Posts tonen met het label samenleving. Alle posts tonen
Posts tonen met het label samenleving. Alle posts tonen

zondag 1 februari 2015

Margaret Mead en Samoa, deel 2

Het vorige blog was een soort inleiding op het boek ‘Coming of Age in Samoa’ van antropoloog Margaret Mead. Met enige vertraging (woensdag lukte het wegens de voorbereiding op het tentamen Wetenschapsfilosofie niet om het vervolg te schrijven…) wil ik er graag nog wat meer over zeggen.
Margaret Mead is één van de beroemd geworden leerlingen van Franz Boas, één van de grondleggers en pioniers van de antropologie. Ook hij schrijft een voorwoord in haar boek en benadrukt daarin hoe belangrijk het is culturele verschillen te erkennen: “Courtesy, modesty, good manners, conformity to definite ethical standards are universal, but what constitutes courtesy, modesty, good manners, and ethical standards is not universal. (p. xxii)” Hij schrijft dit voorwoord in 1928 en het is opmerkelijk hoe actueel die uitspraak nog is. Het is immers één van de grote problemen waarmee we kampen in een mondialiserende wereld. Toen was het echter een nieuwe gedachte, zoals Mead een paar pagina’s verder uitlegt: “The idea that our every thought and movement was a product not of race, not of instinct, but derived from the society within which an individual was reared, was new and unfamiliar” (p. xxv). Later kwam er veel kritiek op de geringe rol die ze toekende aan de biologie als bepalende factor voor menselijk gedrag; daarover zal ik een volgende keer meer vertellen.

In Hoofdstuk 1 poneert ze haar onderzoeksvraag: “What we wish to test is no less than the effect of civilisation upon a developing human being at the age of puberty” (p. 6). Dat is een grote, maar vooral interessante uitdaging. Die puberteit wordt ook in onze samenleving gezien als een ingewikkelde periode en de vraag of die complexiteit inherent is aan de leeftijd of juist veel meer cultuurgerelateerd is, is fascinerend.
In het korte Hoofdstuk 2 beschrijft ze een dag in Samoa, bijvoorbeeld op het vroege ochtenduur: “Babies cry, a few short wails before sleepy mothers give them the breast” (p. 12). Als iedereen op gang is gekomen, is er tijd voor wat pauze: “[T]he women greast with child and the nursing mothers, sit and gossip with one another” (p.13). Tijd om te praten, heerlijk!
In Hoofdstuk 3 vertelt ze hoe “babies are always nursed”, maar hoe ze ook vanaf de eerste week al allerlei vormen van bijvoeding krijgen, zoals fruit, kokosmelk en suikerrietsap. “The babies are nursed whenever they cry and there is no attempt at regularity. Unless a woman expects another child, she will nurse a baby until it is two or three years old, as the simplest device for pacifying its crying. Babies sleep with their mothers as long as they are at the breast; after waning they are usually handed over to the care of some younger girl in the household” (p.17). Dit laatste is een kernpunt in het opgroeien van meisjes: “[E]ach child [is] being disciplined and socialised through responsibility for a still younger one”(p. 19). Dat is enerzijds allemaal heel leerzaam en het gebeurt bij ons denk ik veel te weinig, en anderzijds legt het ook wel heel grote taken op de schouders van jonge kinderen voor hun babybroertjes of -zusjes. De zorg voor baby’s is namelijk, naast het opknappen van klusjes voor andere volwassenen, een kerntaak voor jonge meisjes in Samoa in de tijd van Mead. Zij hebben het in de jaren totdat ze puber worden, heel druk: zowel de groten als de heel kleintjes eisen voortdurend van alles van ze.

Tussen haar ongeveer twaalfde en achttiende of twintigste jaar heeft een meisje een bijzondere tijd. Ze doet allerlei volwassen werk in en om het huis, maar ze heeft daarnaast een grote vrijheid, zeker ook op seksueel gebied.
Een heel bijzonder aspect van een huishouding op Samoa komt in Hoofdstuk 4 aan bod. Mead beschrijft hoe er maar weinig kinderen zijn die constant in dezelfde huishouding leven. Als het ze in een huishouding niet bevalt, als er te veel druk op ze wordt uitgeoefend of als er ruzie ontstaat, kan een kind besluiten het heil bij andere verwanten zoeken. Een kind is daardoor niet volledig afhankelijk van de verwanten bij wie het op dat moment leeft en omgekeerd zullen verwanten die het kind graag bij zich willen houden, haar het leven niet zuur maken.
Ik moest hier wel even over nadenken. Wat zou dat betekenen voor gezinnen in onze samenleving? Hoeveel kinderen zouden er vandoor gaan? Hoeveel kinderen zouden terugkomen, omdat het bij nader inzien in het aanvankelijke huishouden toch niet zo beroerd was als gedacht? Bouwt het kind met de volwassenen op die manier oppervlakkigere relaties op of ontstaat er hierdoor juist een groter aantal relaties met diepgang? Raken kinderen hierdoor ‘verwend’ (zodra het ze niet bevalt, zijn ze weg) of worden ouders hierdoor sensitiever (ze moeten het kind meer behandelen zoals ze vrienden zouden doen, want ook die kunnen de relatie verbreken)?

Hoofdstuk 9 gaat hier nog wat nader op in, door te stellen dat verschillen in persoonlijkheid geen al te grote druk leggen op relaties, want iedereen weet dat er gemakkelijk van huishouding kan worden gewisseld als men het de ander te moeilijk maakt. Mead’s indruk is dat de hele samenleving geen diepgaande emotionele meningen heeft over anderen. Er zijn een paar termen die algemeen worden gebruikt: ‘goed’ en ‘slecht’ worden gehanteerd om gedrag te beschrijven, ‘gemakkelijk’ of ‘moeilijk’ om karakter aan te duiden. Een goed kind luistert gemakkelijk, een slecht kind luistert moeilijk en deze ‘eigenschappen’ worden in de onderlinge uitwisseling gebezigd als min of meer inherente vaardigheden van het individu, waar verder niemand wat aan kan veranderen. Bovendien beoordelen mensen elkaar naar hun leeftijdsgroep, waarbij aan iedere fase andere kwaliteiten worden toegedicht. Beoordelingen zijn dus behoorlijk geformaliseerd in plaats van spontaan en dat houdt in dat het voor Margaret Mead moeilijk was om de verkregen informatie te vertalen naar hoe westerse beschrijvingen zouden luiden! Hoe vergelijk je wat je hoort met wat je al wist uit je eigen situatie? Hoe kun je samenlevingen dan vergelijken? Wellicht is dat één van de belangrijkste lessen die uit het boek kunnen worden getrokken: wat de ander wil vertellen, kan wel iets heel anders zijn dan wat je denkt te horen en te zien.

