woensdag 25 februari 2015

Context, deel 3

Sinds twee weken schrijf ik over hoe dingen in een context moeten worden gezien en hoe ook altijd alles door de eigen context wordt bepaald. De afgelopen dagen kwam mij in dat opzicht een aantal interessante teksten onder ogen. Ik zag eerst de reacties (die mensen zitten in mijn netwerk, in mijn context…) en pas daarna het gewraakte origineel, dat gisteren bij mij terechtkwam. In de context van een samenleving waarin dienstbaarheid aan de belangen van een kind waarvoor je (meestal) zeer bewust hebt gekozen bijna uit de tijd lijkt, valt zo’n tekst, hoe droevig ook, misschien wel te verklaren. Laten we er eens gedetailleerd naar kijken (citaten cursief).

Velen zullen het al hebben gelezen, het artikel van Phaedra Werkhoven in de NRC van zaterdag 21 februari: Volgende stap van de borstvoedingsmaffia schreeuwt de kop. Daaronder staat een foto van een baby die door de verzorger wel wat al te stevig bij het hoofd gegrepen lijkt te worden tijdens het drinken uit de fles. Krijgt deze baby flesvoeding? Ja, want er is een fles in beeld. Krijgt deze baby kunstmatige zuigelingenvoeding? Daar ben ik niet zo zeker van, want de kleur van de inhoud van de fles geeft aanleiding te denken dat er met deze voedingsmethode wellicht een vroege versie van moedermelk wordt aangeboden. Daar gaat mevrouw Werkhoven dus meteen al de mist in met haar inleiding, waarin ze stelt: Verloskundigen verbreken hun banden met Sanoma wegens advertenties voor flesvoeding. Dat lijkt me een kort-door-de-bocht-formulering van wat de KNOV heeft gedaan; de KNOV heeft de cont(r)acten ongetwijfeld primair opgezegd vanwege de reclame voor kunstmatige zuigelingenvoeding. Die vormen namelijk de hoofdmoot van dit soort reclames. In de kunstmatige zuigelingenvoedingsindustrie zit de bulk van het geld waarmee de bekritiseerde reclames worden betaald. Hoe meer mensen zich laten misleiden door deze reclames, hoe meer geld er is om nóg meer mensen over te halen. Zo zijn er afgelopen jaar volgens deze site 600.000 pakketten melkpoeder naar China verscheept; de 14,5 miljoen euro die dat kostte, was volgens onder andere de Volkskrant 6% van de omzet van de pakketdienst van PostNL. Ik word er beroerd van als ik eraan denk hoeveel menselijk kapitaal er wordt verspild door het feit dat zoveel Chinese baby ’s nu ook al niet meer bij hun moeder drinken. De wereld schreeuwt om ecologisch duurzame oplossingen voor van alles en nog wat en wat gebeurt er in heel die context met de voeding voor de kleinsten in de wereld? Die wordt op grote schaal on-duurzaam gemaakt en al die kleine baby’s beginnen zo al met een onnodig grote ecologische voetafdruk.

De tweede zin van de inleiding, flesvoeding is geen zaak van leven of dood, ongeacht wat verloskundigen ook zeggen (de taalfout is niet van mij), is door mijn college Gonneke van Veldhuizen in dit goede blog uitgebreid behandeld, dus die laat ik voor wat het is.

We lezen verder en volgens mevrouw Werkhoven wordt de aanname dat borstvoeding het beste is (…) niet overtuigend door de wetenschap onderschreven. Ik ben benieuwd naar wat voor onderzoek mevrouw Werkhoven op zoek is en wat zij aan onderbouwing nodig heeft alvorens ze overtuigd is van iets. Ik ben benieuwd of ze ook denkt dat roken geen schade voor de gezondheid geeft, omdat ook die bewering niet voldoende is onderbouwd.

Twijfelaars aan de juistheid van onderzoek dat het belang van borstvoeding ondersteunt, kunnen volgens haar op felle reacties van de zogeheten borstvoedingsmaffia rekenen. Al vaker heb ik de definitie van het woord ‘maffia’ opgezocht en met lezers gedeeld, maar het kan geen kwaad dat nog eens te herhalen. Dit is wat de digitale vanDale erover zegt: 1 geheime bond van misdadigers op Sicilië; 2 grootscheepse, georganiseerde wereld van de misdaad; 3 (minachtend) besloten wereldje: medische maffia.
Even een gedachtenexperiment, een analogie met andere groepen die zich ergens sterk voor maken:
Amnesty International… mensenrechtenmaffia?
Nierstichting… plasmaffia?
Dalai Lama-aanhangers… monnikenmaffia?
Artsen zonder grenzen… noodhulpmaffia?
Unicef… kindermaffia?
You get the drift: het hele gebruik en het napraten van dat ‘maffia’-woord (Werkhoven en de NRC-redactie doen er enthousiast aan mee) is tendentieus. Je laat ermee zien dat je het niet hebt begrepen.

