een mensenbaby in de vroege levensfase en hoe belangrijk dan de ouderlijke nabijheid is voor de hersenontwikkeling, de stressregulatie en de veilige hechting? Ik ben er niet gerust op, zeker niet gezien de tekst die nog volgt…

Pagina 4, eerste punt van de opsomming: hier worden fysiotherapie voor de zich ‘overstrekkende’ baby genoemd, plaatsing in een ‘nestje’ en ook inbakeren. Voor dit laatste wil ik graag (weer eens) verwijzen naar wat collega Gonneke van Veldhuizen hierover ooit schreef .

Pagina 4, tweede punt van de opsomming: De film “Bob” bekijken: dit is een film over een “huilbaby”, Bob. Veel ouders herkennen zich hierin.

Kent iemand deze film en kan ik die ergens bekijken? Ik heb wat gegoogled en ontdekt dat ‘ie van de Stichting Lichaamstaal is. Ik ben heel benieuwd wat ouders te zien krijgen. De film die ik destijds zag, gemaakt met medewerking van onder andere Ria Blom, Bregje van Sleuwen en Monique L’Hoir, vond ik pijnlijk om te aanschouwen. De diverse uitspraken, de schreeuwende, hese baby, de verdwaasde moeder onder aan de trap… Vooral dat laatste beeld staat me nog helder voor ogen, zeker omdat later dus ook haar verhaal erbij helder werd.

Pagina 4, derde punt van de opsomming: [De ouderbegeleider] bespreekt met u hoe de zwangerschap, geboorte en eerste maanden met uw kind zijn verlopen. Zij kan u uitleg geven over mogelijkheden voor zorg en ondersteuning.

Een analyse van de situatie lijkt me heel nuttig en zorg en ondersteuning kunnen dat uiteraard ook zijn. Wel is natuurlijk belangrijk waaruit die zorg en ondersteuning bestaan. Zijn ze gericht op kennis over normaal babygedrag en op hoe ouders daarmee kunnen (leren) omgaan? Gaan ze over stress in het leven van de ouders zelf en hoe die zijn weerslag kan hebben op de sensitieve baby? Of gaan ze over hoe de baby zo kan worden geconditioneerd dat het gedrag aansluit op het dagprogramma en de verwachtingspatronen van de ouders?

Pagina 5, eerste punt van de opsomming: hier wordt de mogelijkheid van VIB besproken, video-interactiebegeleiding. Dit schijnt een zeer nuttig instrument te zijn, waaruit ouders veel over zichzelf en hun baby kunnen leren.

Pagina 5, tweede punt van de opsomming: Logopedie: als uw kind moeite heeft met drinken, wordt de logopediste ingeschakeld. Zij kan bekijken wat de mogelijke oorzaak van het slechte drinken is.

Is er een goede reden dat de lactatiekundige niet in het rijtje is opgenomen? Als er problemen zijn met huilen en drinken, ligt het voor de hand de ouders eerst naar een lactatiekundige te verwijzen. Het is haar specialisme om alles rondom het voeden samen met de ouders in kaart te brengen. Huilen kan zonder meer voedingsgerelateerd zijn en dit belangrijke proces, dat de voorloper is van onder andere de voedingsgewoontes later in het leven, verdient zorgvuldige aandacht.

Pagina 5, laatste kop: Aanwezigheid ouders Uiteraard bent u altijd welkom bij uw kind. De verschillende hulpverleners maken met u afspraken wanneer u in ieder geval in het ziekenhuis aanwezig moet zijn voor gesprekken, uitleg etc. Daarnaast is het voor u ook belangrijk om zelf tot rust te komen en uw eigen ritme weer op te pakken. We raden u daarom aan om niet de hele dag bij uw kind te zijn. Het is het verstandigst om thuis te slapen en wat tijd te maken om leuke dingen te ondernemen. Hierdoor krijgt u weer nieuwe energie om verder te gaan.

Mensen, mensen… wat moeten we hiermee? Al die termen… ‘tot rust komen’, ‘eigen ritme’, ‘niet bij uw kind zijn’, ‘verstandigst’, ‘leuke dingen ondernemen’… De situatie is dus als volgt: je bent net moeder/vader geworden, je kind is volledig op jou aangewezen, je brengt het naar het ziekenhuis, laat het daar achter, gaat er niet te veel heen, maar gaat ‘leuke dingen’ doen, want je hebt er verder geen last van dat je van je kind gescheiden bent en je krijgt helemaal nieuwe energie, zo lekker met z’n tweeën…? Wat moeten we hiervan denken als het gaat over visie op ouderschap en babybehoeften? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hier een heel groot stuk kennis ontbreekt… en eerlijk gezegd ook empathie met de zwakste partij: de baby.



Pagina 6: Als uw baby tot rust gekomen is, een goed dag- en nachtritme heeft en u verwacht de adviezen en het dagprogramma thuis te kunnen voortzetten, mag uw kind het ziekenhuis verlaten.

Dus… het kind is inmiddels min of meer van het ziekenhuis en de ouders moeten aan voorwaarden voldoen om het kind mee naar huis te ‘mogen’ nemen…? Dat kan toch niet waar zijn… Ouders mogen hun kind ALTIJD mee naar huis nemen, als ze dat willen. Dat hoort bij de autonomie van gezonde, niet-ontoerekeningsvatbaar verklaarde ouders. En wie is überhaupt de ‘deskundige’ die kan bepalen wat een ‘goed’ dag- en nachtritme is? Is dat ritme niet in ieder gezin verschillend en hangt het niet af van de op pagina 3 genoemde ‘activiteiten binnen uw gezin’?

Al met al word ik heel verdrietig van dit soort folders. Ik houd mijn hart vast voor die arme baby’s die zo wreed van het middelpunt van hun wereld, van hun fysiologische en emotionele habitat worden gescheiden: hun moeder. Het lijkt me dat we op welke manier dan ook moeten zorgen dat zorgverleners en ouders beter geïnformeerd raken over het belang van het bij elkaar houden van ouder(s) en kind. Zoals we naar aanleiding van de film ‘A Two-Year Old Goes to the Hospital’ in de jaren vijftig zijn afgestapt van het verbod op de aanwezigheid van ouders bij al wat oudere kinderen die wegens een operatie of een ingreep in het ziekenhuis liggen, zo moeten we zeker baby’s beschermen tegen deze schokkende ervaring, die trouwens ook voor ouders ingrijpend is en bovendien hun broodnodige vaardigheden niet vergroot.