Een ander interessant aspect, dat in Hoofdstuk 10 wordt besproken, vind ik de kennis die kinderen op Samoa blijkbaar hebben (destijds hadden?) van de grote gebeurtenissen van het leven: seks, geboorte, dood… doordat men in de huizen dicht op elkaar leeft en de onderlinge cohesie in leefgemeenschappen sterk is, ontgaat jonge kinderen maar weinig. Mead zegt: “[T]here was no desire to protect them from shock or to keep them in ignorance” (p. 94). Mead zegt dat deze aanpak er ten aanzien van seks toe leidt dat er “no neurotic pictures, no frigidity, no impotence” voorkomen en dat “the capacity for intercourse only once in a night is counted as senility” (p. 105). Ik vraag me af wat het zien van bevallingen zou betekenen voor het vertrouwen van jonge meiden en aanstaande moeders in de eigen vaardigheid om hun kind zelf ter wereld te brengen en te voeden.
Het hoofdstuk eindigt met de stelling dat in het algemeen “adolescence represented no period of crisis or stress, but was instead an orderly developing of a set of slowly maturing interests and activities. The girls’ minds were perplexed by no conflicts, troubled by no philosophical queries, beset by no remote ambitions. To live as a girl with many lovers as long as possible and then to marry in one’s own village, near one’s own relatives and to have many children, these were uniform and satisfying ambitions” (p. 109).

In Hoofdstuk 13 maakt Mead een vergelijking tussen al deze verschijnselen en de wijze waarop jonge meiden in het ‘westen’ opgroeien. Ze vraagt zich daarin af of het kerngezin met de intense emotionele banden niet te veel druk legt op kinderen en of daardoor niet ook de puberteit een ‘lastige’ periode wordt. Ze stelt de vraag of “we may learn from a picture in which the home does not dominate and distort the life of the child” (p. 147). Dat is een uitdagende vraag, eentje die zeker aandacht verdient, al haalt Mead ook voorbeelden aan waarvan ik denk dat ze niet per se representatief voor ‘de’ westerse samenleving hoeven te zijn, als zoiets al bestaat. Ze zegt dat een Samoan nooit zou zeggen: “Don’t be so disagreeable to your sister, it makes father so unhappy”, maar ja... dat soort “confusion of ethics and affection” (p. 148) is sowieso verwerpelijk. Het hoofdstuk eindigt met de conclusie: “Realising that our own ways are not humanly inevitable nor God-ordained, but are the fruit of a long and turbulent history, we may well examine in turn all of our institutions”(p. 160).

Volgende week wil ik uitvinden wat Mead’s grootste criticaster had aan te merken op dit onderzoek op Samoa, maar voor nu wil ik eindigen met de prachtige zin in Hoofdstuk 14 die ik al eerder citeerde: “The children must be taught how to think, not what to think” (p. 169). Dat lijkt me een prachtig motto voor iedere ouder, overal ter wereld, in welke cultuur dan ook.

donderdag 21 augustus 2014

De samenleving in kinderschoenen

Het is toch altijd weer een hele overgang om van het vakantieritme in het werkritme te geraken! We kwamen zaterdag aan het einde van de dag thuis, nadat het vliegtuig rond het middaguur de wielen op Schiphol op de landingsbaan zette, maar gevoelsmatig ben ik nog steeds niet helemaal geland.
We waren drie weken lang volledig door de schoonheid van de natuur overweldigd en dat maakt de terugkeer naar het leven alhier ineens groot. Weer een ander, minder intensief bewegingspatroon, het traditionele eetgedrag, hoofd niet meer leeg, maar doende de mailachterstand weg te werken… Je af en toe eens even helemaal losmaken van het gewone en je herbezinnen op je alledaagse ritme is een heilzaam en nuttig proces. Zoals je vanuit het vliegtuig heel anders naar de aarde (of naar de schitterende wolken!) kijkt, zo wordt ook je blik op je vaste routine gewijzigd wanneer je er letterlijk en figuurlijk afstand van neemt. Dan valt een prachtig boek als ‘The Selfish Society’ van Sue Gerhardt in voedzame bodem. Geregeld beveel ik ‘Waarom liefde zo belangrijk is’ aan, eveneens van haar hand, en dit nieuwere boek is zeer zeker ook een aanrader.

De ondertitel is: ‘How we all forgot to love one another and made money instead.’ Ze beschrijft zeer helder hoe de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste eeuwen in de hand hebben gewerkt dat we allemaal minder tijd met onze dierbaren doorbrengen en materiële welvaart een zeer hoge prioriteit heeft gekregen.
Haar stelling is dat het emotionele leven in de vroege fase, de aandacht die we geven aan jonge kinderen, van grote invloed is op hoe de samenleving zich ontwikkelt. De vaardigheid, het geduld en vooral de empathie die nodig zijn om voor een jong kind te zorgen en in haar basale behoefte aan veiligheid en liefde te voorzien, moeten volgens Sue Gerhardt in het politieke en economische denken worden geïntegreerd om tot een reflectieve en meer samenwerkende maatschappij te komen. Ze acht de noodzaak van die ontwikkeling groot, gezien het toenemende individualisme.

Als altijd heb ik het boek weer gelezen met een potlood in de hand en graag deel ik diverse citaten met jullie.
Ook in dit boek verschijnt ‘good old’ John Bowlby weer ten tonele met zijn “powerful and influential attachment theory”: “Bowlby courageously stood up to the entire psychoanalytic profession of his day to insist that a child’s actual early attachment experiences were the key to his or her healthy emotional development. His once controversial thinking is now taken for granted in developmental psychology and in developmental approaches to psychotherapy.” (p. 28)

Ze maakt onderscheid tussen “material abundance” en “emotional abundance” en is van mening dat een gebrek aan overvloed aan emotionele veiligheid leidt tot het zoeken van veiligheid in materiële zaken. “Very often, poor mental health is due to early life experiences that have undermined the sense of self and ability to manage feelings and relationships well.” (p. 32)
Ze beschrijft diverse onderzoeken die de link beschrijven tussen materialistische attitudes en agressie enerzijds en gebrek aan veiligheid anderzijds: “This research has shown that social isolation, emotional deprivation or stress in infancy alters the dopamine pathways, particularly in the ‘social brain’. This can increase impulsive, ‘grabby’ behaviour, and can create a predisposition to addiction.” (p. 35) Da’s allemaal niet niks; het is ook niet zo vergezocht om dan te zeggen dat de vroege kindertijd van invloed is op hoe de samenleving eruit ziet. Dat is dan een kwestie van logische stappen zetten en vertalen wat we als kind ervaren en leren, naar wat we als volwassene doen.