Dat blijkt even verderop ook, want de ‘Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk’, in 1981 uitgebracht door de WHO en daarom meestal kortweg de WHO-code genoemd, wordt in het artikel aangeduid met WHO-borstvoedingscode. Waar de code voor is bedoeld, wordt door de collega’s van de Stichting Babyvoeding hier helder uitgelegd. Ze hebben ook nog naar de NRC geschreven, maar dat heeft blijkbaar niet tot plaatsing geleid.

Vervolgens beklaagt mevrouw Werkhoven zich over het feit dat [v]oor alle andere voeding waarmee ouders hun opgroeiende kinderen volstoppen volop geadverteerd [mag] worden, maar poedermelk (…) als iets van de duivel [wordt gezien]. Het is natuurlijk weer een heel andere discussie, maar het feit dat er voor snoep en ongezonde voeding volop wordt geadverteerd, ligt tegenwoordig wel degelijk onder vuur. Overgewicht en slechte voeding zijn een enorme belasting zijn voor de volksgezondheid en daarmee voor allerlei andere aspecten van de samenleving. In die sociaaleconomische context verdient ook die reclame dus een veel kritischer benadering.

De volgende zin bepleit een vrije keuze voor ‘flesvoeding’ (lees: kunstmatige zuigelingenvoeding) op basis van eerlijke informatie. Ten eerste wordt eerlijke informatie natuurlijk niet gerealiseerd door reclame; dat is nu net het hele punt van de WHO-code. Ten tweede is eerlijke informatie de enige manier om een werkelijk goed gefundeerde keuze mogelijk te maken. Ten derde maakt eerlijke informatie over een product de aanschaf van het ongezonde alternatief niet onmogelijk. Rokers kunnen gewoon sigaretten kopen, drinkers gewoon alcohol en fastfoodliefhebbers gewoon een vette, van allerlei dubieuze ingrediënten voorziene hap. Dat kan allemaal; dat zijn de ‘zegeningen’ van de vrije markteconomie.

Vervolgens is de conclusie: Aanstaande moeders zullen wel degelijk meer moreel gedwongen worden door hun verloskundige hun kind borstvoeding te geven. Het beschikbare bewijs is voor mevrouw Werkhoven weliswaar niet toereikend, maar in het algemeen wordt de onderbouwing van het belang van borstvoeding als meer dan voldoende gezien. Met informatie daarover aan hun cliënten maken verloskundigen het oh zo belangrijke ‘informed decision making’ mogelijk: kiezen op basis van niet door commercie of geldelijke belangen gestuurde informatie. Dat wordt breed als een groot goed gezien en het behoort tot de taken van een zorgverlener om daarvoor voorwaarden te creëren. Dat is geen moreel opgelegde dwang, maar het is waar dat het wel als morele dwang kan worden gevoeld. Ik zou willen vragen: wat is daar mis mee? We zeggen ook dat het geen goed idee is om kinderen te slaan; leidt dat tot morele dwang om ze zonder lichamelijke mishandeling groot te brengen? Ja, gelukkig wel, zou ik zeggen. Ik word een beetje moe van al dat gedoe over schuldgevoel: niemand die ervan overtuigd is dat ze het goede heeft gedaan, op welk terrein dan ook, ontwikkelt een schuldgevoel. Zoals ik het eerder deze week elders formuleerde: schuldgevoel is een zegen, de leermeester voor het geweten. Schuldgevoel is een belangrijke factor in onze morele ontwikkeling. Wie zich nooit schuldig voelt, omdat er geen inzicht is verworven in de schade die een ander door bepaald gedrag oploopt, zal gedrag dat niet deugt gemakkelijker herhalen. Omgekeerd: wie weet dat ze alles in het werk heeft gesteld om problemen, op welk terrein dan ook, te voorkomen, zal zich niet schuldig voelen, zelfs als er dingen misgaan. Wel kun je dan natuurlijk rouwen, verdrietig zijn, spijt hebben van de gevolgen van wat je deed. Schuldgevoel en rouw zijn echter twee verschillende dingen. Ik begrijp daarom niet waarom degenen die zeggen bewust voor kunstmatige zuigelingenvoeding te kiezen, telkens zo boos worden over informatie die vraagtekens plaatst bij de effecten van die keuze. Hier lees je meer over mijn visie op schuldgevoel.

Tot slot, over de eisen aan ‘moderne’ moeders (wat zijn dat eigenlijk, ‘moderne’ moeders?): die zijn inderdaad belachelijk hoog en wetgeving om pas bevallen moeders en hun kinderen (en hun partners) meer ruimte te geven in die veeleisende beginperiode is dringend nodig. Het is te gek voor woorden dat vrouwen en gezinnen alsmaar weer te horen krijgen dat ze binnenkort weer aan het werk moet[en]… over morele dwang gesproken! Wetgeving wordt gemaakt door de volksvertegenwoordigers die we zelf kiezen. Kiezen we met z’n allen telkens weer voor partijen voor wie economische groei (meer omzet! meer consumptie!) de hoogste prioriteit heeft, dan wordt het niet beter. Dan voeren we de stress op en blijven ook de kosten voor de gezondheidszorg de pan uit rijzen. Ik vraag me werkelijk af wat mevrouw Werkhoven bedoelt als ze zegt: Een moeder komt voor heel wat grotere uitdagingen te staan voor de gezondheid van haar kind. Welke zijn dat dan? Weet mevrouw Werkhoven niet dat het fundament voor de gezondheid in die eerste fase wordt gelegd, dat je darmgezondheid de basis is van je immuniteit, dat de beschikbaarheid van dat warme, voedende moederlichaam een weldaad is voor het psychisch welbevinden, ook op de lange termijn?

Overigens moet een kind niet aan de borst hangen, zoals het laatste woord luidt; dat is een vrij goede garantie voor een voortijdige beëindiging van de borstvoedingsrelatie. Misschien vinden de adverteerders voor kunstmatige zuigelingenvoeding dat een goede ontwikkeling (meer omzet! meer consumptie! meer winst!), maar voor de gezondheid, voor het milieu en voor de tijdsintensieve aandacht voor en overgave aan een jong leven is het vooral verlies. Het gaat er inderdaad om dat moeder en kind gelukkig zijn, maar helaas zijn er aanwijzingen dat (voortijdig) stoppen met borstvoeding tot gevoelens van intens verlies en depressie leidt. Of doet dat in de context van de kapitalistische samenleving allemaal niet ter zake…?
Ethisch gezien niet meer dan terecht, lijkt mij, de bescherming die de WHO-code wil bieden. Petje af, dus, voor de KNOV! Wie volgt?

woensdag 18 februari 2015

Context, deel 2

Afgelopen week schreef ik over het feit dat veel (bijna alle?) zaken in het leven highly contextual zijn.
Dat zit soms in heel grote dingen. Zo is de situatie dat er veel ‘economische’ vluchtelingen zijn in Europa, goed te begrijpen in de context van het koloniale verleden van dit continent, waarbij veel van de landen waar die vluchtelingen vandaan komen, economisch werden geplunderd en qua landsgrenzen lukraak werden ‘gecreëerd’. Soms ook zit het in veel kleinere dingen, zaken op individueel niveau. Dat iemand uit z’n vel springt bij het lawaai van vroegtijdig afgestoken vuurwerk, is goed te begrijpen als je weet dat die persoon een oorlogsveteraan is uit een gebied waar veel werd geschoten.

Veel mensen hebben bepaalde gevoeligheden. Zelf kan ik er bijvoorbeeld heel slecht tegen om dingen kwijt te raken of dingen onnodig te zien sneuvelen. Een verloren handschoen (zeer recent nog…), een in scherven gevallen mok met een mooie herinnering, wieldoppen die op onverklaarbare wijze van de auto verdwijnen… ze storen me mateloos. Waar maak ik me zo druk om, zou de gerechtvaardigde vraag kunnen zijn. Mensen verliezen hun hele gezin (door oorlog), hun huis (door een natuurramp), hun baan (door een faillissement), hun zelfrespect (door mishandeling of misbruik), hun partner (door de dood). Wat is dan het belang van een verloren handschoen, beker of wieldop?
Verloren knuffels, reportage van de Volkskrant