In heel veel opvoedingsondersteuning kom je adviezen tegen die erop zijn gericht het kind zo snel mogelijk onafhankelijk te maken. Sue Gerhardt kijkt met een andere blik: “The belief that we can be fully autonomous is a desperate attempt to deny the fact that we are not in control of our lives, (…). In all (...) phases of life, when we are unable to contribute economically to society, we need sensitive care from other people. This requires a very different ethic from the go-getting entrepreneurial mentality.” (p. 39)

Ze plaatst al deze ontwikkelingen binnen het grotere kader van mondiale problematiek: “At a time when we need to adjust our values and expectations away from a world economy based on growth and the exploitation of fossil fuels towards a world based on greater empathy for others and care for our natural resources, we will need to understand why we behave as we do and what drives us.” (p. 46)

Ik denk dat dit relevante vragen zijn. Wanneer we kijken naar de problematiek die we in de samenleving kennen en die heel divers is, komt ook bij mij altijd weer die vraag op: “Hoe is het zo ver gekomen?” Waarom slaat iemand een ander in elkaar? Waarom wordt er gestolen? Wat is de reden dat managers van publieke instanties zo’n grote greep doen uit de pot die door de burgers wordt gevuld? Waar is je verstand gebleven als je een vrouw verkracht? Hoe komt het dat er alsmaar weer conflicten zijn die op oorlogen en plunderingen uitdraaien? En terug naar heel klein: waaruit komen de vele pestsituaties op scholen voort? Waarom is Jeugdzorg zo’n grote speler geworden in de zorg?

In heel veel gevallen is er sprake van een gevoel van miskenning bij de dader, die zijn of haar frustraties botviert op het (soms willekeurig gekozen) slachtoffer. Vele vormen van discriminatie worden veroorzaakt door een onterechte superioriteitsbeleving, een bewuste of onbewuste vastbeslotenheid om liever te onderdrukken dan onderdrukt te worden. Dat leidt tot de meest schrijnende situaties, die bij de ‘onderdrukte’ of gediscrimineerde veel pijn veroorzaken, maar evenzeer ook agressie en haat kunnen aanwakkeren, en dan is het kringetje rond.
Toch zul je bij nadere beschouwing vaak tot de trieste conclusie moeten komen dat wie als dader wordt aangemerkt, in een vroegere levensfase vaak slachtoffer was.
De incestpleger is vaak slachtoffer van fysieke mishandeling, verwaarlozing of incest geweest.
De agressieve schreeuwer op straat had vaak ouders die commandeerden in plaats van overlegden.
De dief heeft als kind zichzelf of de dierbaren vaak veel ontnomen zien worden.
Is dat een excuus, een reden om de ‘dader’ niet verantwoordelijk te houden voor het aangerichte leed? Nee, niet zonder meer en niet op deze simpele manier.
Wel lijkt het belangrijk om voor ogen te houden dat onze ethische, morele vorming begint in onze babytijd. Ik herhaal nog maar eens de uitspraak van Robin Grille: “The way we treat our children, they will treat the world.” Of om een Nederlands spreekwoord aan te halen: “Wie wind zaait, zal storm oogsten” of “Goed voorbeeld doet goed volgen”.

Over de boodschap die je afgeeft als je kinderen laten huilen, zegt Sue Gerhardt dan ook dit: “[The message is] that their feelings don’t matter and that they must subordinate their will to the more powerful people around them. Taught that comfort cannot be relied upon, and left to manage their distress alone, this can constitute an early but devastating life lesson.” (p. 65)
Ze pleit daarom voor een intense investering van tijd en aandacht in de fase waarin baby’s helemaal van die pre-verbale, fysieke communicatie afhankelijk zijn. Door het voorbeeld te geven van sensitieve aandacht, leer je je baby hoe dit voelt en dit legt voor het kind de basis om dit later ook zelf te doen en zo deel te kunnen nemen aan de complexe sociale wereld waarin we leven. (p. 81)

Gerhardt schrijft ook over de moeilijke omstandigheden waarin ouders soms hun onrust en emotionele spanning niet meer kunnen reguleren en zelfs tot slaan kunnen overgaan. (Recent was hierover nog weer enige publiciteit naar aanleiding van een artikel in Medisch Contact en de reacties daarop, zoals deze en deze en deze en als laatste deze, van Gabriëlle Jurriaans.) Ouders kunnen zich door de druk van de dagelijkse drukte hulpeloos of vernederd voelen: “At these moments, parents sometimes just want their child to feel as helpless and humiliated as they do. When the parent’s own self-regulation collapses, it can become impossible to hold on to empathy for the child’s experience.” (p. 111)

Empathie is door het hele boek heen het kernwoord om de sociale problematiek op de meest uiteenlopende levels te duiden. Sue Gerhardt trekt het met nadruk ook door naar de politiek en de invloed van gebrek aan empathie op het morele bewustzijn en het bijbehorende handelen op dat beleidsmatige niveau.
Het boek bevat een indrukwekkend aantal referenties waarin we bekende namen tegenkomen: Meredith Small, Ed Tronick (still face-experiment), Winnicott (‘no such thing as a baby, always a baby and someone’), Lloyd de Mause (psycho-historicus en sociaal denker), Jaak Panksepp (neuroscience), Allan Schore (neuroscience, hersenontwikkeling) en vele anderen, bekend en onbekend.

Ik kan dit boek van harte aanbevelen aan wie is geïnteresseerd in de samenhang tussen de vroege kinderontwikkeling en de ontwikkeling van de samenleving. Mocht je het willen lenen… je weet me te vinden! :-)

dinsdag 25 februari 2014

Wat is (antropo)logisch?

Jaren geleden, in 2006, woonde ik het Europese lactatiekundigencongres bij in Maastricht. Ik was nog maar net aan de opleiding begonnen en was nog niet zo thuis in die wereld. Ik kende de ‘grote namen’ nog niet en wist niet wat de ‘heikele issues’ waren in mijn toekomstige beroep. Ik genoot van de lezingen, van al het boeiende en interessante wat voorbijkwam, maar het viel allemaal nog niet heel duidelijk op z’n plaats, binnen een kader dat me helder voor ogen stond.
In één van de pauzes maakte ik een babbeltje met een buitenlandse spreker. Hij had wat allergieklachten en zocht een zakdoek. Ik had papieren zakdoekjes in de tas, bood hem er één aan en hij nam het vriendelijk in ontvangst. Zijn zachtmoedige en tegelijkertijd krachtige en overtuigende uitstraling vielen me op.
Pas jaren later realiseerde ik me werkelijk met wie ik had gesproken, ook al kende ik zijn naam al: James McKenna, antropoloog aan de Universiteit van Notre Dame in de Verenigde Staten! Destijds had ik niet kunnen vermoeden dat ik vijf jaar later het door hem geschreven boek ‘Sleeping With Your Baby’ in het Nederlands zou uitbrengen nadat ik samen met hem intensief aan de vertaling had gewerkt. In die vijf jaren heb ik ontdekt hoe prachtig de overlap is tussen antropologie en lactatiekunde.

Ik ben er intussen meer en meer van overtuigd geraakt dat de meeste borstvoedingsproblemen helemaal geen borstvoedingsproblemen zijn, maar antropologische, sociale, culturele en psychologische problemen. Zoiets basaals als het voeden van ons nageslacht… dat zou toch niet zo’n problematische aangelegenheid moeten zijn? Dat zoveel vrouwen er niet in slagen een bevredigende borstvoedingsrelatie tot stand te brengen of in stand te houden, kan gewoon niet de uitslag van een fysiologische loterij zijn; anders had de mensheid toch niet kunnen overleven? Hoe bestaat het, dat we als samenleving zo ver van onze oorsprong zijn afgedreven dat ouders op een consultatiebureau door de ‘zorgverleners’ worden aangemoedigd om het hulpgeroep van hun kind te negeren en zelfs te bestraffen? Dat kunnen we toch geen vooruitgang in onze ontwikkeling meer noemen? We beschikken dan wel over hoogontwikkelde digitale communicatiekanalen en hoogontwikkelde manieren om planeten op lichtjaren afstand te bewonderen, maar hoe zit het met de intermenselijke netwerken met mensen om de hoek en dierbaren in ons huis? Zijn we nog wel ‘human beings’ of zijn we dikwijls vooral ‘human doings’?

Al deze vragen hebben me tot nog veel meer vragen geleid, zoals:
·        - Zijn er specifieke mannen- en vrouwenbezigheden?
·         - Hoe waarderen we als samenleving allerlei verschillende taken?
·         - Wat is de invloed van de invulling van het dagelijks leven op je zelfbeeld?
·         - Wat hebben kinderen op basis van hun blauwdruk nodig en wie kan ze dat het beste bieden?
·         - Op welke manier kan de maatschappij de verschillende leeftijdsfases beter op biologische patronen afstemmen?
·         - Wat is de impact van opvoedmethodes op het karakter van de samenleving?
·         - Hoe sterk is de verbinding tussen lichaam en geest?

Het is maar een greep. Zoals ik onlangs zei: “Toen ik begon in dit vakgebied, leken sommige dingen met borstvoeding te maken te hebben. Inmiddels vraag ik me af wat er eigenlijk niet mee te maken heeft.”

Hongerig naar kennis en naar een antwoord op tenminste een deel van die vragen heb ik me de afgelopen jaren een slag in de rondte gelezen in de meest prachtige boeken op ons brede vakgebied en dat van aangrenzende disciplines. Er is veel waarvoor je me niet hoeft wakker te maken, maar laat me niet los bij een rijkelijk gevulde boekentafel bij een goed congres, want dan kan ik niet zonder iets te kopen weer vertrekken. Nu in de nazomer onze jongste dochter de deur uit gaat na het afronden van het gymnasium, lijkt de tijd dan ook rijp om een lang gekoesterde wens in vervulling te laten gaan: antropologie studeren!

Om alvast wat in de stemming te komen, heb ik afgelopen weekend getracht met een antropologisch oog te kijken naar wat zich allemaal afspeelde op de Negenmaandenbeurs. Vrijdag en zaterdag sprak ik op het Kennisplein in totaal vier keer een half uur over coslapen. Daarvóór en daarna had ik voldoende tijd om op me te laten inwerken wat jonge ouders zoal krijgen voorgeschoteld. Het is overweldigend; mij is het allemaal te veel en te druk en te lawaaierig en te commercieel. Uiteraard doen vooral de enorme stands van de fabrikanten van kunstmatige zuigelingenvoeding mij zeer aan de ogen. “Wat kost dat wel niet allemaal?” vroeg ik mijn collega die er zaterdag ook was, “handen vol geld!” “Nee, hoor”, zei ze met een grijns, “dat is allemaal gratis!” We schudden bedroefd glimlachend ons hoofd; consumenten hebben niet in de gaten dat al die promotie, al dat weggeefmateriaal en al die misinformatie natuurlijk gewoon betaald worden met de prijs van het product dat ze aanschaffen. De promotie ervan was ook op de Negenmaandenbeurs weer in grote letters strijdig met de internationale WHO-code.

Gelukkig was er ook een stand met draagdoeken die heel goed werd bezocht. Gezien de rest van het aanbod is zo’n grote draagdoekenstand bijna een uitzonderlijke gast in het geheel. Ik hoop dat het effect ervan is dat het belang van nabijheid meer vanzelfsprekend wordt onder alle ouders, ook onder hen voor wie het dragen in de sociale omgeving nog niet heel gewoon is.

Van een andere orde is een stand voor ‘Natuurlijke geslachtsbeïnvloeding’, zoals het visitekaartje zegt. Aan de ene kant vraag ik me dan af of de wens daartoe te maken heeft met de steeds grotere behoefte in de westerse samenleving om het leven precies naar wens in te kleuren. Anderzijds is het een gegeven dat er al millennia lang voorkeuren bestaan voor een jongen of een meisje. Daar kunnen economische, sociale of religieuze motieven aan ten grondslag liggen. Toch blijf ik het een moeilijk onderwerp vinden, want brengt niet ieder kind een heel eigen input mee en kunnen we niet gewoon dankbaar zijn voor wat dat specifieke kind toevoegt aan ons bestaan…? Het spreekt voor zich dat als er medische risico’s zijn bij de geboorte van één bepaald geslacht, er een andere lading ligt op dit onderwerp, maar ‘zomaar’…?

En zo’n Negenmaandenbeurs… is dat een geschikte omgeving voor het laten maken van een echo…? Daar was namelijk ook een stand van. En dat je daar dan een dvd van krijgt… of dat je meteen een pakket aanschaft met een tegoed voor nog een aantal echo’s… zodat je precies kunt weten wat je kunt verwachten? Kunnen we echt niet meer wachten en verwachten zonder iets te weten, in vertrouwen op wat komt, in afwachting en verwachting van een geheim dat bij de geboorte zal worden onthuld? Weten we wel zo zeker dat echo’s zo onschadelijk zijn en dat ze een baby in dat veilige holletje niet verstoren? Is het logisch, dat je iets wilt weten als daarvoor de technische mogelijkheid aanwezig is?