Ooit wandelde ik met één van de kinderen naar het winkelcentrum: ik nog in de prille fase van het moederschap, baby in de buggy, knuffeltjes van dochterlief onder het dekentje of in het handje. Voortdurend moest ik opletten of ze niet één van de twee knuffels kwijt was, want die kleine klauwtjes hielden het aapje en het beertje niet aldoor even stevig vast. Op een goed moment ontdekte ik dat het beertje was verdwenen; ik schrok! Ik liep de hele route terug en weer heen en nog een keer terug en nog een keer heen: niet te vinden. Er was inmiddels ook een vuilniswagen voorbijgekomen, dus ik begon te vrezen dat ze het roze beestje hadden opgeraapt en achterin hadden gegooid. Ik kwam er niet achter; het beertje wás weg en blééf weg.* Ik versnelde mijn pas naar huis. Daar aangekomen stelde ik vast dat onderweg ook nog de komkommer die ik had gehaald, door de mazen van de mand onder de buggy was geglipt. Ik belde thuis mijn vader en zijn vrouw en was helemaal in tranen: “Ik heb net lopend boodschappen gedaan en S. heeft haar beertje verloren. Ik heb alles afgezocht, maar niks! En nu ben ik óók nog mijn komkommer kwijt!” Dat was wel echt de druppel, zeg maar, die komkommer… In de jaren erna heb ik er met mijn vaders vrouw af en toe hartelijk om gelachen, om die ‘dramatische gebeurtenis’, waarbij het drama natuurlijk meer mijn reactie betrof dan het verlies zelf. Wat was hier aan de hand?

Ik heb er geregeld over nagedacht, waar mijn ergernis over materieel verlies op was (is?) gebaseerd en ik heb er door de tijd heen diverse contextuele verklaringen voor gevonden:
  • Sociaal: mijn moeder was met veel dingen heel precies; vieze kleren krijgen was niet echt de bedoeling (behalve tijdens schoolreisjes!), dingen kwijt of kapot maken evenmin.
  • Financieel: die precisie had deels wortels in een niet heel royale financiële situatie; wat kapot ging of kwijtraakte en vervangen moest worden, kostte geld dat er niet in overvloed was.
  • Opvoedkundig: de combinatie van deze twee factoren maakte dat het ons als kinderen wel duidelijk werd dat we zuinig moesten zijn op onze spullen en niet te vaak moesten aankomen met het verhaal dat we iets waren verloren.
  • Ideologisch: opgroeiend in een protestants gezin (met calvinistische restanten?) was ‘zuinigheid met vlijt’ een deugd.
  • Persoonlijk: ik ontwikkelde om deze en vast ook nog wel andere redenen een persoonlijkheid waarin het gevoel het precies goed te moeten doen en geen fouten te mogen maken, duidelijk aanwezig was.

En tot slot, misschien wel de belangrijkste reden:
  • Emotioneel: er was veel ziekte en sterfte onder de verwanten van mijn moeders kant en door spanning als gevolg hiervan, gingen er veel familie, veel vreugde en veel veiligheid verloren. Als die emotionele basis wiebelig voelt, wil je niet ook nog andere dingen kwijtraken.
Ik vrees dat ik van een deel van deze aspecten wel wat heb doorgegeven, al zijn ze niet allemaal even slecht. Zuinigheid met vlijt vind ik nog steeds een deugd en is in het kader van duurzaamheid ook zonder meer aan te bevelen.
Een aantal andere dingen is echter wel gebaat bij de nodige relativering. Leg je immers niet enorm veel druk op een kind, als je bij herhaling duidelijk maakt dat dingen niet vies mogen worden, niet stuk mogen gaan, niet kwijt mogen raken? Hoe goed is een kind dan in staat om te spelen, te ontdekken, fouten te maken en daarvan te leren? Gelukkig heb ik een partner gekozen die van bepaalde zaken een wat minder groot probleem maakt dan ik, al zal hij dan weer niet zo geneigd zijn om met een kind dat geregeld dingen verliest en daar zelf ook van baalt, te gaan zitten en samen te onderzoeken: “Heb je de pest in dat je weer iets kwijt bent? Heb je een idee hoe dat komt? Ben je moe? Kunnen we hier samen een oplossing voor verzinnen? Kan ik je helpen met iets?” Minder druk uitoefenen is vaak natuurlijk al een belangrijk begin van verbetering…! Al met al heb ik na een kwart eeuw de indruk dat we elkaar wel aardig hebben aangevuld in onze benadering, maar als altijd: je kunt daarover als ouder eigenlijk niet werkelijk een uitspraak doen. Het eindoordeel over hoe je het er met je kinderen vanaf hebt gebracht, is immers niet aan jou als ouder, maar aan je kind. Die kan dat waarschijnlijk pas veel en veel later zelf goed analyseren. Daarbij is de context van het kind op dat moment van belang en zeker ook het inzicht van het kind in jouw context als ouder destijds. Wat je als ouder of als kind tot stand kunt brengen en hoe goed het lukt om je doelstellingen te bereiken, is immers highly contextual!

De afgelopen weken heb ik onderweg op de fiets door Amsterdam werkelijk tientallen verloren handschoenen gezien en ik moest iedere keer glimlachen: weer zo’n zielige wees, weer een eigenaar die thuiskomt met maar één van de twee handschoenen waarmee ze van huis is gegaan… en mogelijk ook weer iemand die bij zichzelf denkt: “Hè, wat suf nu weer! Waarom heb ik niks gemerkt?” Ik verkeer, kortom, in een groot gezelschap, want bijna iedereen verliest wel eens spullen; de magazijnen van de NS schijnen stampvol te liggen! Dat neemt niet weg dat ik nog graag zou leren me er niet meer zo door geplaagd te voelen. Gelukkig heb ik op de context tegenwoordig meer zicht dan vroeger!


* Het beertje kwam weliswaar nooit meer terug, maar het aapje is in al die jaren niet verloren gegaan, terwijl het altijd overal mee naar toe ging! Overzichtelijker ook, één knuffeltje… gelukkig maar, dat het beertje was kwijtgeraakt… ;-)

woensdag 11 februari 2015

Context, deel 1

Afgelopen week publiceerde ik het derde deel in een kleine serie over het werk van antropologe Margaret Mead en het commentaar dat er kwam op haar onderzoek op Samoa. Ik eindigde met een uitspraak van iemand die mij in mijn vakgebied zeer dierbaar is, Nils Bergman, en die kreet luidde als volgt: “It’s highly contextual.”

Ik weet nog goed wanneer ik hem dat de eerste keer hoorde zeggen. Ik zat midden in het vertaalproces van ‘Hold Your Prem’ dat in het Nederlands nu ‘Koester je kleintje’ heet. Nils was voor een symposium in België en ik had besloten dat symposium bij te wonen, vooral omdat we dan een face-to-face werkafspraak konden plannen. Ik liep bij het vertalen namelijk tegen heel wat punten aan waar ik aarzelde: deze term, dat woord, die uitleg, dit verband… of toch nog heel anders? Sommige dingen zijn niet goed van Engels naar Nederlands vertaalbaar, maar er zijn ook dingen die in de context (ja, daar is ‘ie weer en niet voor het laatst…) van het ene land anders uitwerken dan in de context van het andere land. Bovendien was er alweer wat tijd verstreken tussen de publicatie van ‘Hold Your Prem’ en mijn geplande publicatiedatum, dus hier en daar konden we misschien al dingen updaten.
Ik had toegezegd dat ik alles wat ik wilde aanpassen, zou voorleggen aan Nils en zijn vrouw Jill, die de hoofdauteur is van het boek. Dat leek me logisch, want ze gaven hun ‘kindje’ aan mij uit handen en zo’n ‘adoptie’ brengt natuurlijk een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Dan wil je minstens net zo goed voor de boreling zorgen als de ‘echte’ ouders.

Nils en ik zaten op een kleine werkkamer, laat in de avond, te ploeteren op een aantal tekstfragmenten. Wat te doen? Hoe ze om te zetten naar het Nederlands, zodat het zou passen in de Nederlandse setting? Op een goed moment dacht Nils bij een paar zinnen diep na en toen zei hij, aarzelend: “Well, it’s highly contextual…” Ik was verrast en liet de betekenis ervan tot me doordringen. We spraken erover door, we kwamen samen tot heel wat oplossingen voor diverse passages en ik ging twee dagen later tevreden naar huis: ik kon weer verder en het mooie eindresultaat kwam weer een stuk dichterbij!