En over techniek gesproken… een toedieningsysteem waarbij tussen de fles en de speen een verwarmingselement aanwezig is, zodat je geen magnetron of flessenwarmer nodig hebt… is dat vooruitgang? Of wat vroeger een ‘wipstoeltje’ heette, nu uitgevoerd met instelbare wiebelsterktes zodat je baby van links naar rechts of van voor naar achter wordt geswingd, zonder dat je je met je kind bezig hoeft te houden… (antropo)logisch?

Kortom: er was heel wat waarvan ik me afvraag of alle kindertjes van de toekomst er wel mee gebaat zijn. Ik kijk dan ook uit naar de Ouders Natuurlijk-beurs waar de bezoekers scherp het lezingenprogramma in de gaten houden, hongerig als ze zijn naar deskundige informatie over zaken rondom de geboorte en het opgroeien van hun kroost. Ouders die net voor de ingang hun niet opgerookte sigaret op de grond gooien… die zul je daar vrijwel niet zien en het grote aantal draagdoeken en borstdrinkende hummeltjes is hartverwarmend!

vrijdag 7 februari 2014

Het 'emancipatie'-paradigma

Afgelopen zaterdag blogde ik over de maatschappelijke visie op het begrip werk in Het‘werk’-paradigma. Later in de week twitterde ik nog: Werk jij?” betekent meestal: “Krijg jij geld voor wat je doet?

De discussie vond ook in diverse media plaats. Zo las ik zaterdag in de Volkskrant op de pagina Opinie & Debat het artikel ‘Deeltijdfeminisme goed voor de samenleving’, geschreven door Sophie Merle, sociaal wetenschapper en beeldend kunstenaar. De strekking was: Veel vrouwen aan de top is prachtig, maar laten we niet vergeten dat zonder dat vervloekte deeltijdfeminisme het helemaal nooit wat wordt met die participatiesamenleving.
De vraag die zich opdringt, is: wat noemen we ‘de top’? De top waarvan? Wordt de top bepaald door het hoogste salaris of door de maatschappelijke relevantie van de volbrachte taken?
Ik moet hierbij altijd aan Gandhi denken. Allemaal die film van Richard Attenborough gezien? Verplichte kost. Hij leidt een journalist rond in zijn woongemeenschap en zegt dat in de ashram het schoonmaken van de wc’s een stuk belangrijker lijkt dan de wet (en dus dan het werk van hemzelf als advocaat). It’s one way to learn that each man’s labour is as important as another’s. Als zijn vrouw even later boos is omdat ook zij de latrines moet legen, met een beroep op het feit dat ze tenslotte zijn vrouw is, vrouw van de baas, zegt Gandhi: All the more reason. Oftewel: hoe ‘hoger’ je positie, hoe belangrijker het is dat je niet wegloopt voor de meest basale taken: No work is beneath any of us.

Emancipatie heeft niet alleen gevolgen voor de mensen wie het betreft – vrouwen in dit geval – maar voor de hele samenleving.
Betreft emancipatie inderdaad alleen vrouwen? Of kun je ook op een heel andere manier naar het begrip ‘emancipatie’ kijken? Volgens Wikipedia is emancipatie het streven naar een gelijkwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie.
Je blijft aan het definiëren, want wat een ‘achtergestelde positie’ is, hangt af van wat je in het leven belangrijk vindt. Mensen die 80 uur in de week op een kantoor werken, die hebben een achtergestelde positie in het gezinsleven. Wie nooit een theater of concertzaal van binnen ziet, heeft een achtergestelde positie in het culturele leven. Wie alle dagen achter de computer zit en zelden buiten komt, heeft een achtergestelde positie in het gezonde buitenleven. Wie niet kan lezen, heeft een achtergestelde positie in de literaire wereld. En wie te vaak bij het fastfood-restaurant zit of te veel pizza’s in de oven schuift, heeft een achtergestelde positie op voedings- en gezondheidsgebied. Kortom: wie achtergesteld is en wie niet, hangt sterk af van je visie op de samenleving, op wat er volgens jou in het menselijk bestaan van waarde is.

Te veel vrouwen teren misschien ‘op de zak van hun man’ om in de termen van Jet Bussemaker te spreken, maar de samenleving teert ook op het onbetaalde werk en de sociale betrokkenheid van veel vrouwen die ervoor gekozen hebben geen carrière te maken.
Ik ben het tot op zekere hoogte met deze uitspraak eens, maar wéér wil ik een definitie hebben. Wikipedia nog eens aan het woord: Een loopbaan of carrière is de reeks van maatschappelijke posities die iemand achtereenvolgens inneemt (en ontwikkeling daarbinnen). Een loopbaan begint met het betreden van de arbeidsmarkt.
Nogmaals: wat is ‘arbeid’? Wat moet je doen om te kunnen zeggen dat je die markt betreedt? En wat is ‘een maatschappelijke positie’? Is dat hetzelfde als ‘een betaalde functie waarin je taken verricht’? Is de betaling het definiërende aspect ervan? En zo niet… dan is toch alles wat je doet ‘carrière’? Iedereen heeft immers een maatschappelijke positie? En vrijwel iedereen ontwikkelt zich toch binnen datgene wat ze doet?

Er wordt niet genoeg nagedacht over de prijs die je als samenleving moet betalen voor steeds maar meer emancipatie. (…) Emancipatie is een groot goed maar heeft ook negatieve gevolgen. Ouders die allebei voltijds werken hebben minder tijd voor hun kinderen, waardoor scholen steeds meer hun opvoedtaken moeten overnemen en dus minder tijd kunnen besteden aan hun onderwijstaak.
Ook dit is een interessante passage, zeker wanneer je, zoals ik, net bent begonnen je te verdiepen in het werk van iemand als Alfie Kohn, die een totaal andere visie heeft op zowel onderwijs als de rol van de ouders dan die welke we meestal gehanteerd zien.

En afgelopen dinsdag trof ik in de Volkskrant een reactie aan op het bovenstaande artikel, andermaal op de pagina Opinie & Debat, nu geschreven door de hoofdredacteur a.i. (ad interim, neem ik aan) Daphne van Paassen van Opzij, met als titel ‘Vrouwen kiezen niet bewust voor deeltijdbaan’.
Los van het feit dat die kleine baantjes met dito salarissen geen hypothetisch probleem zijn (ik noem nog maar eens de bekende cijfers van een op de drie huwelijken die strandt, met alle dramatische financiële gevolgen die dat heeft voor de drie miljoen economisch afhankelijke vrouwen en hun kinderen), moet je je afvragen waarom het geluk van de kinderen eenzijdig als de verantwoordelijkheid van vrouwen wordt gezien.