Krap een half jaar later had ik de eer om Jill Bergman op een congres in Engeland persoonlijk een eerste exemplaar van het boek te overhandigen: ze was zó blij! Ik had geïnvesteerd in een fullcolour uitgave en dat was te zien; ze was helemaal gelukkig met het uiterlijk van het boek en natuurlijk deed me dat goed. Later dat weekend spraken we tijdens het diner over die uitspraak van haar man, “It’s highly contextual”, en ik zei hoe mooi ik die vond. Ze grijnsde, keek me schuin en ondeugend aan en zei: “You know, Marianne, he always says that when he doesn’t know, doesn’t want to think about it or doesn’t feel like answering!” We lachten ons met z’n allen helemaal dubbel. Ik dacht op een filosofisch diepzinnige uitspraak te zijn gestuit en Jill zette me met beide benen stevig terug op de grond?! Het werd dat congresweekend een ‘running gag’; zodra iemand twijfelde, trok ze een ernstig gezicht en zei: “Well, you know… it’s highly contextual”! Nog steeds, twee jaar later, trekken we die kreet met een zekere regelmaat uit de kast.
Het gesprek met Jill was boeiend; natuurlijk begreep ze wel wat haar man bedoelde en ze kon er vanzelfsprekend vierkant achter staan. Ze relativeerde slechts zijn diepzinnigheid een beetje (of de mijne?) en daarna spraken we nog uitgebreid over hoe complex de kwesties van context zijn.

Heel dat aspect van contextgevoelige aangelegenheden is eigen aan het vakgebied van de lactatiekunde en zeer zeker ook aan dat van de antropologie. Wat is gepast en wat niet? Wat kun je in redelijkheid zeggen en wat niet? Wat kun je, omgekeerd, ongezegd laten en wat zeker niet? Wat is ethisch verantwoord? Het zijn moeilijke vragen en ze zijn allemaal highly contextual. Dat maakt dat het soms lastig is om te bepalen wat je zegt en welke informatie je geeft, want niet altijd ken je de context zodanig goed dat je de reacties kunt inschatten. En zelfs als je de context wél goed kent, is een mens soms een onvoorspelbaar wezen en kan dat wat je beweert, bij de ander helemaal verkeerd vallen, misschien omdat diegene op dat moment in een (sociale of emotionele of financiële) context verkeert waarin jouw uitspraak onwelgevallige, pijnlijke of confronterende informatie bevat. Dag aan dag staan we dus allemaal telkens opnieuw voor de keuze waarover we spreken en waarover we zwijgen. Woorden kunnen pijn doen, maar zwijgen kan evenzeer veel schade veroorzaken.

Wat kun je doen op dat punt, als ouder, als professional, als wereldburger? Soms bijna niets, soms heel veel, soms nu nog niets, maar op termijn heel veel als je maar blijft herhalen, soms voor de één niets als die er nog niet aan toe is of zich aangevallen voelt, soms voor de ander heel veel omdat die ervoor openstaat of wel wat bijval kan gebruiken… kortom: it’s highly contextual. Je kunt daarin enorm de mist in gaan en dat is soms echt je eigen schuld: niet goed opgelet, te onwetend, te impulsief. Je kunt ook veel commotie veroorzaken zonder dat de werkelijke oorzaak bij jou ligt: pijnlijk punt geraakt, te direct, te dichtbij. Waar je eigen onzorgvuldigheid of de gevoeligheid van de ander vandaan komt…? Ook dat is bijna altijd highly contextual, gebaseerd op je persoonlijke levensgeschiedenis en op de mate waarin je hebt gereflecteerd op of je al dan niet hebt verzoend met de dingen die daarin moeilijk waren of juist zo gemakkelijk gingen dat je je niet realiseert hoe lastig ze voor een ander kunnen zijn.

En altijd is daar weer die vraag: hoe kunnen we onze kinderen zo begeleiden naar volwassenheid dat ze een goed gevoel ontwikkelen voor wanneer ze welke dingen kunnen zeggen, kunnen doen, kunnen bepleiten? Leef je ze voor dat het beter is botsingen uit de weg te gaan, omdat die de sfeer verpesten? Of leef je ze voor dat het belangrijk is om dingen aan de kaak te stellen, omdat ze elders, in een andere context niet alleen de sfeer, maar het alledaagse bestaan van mensen verpesten? Of leef je ze een middenweg tussen die twee voor, dus soms het één en soms het ander? Van wie ‘pikken’ we waarschuwingen over wat er wel en niet deugt in de wereld en van wie niet? Maakt het wat uit, of Rutte of Obama of een moslim-activist het zegt? Kunnen we luisteren naar de boodschap an sich, zonder die meteen ten onrechte op onszelf te betrekken of juist ten onrechte verre van ons te werpen? In die context bekeek ik het onderstaande filmpje, dat mijn man op Youtube tegenkwam, nadat op 29 januari 2015 de NOS-studio was bezet door iemand die mogelijk banden had met deze Anonymous-groep. Luister er maar eens naar:



Ik gruwel persoonlijk van de wraakzuchtige woorden die vanaf 3’17” worden gesproken, maar voor de rest zit er veel in de tekst waar je het op goede gronden mee eens kunt zijn. Het is zonneklaar dat er censuur wordt gepleegd bij nieuwsreportages en dat de highly important context van de lokale omstandigheden niet wordt meegewogen, dat geld om de banken en de economie te ‘redden’ out of thin air ineens beschikbaar is, maar dat geld voor persoonsgebonden budgetten, goede kraamzorg, lactatiekundige zorg of vluchtelingen niet gevonden kan worden, dat grootschalige migratie wordt veroordeeld, maar dat het VOC-verleden wordt geroemd.
Het is een vreemde wereld, waarin we onze kinderen zien opgroeien en waarin we ze liefst empathisch en blijmoedig in het leven zien staan. Ik wens iedereen wijsheid bij het dag aan dag maken van keuzes en het beschouwen van gebeurtenissen. En bedenk… it’s all highly contextual!

dinsdag 3 februari 2015

Margaret Mead en Samoa, deel 3

Afgelopen week en de week daarvoor schreef ik over het beroemde boek van antropoloog Margaret Mead, ‘Coming of Age in Samoa’, geschreven op basis van vijf maanden onderzoek op het afgelegen eiland. Ze ging daarheen, omdat ze iets anders wilde doen dan velen voor haar al hadden gedaan. Zoals Jane Howard, één van de biografen van Mead, zegt: “Iedereen bestudeerde de Indianen in Amerika. Er werd wel grappend gezegd dat een Indianen-familie bestond uit een moeder, een vader, een kind en een antropoloog!” Mead bezocht dus een exotischer oord; ze werd wereldberoemd met haar boek erover en ze gaf bovendien een enorme impuls aan het vakgebied van de antropologie.

Een aantal jaren na de publicatie kwam er echter stevige kritiek op de conclusies die Mead had getrokken en de afgelopen dagen heb ik mij daar enigszins in verdiept. Ik heb onder andere de korte Youtube-filmpjes bekeken die samen een reportage van ongeveer een uur vormen en waarin uiteen wordt gezet wat het commentaar was.
Ik realiseer me dat veel lezers niet direct een link ervaren met Samoa, maar ik denk dat we allemaal een verband kunnen zien tussen wat er speelde in de strijd tussen Freeman die Mead bekritiseerde, en wat we in onze eigen tijd en samenleving (zouden moeten) zien gebeuren ten aanzien van informatievoorziening uit andere landen. Kort en bondig luidt mijn conclusie, mede op basis van de Mead-Freeman-controverse: wat je denkt dat ergens gebeurt, is afhankelijk van wie jou erover vertelt en van de achtergrond en eigen ervaringen van die persoon.
(Grappig genoeg is dat waarover ik deze week een opdracht moet inleveren: mijn eigen levensgeschiedenis en hoe ik denk dat die mijn wetenschappelijke aanpak gaat beïnvloeden!)

Wat was er aan de hand, dat er zoveel kritiek op Mead’s boek kwam?
Antropoloog Derek Freeman wordt vijftien jaar na Margaret Mead geboren en is een groot bewonderaar van haar werk. Hij is gretig, maar staat daarnaast bekend als radicale student en later ook als mentaal instabiel. Van 1940 tot 1943 werkt hij op Samoa als leraar en hij leert de taal vloeiend spreken. Hij krijgt van de bevolking zelfs een eretitel en mag aanwezig zijn bij de vergadering van de chiefs, de hoofdmannen, de leiders van de lokale gemeenschap. Daar komt hem allerlei inside information ter ore die botst met wat hij in Mead’s boek heeft gelezen. In 1964 heeft Freeman een ontmoeting met Margaret Mead en hij toont haar wat hij op dat moment aan materiaal heeft; hij stelt dat haar conclusies niet empirisch te rechtvaardigen zijn. Mead schrikt hier van, want ze voelt dat haar data (en ook haar inmiddels tot grote hoogten gestegen reputatie) onder vuur komen te liggen. Freeman is zelf echter ook niet helemaal in orde: hij voelt zich geïntimideerd door Mead. In 1965 keert Freeman voor nog twee jaar onderzoek terug naar Samoa; hij weet dat het niet eenvoudig zal zijn om aan te tonen dat Mead’s werk, een mythe en een doctrine in Amerika en de rest van de wereld, duidelijke fouten in zich bergt.