Natuurlijk, hier spreekt een Opzij-redacteur, dus je kunt misschien ook niet veel anders verwachten, maar wat ik hier, net als in veel van deze discussies, node mis, is het perspectief van het kind. De uitspraken roepen sowieso veel vragen bij me op.

Onlangs bleek uit het proefschrift van Justine Ruitenberg dat vrouwen de keuze voor een deeltijdbaan (deels onbewust) maken onder druk van hun omgeving en dus niet, zoals vaak gesuggereerd, in alle vrijheid.

Kom, mensen, laten we nou even reëel zijn… wie maakt nou werkelijk zonder druk van de omgeving de keuze voor welke studie of welke werktaken dan ook? Is de druk om een auto en een huis en drie keer per jaar vakantie te financieren en dus een baan met geschikt salaris te zoeken, wel een vrije keuze? Leidt de druk om de verwachtingen van ouders niet teleur te stellen, tot een vrije keuze? En wat te denken van ‘peer pressure’? Om eerlijk te zijn… kun je echt promoveren op de conclusie dat mensen dingen doen onder druk van hun omgeving? Dat weten we toch allang? Dat is toch helemaal geen nieuws? Mensen zijn sociale groepsdieren, dus dat de omgeving van invloed is, dat is een wijd open deur.

En dan nog wat… waarom vraagt niemand zich af hoe het eigenlijk komt dat er zoveel huwelijken stranden? Wat is daarvan de oorzaak? Waarom kunnen mensen de problemen met degene van wie ze ooit hielden, niet oplossen, door ‘carrière’ te maken in hun huwelijk of relatie, door daarin ‘ontwikkeling’ door te maken, om Wikipedia te citeren? Zou daarmee niet veel meer dan alleen het kindbelang en het inkomensbelang zijn gediend? In welke levensfase leren we empathie te ontwikkelen? En wat betekent die vaardigheid voor het welzijn in de wereld?
Afgelopen week heeft de Tweede Kamer de motie van Carla Dik-Faber van de Christen Unie verworpen over het belang van borstvoeding voor de volksgezondheid. (Overigens levert borstvoeding geen gezondheidswinst op, maar gebrek aan borstvoeding gezondheidsverlies.) Het onderwerp borstvoeding wordt derhalve niet geïntegreerd in het Nationaal Programma Preventie. Dat is een treurige zaak, want mevrouw Van Paassen van Opzij heeft misschien geen boodschap aan de risico’s van kunstmatige zuigelingenvoeding (met dank aan collega Caroline Kruger voor het delen van de link), maar voor de gemiddelde baby zal dat toch anders liggen.

Eergisteren, donderdag 6 februari, wéér een artikel, van Eva Jacobs, afgestudeerd in de wijsbegeerte (huh?): Ik wil de moederrol niet in een kwaad daglicht stellen of als minderwaardig afdoen, maar als je jezelf zo wegcijfert doe je jezelf tekort.
Ah… dat je het als een voorrecht mag zien om moeder te zijn en het bijbehorende werk te doen… dat zal dan wel een héél uitzonderlijke gedachte zijn. Zijn al die vrouwen die zich zo wegcijferen, eigenlijk gedwongen zwanger geworden…?
Over economische zelfstandigheid: Hoe vind je later ooit nog een baan met kennis die niet up-to-date is en met een gat in je cv? En dan zit je vast aan het inkomen van je partner of als het mis gaat, zit je als vrouw in de bijstand. Je vrijheid opgeven is een deel van je menselijkheid opgeven.
Toe maar… een gesloten penitentiaire inrichting is er niets bij…
Ook nog een mooi berichtje op de pagina ernaast, van Lijnie van Wijk, op de pagina Geachte Redactie in reactie op het stuk van Van Paassen: Volgens Van Dale is opvoeden: lichamelijk en geestelijk vormen, grootbrengen. (…) Grootbrengen doe je door er voor je kinderen te zijn.

Tot slot: alle goede bedoelingen ten spijt… mannen kunnen geen borstvoeding geven. Ik kan mij dan ook niet aan de indruk onttrekken dat er dikwijls sprake is van een sterk staaltje onnozelheid, van gebrek aan erkenning van de verschillen tussen man en vrouw. Emancipatie lijkt vaak een kwestie te zijn van ‘alles gelijk trekken’, maar biologisch en fysiologisch is dat een onzinnige gedachte. Baby’s hebben voor een optimale ontwikkeling een veilige baarmoeder in een gezond lichaam, een spiritueel inspirerende baring en vervolgens de borst en dus hun moeder nodig, of je dat nu politiek correct en handig en passend vindt of niet. Je kunt hoog en laag springen met je ideeën over betaalde-arbeidsmarkt-participatie (ook wel ‘werken’ genoemd), maar vrouwen hebben met al hun specifieke eigenschappen nu eenmaal fantastische dingen aan hun kinderen te bieden die alleen zij kunnen bieden. Dat de samenstelling van moedermelk, in combinatie met het proces van fysieke nabijheid door het aan de borst zijn, evolutionair millennia lang gefinetuned is en dat kunstmatige zuigelingenvoeding uit een fles daarvoor een armzalige vervanging is, is een feit. Punt.
En als de overheid nou eens bij zinnen kwam en dit hoog op de agenda zou zetten, dan kwamen we alweer een heel stuk verder. Voorlopig blijft dat een utopische gedachte, zo wijst de praktijk uit.
We moeten het dus hebben van de kracht van vrouwen zelf om de druk van de ratrace en de druk om gelijk aan mannen te worden, te weerstaan. Wie durft er (blijvend) op te staan voor de belangen van baby’s en jonge kinderen? Wie durft met werk aan een nieuw gedefinieerde top een carrière te maken waarin het kindbelang met lichamelijke nabijheid, borstvoeding en responsiviteit een prominente rol heeft?

woensdag 11 december 2013

Over (on)betaalde bezigheden

Helemaal kriegel word ik ervan, van die stukken in de krant die hele groepen diskwalificeren, niet alleen hele groepen mensen, maar ook hele groepen taken, hele groepen bijdragen aan wat in z’n totaliteit de samenleving vormt. Meer concreet gaat het me om het begrip ‘werk’ en wat er wel en niet onder wordt geschaard. Geregeld kom je in allerlei omgevingen namelijk die bijzondere termen tegen: ‘werkende vrouwen’, ‘werkende moeders’, maar ook ‘niet werkende vrouwen’ en ‘niet werkende moeders’. Bij mij komt dan altijd de vraag op: “Bestaan die dan, moeders die niet werken?”

In mei van dit jaar schreef ik samen met onze oudste dochter dit artikel op de website Joop.nl , Jouw Online OpiniePagina. Hierin gaven we aan wat ons bezwaar is tegen de veel gehanteerde definitie van ‘werk’. Ik schreef er trouwens al eerder diverse blogs over, zoals hier, en wil er nu opnieuw aandacht aan besteden, want het is een hardnekkige kwestie. Dat kan geneuzel lijken, maar taalgebruik heeft een grote invloed op de perceptie van begrippen. Ik breng in het kader daarvan nog maar weer eens het artikel van Diane Wiessinger onder de aandacht, ‘Watch Your Language’.

Ik heb op vanDale het woord ‘werken’ ingegeven, want als we niet weten waarover we het hebben, dan valt er moeilijk een zinnige uitspraak over te doen. Dit is wat ik vond:
wer·ken (werkwoord; werkte, heeft gewerkt)
1 bezig zijn, zijn krachten gebruiken: aan een roman werken
2 betaalde arbeid verrichten, een beroep uitoefenen: waar werk je?; werk ze! werk prettig!
3 uitwerking hebben: op de zenuwen werken invloed uitoefenen op
4 krimpen en uitzetten van hout door weersinvloeden
* iets naar binnen werken opeten; iemand de kamer uit werken maken dat hij de kamer verlaat

Wanneer er wordt gesproken over ‘werkende moeders’, wordt meestal op betekenis 2 geduid. Het betreft dan niet zozeer het woord ‘moeders’, maar het woord ‘werkende’. Het moederschap zelf wordt niet als beroep gezien en wat zij doet is geen werk.
Velen zijn van mening dat je werkt wanneer je een betaalde baan hebt, bij voorkeur buitenshuis, of nog specifieker: buiten je éigen huis, want als je bij iemand ánders in huis de rommel opruimt en voor de kinderen zorgt, dan heet het wel ‘werken’. Is dat niet merkwaardig? Stel je voor, ik heb een buurvrouw met jonge kinderen en onze eigen kinderen vergen ook nog zorg en aandacht. Wanneer wij allebei in ons eigen huis datgene doen wat nodig is om de zaken goed te laten verlopen, ‘werken’ wij geen van beide. Wisselen wij daarentegen van huis en doet zij bij mij de huishouding en ik bij haar en wij ontvangen daarvoor van elkaar een salaris… dan werken we allebei. Financieel schieten we er niets mee op (ervan uit gaande dat we beiden hetzelfde verdienen) en onze kinderen worden er ook niet veel wijzer van. Zij worden immers verzorgd en getroost door iemand die ze weliswaar goed kent, maar die niet dezelfde band met ze heeft als hun eigen moeder, die ze gedragen en gebaard heeft en mogelijk nog voedt.

Hoe komt het, dat het ouderschap en meer nog het moederschap in onze samenleving zo weinig aanzien heeft? Waarom worden het begeleiden van (eigen) kinderen naar volwassenheid en het erbij behorende zorgen voor een (eigen) veilige en gezonde thuisomgeving betiteld als ‘niet werken’? Wanneer je het woord ‘eigen’ vervangt door ‘andermans’, hebben we blijkbaar een totaal andere situatie en gaan de politieke debatten over de vraag hoe we de kwaliteit hoog kunnen houden met het oog op het economisch belang.

Dit hele onderwerp is een politieke aangelegenheid. Er ligt een sterke focus op geld en op activiteiten die in het huishoudboekje van de overheid worden geregistreerd en waaraan een prijskaartje kan worden gehangen. Arbeid die niet financieel wordt beloond met een salaris dat ergens wordt genoteerd, lijkt voor de overheid niet mee te tellen. De indruk wordt gewekt dat die vorm van inspanning geen bijdrage levert aan de samenleving, aan de economie, aan het welzijn en de welvaart. Wat niet in geld kan worden uitgedrukt, lijkt van ondergeschikt belang. En het is niet eens alleen een ‘rechts-liberaal’ issue; ook de partijen ter linker zijde gaan erin mee. Ook daar wordt het belang van aandachtige, liefdevolle en dus tijdrovende zorg in de jonge jaren van een kind schromelijk onderschat.
Pathologie die voortvloeit uit suboptimale of slechte zorg in het begin, leidt tot enorme persoonlijke, emotionele en gezondheidsschade later in het leven. Daarmee wordt het dan dus ook een sociale, maatschappelijke, economische aangelegenheid met financiële gevolgen, ook als je niet in exacte cijfers de vinger erop kunt leggen.

Op woensdag 27 november 2013 las ik een stuk in de Volkskrant met de kop ‘We zijn een traditioneel volk’. De ondertitel luidde: Nog steeds zijn het de mannen die vaker en langer werken en de vrouwen die meer tijd aan het huishouden besteden. Ook lunchen we massaal om half een en liggen we voor elven in bed.

Langer ‘werken’? Wat doen ze dan, als ze ‘werken’? En wat doen al die mensen die ‘niet werken’ in die tijd?
Het artikel vervolgt met meer uitleg. Op de eerste zin daarvan valt niets aan te merken; als dat is gemeten door het Sociaal en Cultureel Planbureau, dan is dat zo: De groei van het aantal uren dat wij betaalde arbeid verrichten, is tot stilstand gekomen. Dat is een constatering die verder niets zegt over hoe we onze tijd doorbrengen. Belangrijk is overigens wel dat dit niet per se betekent dat we minder zijn gaan werken! Dat hangt namelijk, zoals waanzinnig veel in het leven, volledig af van de definitie die je hanteert.
Als we spreken over ‘werken’, zou ik graag zien dat betekenis 1 van vanDale wat meer nadruk krijgt: bezig zijn, je krachten gebruiken. Met die definitie gaan de percentages van hoeveel iedereen werkt drastisch omhoog.

Wie werkt, begint vooral tussen 8 en 9.

Geloof me… wanneer we als ouders pas rond 8.00 uur beginnen, slagen we er zeer zeker niet in om onze kinderen op tijd op school te krijgen.

Vrouwen werken gemiddeld 17,9 uur, mannen 32,4 uur. Bijna veertig jaar geleden, in 1975, lag dat op 6,8 tegen 32,3 uur; in 1995 was de verhouding al iets minder scheef: 12,6 tegen 32,9 uur.

Boeiende cijfers, niet waar? Een week heeft 7 x 24 = 168 uur. Daarvan werken vrouwen in 2013 blijkbaar 17,9 uur, maar in 1975 waren ze maar gedurende 6,8 uur nuttig voor de samenleving. Wie gelooft dat…? Overigens is die samenleving blijkbaar arbeidsintensiever en drukker geworden in krap veertig jaar, want in totaal ‘werkten’ mannen en vrouwen samen 39,1 uur in 1975, 45,5 uur in 1995 en 50,3 uur in 2011 of 2013! Waar zijn we zo druk mee? Niet met zorg, want dat is geen ‘werk’, toch?

De arbeidsparticipatie van vrouwen van 20 jaar en ouder lag in 2011 op 64 procent. Dat betekent dat bijna tweederde van de vrouwen ten minste twaalf uur per week werkt. Een jaar na de geboorte van het eerste kind heeft slechts 10 procent van de moeders een volledig baan.

Die 10 procent… zorgt die volledig voor hun kind, náást het verrichten van 40 uren betaalde arbeid? Hoe moet ik mij dat voorstellen? Wat betekent dat voor de behoeftebevrediging van die baby’s?
En als er iemand anders voor die baby’s zorgt… werkt die dan wél? En waarom die 90% dan niet?

Over dit aspect schrijft Ingeborg Bosch (zie hier mijn blog van vorige week over haar visie) het volgende in haar boek ‘De onschuldige gevangene’: We zouden met de moderne kennis van de psychologie misschien eindelijk eens een generatie groot kunnen brengen die zichzelf en het leven werkelijk aankan. De mensen die dat op zich nemen, en voor het merendeel zijn het nu eenmaal vrouwen, zouden we moeten koesteren. Ze zouden cursussen moeten kunnen volgen en er een financiële vergoeding voor krijgen. Dat is een gezamenlijke maatschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de volgende generatie. Het argument tegen zorgloon is dat het de kans op terugkeer naar de arbeidsmarkt zou verkleinen. Dat houdt dus de visie in dat de zorg thuis geen onderdeel van het arbeidsproces is. Wat een onderschatting en wat een minachting. Het feminisme heeft een gaatje laten vallen: veel moeders met kleine kinderen zitten maatschappelijk nog steeds in de klem.

Zorg voor baby’s en jonge kinderen is een hoogwaardig (arbeids)onderdeel van de samenleving, of je er nu wel of niet een salaris aan koppelt. Het wordt tijd voor ‘evidence based’ politiek beleid op dit terrein!

zaterdag 6 april 2013

Opzij gezet door werk, deel 1

Het was alweer jaren geleden dat ik een exemplaar onder ogen had, maar tijdens het Paasweekeinde las ik een aantal artikelen in het tijdschrift ‘Opzij’. In de uitgave van april kan men lezen over ‘De moedermythes’. Dit zijn ze, volgens schrijfster Daphne van Paassen:
Mythe 1: Laveren tussen werk en kroost is loeizwaar.
Mythe 2: Werkende moeders zijn slechtere opvoeders.
Mythe 3: Moeders zijn lastige werknemers.
Mythe 4: Werkende moeders doen niets op school.

Zoals we weten van wetenschappelijk onderzoek, is het ondoenlijk om tot steekhoudende conclusies te komen wanneer je de definitie van de gehanteerde begrippen niet duidelijk en ondubbelzinnig hebt omschreven. In die zin is er al het één en ander te zeggen over het tijdschrift.
Voorop de cover staat in een witte cirkel de naam van het blad: Opzij, met daarboven de pay-off: ‘de vrouwelijke opinie’. DE vrouwelijke opinie… of EEN vrouwelijke opinie? Welke groep vertegenwoordigt Opzij? De gemiddelde Nederlander zal op deze vraag wellicht antwoorden: “Nou, da’s toch algemeen bekend? De feministische vrouw!” Aha… en wat is dat dan, ‘feminisme’? Volgens Wikipedia is dit “de verzameling maatschappelijke en politieke stromingen of bewegingen die ongelijke (machts-)verhoudingen tussen mannen en vrouwen kritisch analyseren en vrouwenemancipatie nastreven.”, waarbij het er bij vrouwenemancipatie om gaat “de mannendominantie op juridisch, politiek, economisch, sociaal en cultureel vlak [te] verkleinen.

Het valt niet mee om een beeld te schetsen van wat dit allemaal bij mij oproept. Laten we om te beginnen vaststellen dat iedere visie wordt bepaald door het perspectief dat je kiest. Welke invalshoek je voorkeur heeft, wordt op zichzelf ook weer door een overvloed aan aspecten beïnvloed.
Eén van de punten waarover ik altijd struikel, is het ogenschijnlijk simpele woord ‘werken’. De meeste mensen zullen wel een beschrijving kunnen geven van wat ze daaronder verstaan, maar wanneer je ze geplaatst ziet in de context van de bovengenoemde mythes, wordt duidelijk dat het er nogal op aankomt op welke activiteiten je het label ‘werk’ plakt. De mythes gaan er namelijk allemaal vanuit dat ‘werk’ en ‘moederschap’ twee tegengestelde grootheden zijn. Dat wat moeders doen vormt een lastige combinatie met werken. Dat impliceert dan tevens dat hetgeen moeders doen in hun rol als moeder, niet als werk dient te worden betiteld.



In menig andere setting zijn de taken waarmee ze zich bezighoudt echter wel werk: verzorgen, schoonmaken, opruimen, administratie bijhouden, vervoer regelen van handelingsonbekwamen, koken, catering doen, inslaan van benodigdheden op allerlei terrein, evenementen organiseren, uitnodigingen regelen, mondeling, telefonisch en schriftelijk communiceren met lesinstellingen, voortgangsevaluaties houden (intern en extern), hovenierswerk verrichten, klein en groot onderhoud van het pand uitvoeren of aanbesteden, budgetteren, algemene beschouwingen doen, counselling en mediation vormgeven, meerjarenbegrotingen opstellen, investeringsonderhandelingen voeren, telecommunicatie reguleren, archieven bijhouden, scholingsniveau van de medewerkers monitoren en zo nodig verhogen (intern of extern), ecologisch bewustzijn bevorderen, verantwoorde amusementsprogramma’s aanbieden, gesprekstherapie voeren, creatieve therapie aanbieden, uitleg verstrekken over gezonde slaap- en voedingspatronen… en er is meer, maar dit volstaat denk ik voor nu. You get my drift.

Doet een moeder dit alles buitenshuis in dienst van een ander, tegen een financiële vergoeding, voor relatieve vreemden, dan werkt zij.
Doet een moeder dit alles voor haar eigen gezin, dan werkt zij niet.
Het is een schandelijke vertoning dat deze definitie van werken nog altijd de meest gehanteerde is.
Dit op geld en prestige gebaseerde uitgangspunt helpt de samenleving om zeep. De yin-en-yang-balans raakt volledig zoek en zoals Michel Odent met zijn zwaar Franse accent zegt, over het mondiale tekort aan oxytocine: “What will it do for ze human capacity to looowva?”

Wordt spoedig vervolgd, met meer beschouwingen over de genoemde mythes!