In 1978 is Freeman zo ver dat hij een boek wil publiceren over zijn bevindingen. Een belangrijk aspect daarvan is dat de beschrijving van de Samoans als een seksueel bevrijd volk niet juist is, omdat het in feite een samenleving is met veel seksuele onderdrukking, geweld en jeugdcriminaliteit. Hij denkt dat een deel van de foute informatie te verklaren valt vanuit onvoldoende taalbeheersing door Mead. Hij biedt haar aan het manuscript van zijn boek naar haar op te sturen, zodat ze kan ‘proeflezen’, maar ze is op dat moment al ziek en sterft later datzelfde jaar.
Freeman vindt het op dat moment niet gepast het boek te publiceren en stelt dat uit. Vlak voor publicatie in 1982 spreekt hij erover met een journalist van de New York Times en die maakt er een voorpagina-artikel van. Gezien de reputatie van Mead (ze wordt ‘Moeder van de Wereld’ genoemd) roept het stuk enorm veel reacties op, terwijl het boek van Freeman nog niet beschikbaar is. Het is een enorme toestand: miljoenen studenten hebben het boek gelezen in het begin van hun studie en het is hen onderwezen als de waarheid en plotseling is daar die onbekende Derek Freeman die zegt dat er niets van klopt. De publieke discussie gaat eindeloos door en de kritiek van Freeman wordt niet alleen gezien als kritiek op de theorieën van Mead, maar vooral ook als kritiek op een ‘godin’, op het symbool van de antropologie. Toch vinden sommige wetenschappers het een slechte zaak dat zoveel mensen Freeman’s kritiek afkeuren, terwijl ze het boek nog niet eens hebben gelezen.

Antropoloog Laura Nader, geboren in 1930, leest het boek wel en heeft er diverse kanttekeningen bij. Een belangrijk punt dat ze aanstipt is het feit dat Mead als vrouw naar Samoa ging, met jonge pubermeisjes sprak en terugkwam met het beeld van een volk dat een idyllisch leven leidt met seks voor het huwelijk en zonder alle stress van de Amerikaanse puberteit. Daarentegen ging Freeman als man naar Samoa en hij sprak, eerst zo’n vijftien à twintig en in de jaren zestig zo’n veertig jaar na Mead’s onderzoek, met chiefs en hij komt terug met het beeld van een agressieve samenleving met een hoog verkrachtingspercentage. Ze neemt het hem kwalijk dat hij data uit verschillende periodes samenvoegt , zonder de grote veranderingen in de tussenliggende periode expliciet te benoemen, inclusief alle technologische veranderingen, het toegenomen onderwijs en de verdere christianisering van het eiland.
Laura Nader

Eveneens rond 1983 schrijft Richard Goodman, die jarenlang onderzoek deed op Samoa, er een boek over en veel van zijn conclusies stemmen met die van Freeman overeen. Hij beschrijft een dubbele standaard: “De jonge mannen op Samoa hebben twee doelen; één ervan is om zoveel mogelijk seks met jonge meisjes te hebben en het andere is om te zorgen dat hun zussen geen seks hebben met de andere jonge mannen in het dorp.” Verder stelt hij dat er veel agressie in de Samoans zit door de manier waarop ze als kinderen worden opgevoed, behandeld, gestraft. De woede wordt onderdrukt en komt er pas vee later uit; ze lijken gelukkig, maar zijn dat niet: ze dragen een masker, zegt hij.
Opmerkelijk noemt een andere antropoloog het feit dat Mead niet spreekt over ongewenste zwangerschappen, ondanks alle voorhuwelijkse vrije seks. Wás er dan helemaal geen seks? Heeft Mead zich door de jonge meiden in de luren laten leggen?

In 1987 bezoekt een aantal onderzoekers het eiland waar Mead haar onderzoek deed. Ze vinden een oude vrouw van 86, Fa’apua’a Fa’amu, die één van Mead’s belangrijkste informanten was. De oude vrouw vertelt hoe ze er als meisjes dol op waren om anderen in de maling te nemen. Dat hebben ze bij Mead bij herhaling gedaan, zo zegt ze; ze speldden haar destijds de ene na de andere leugen op de mouw en Mead leek het allemaal te geloven.
Een lokale professor, Dr Fanaafi Le Tagaloa, stelt dat hij vreest dat Mead haar eigen ideeën en problemen meebracht naar Samoa en er ter plekke een kader omheen bouwde.
Het zesde en laatste filmpje eindigt met een toelichting van Freeman, die kort na publicatie belangrijke erkenning kreeg voor zijn boek. Hij ziet zichzelf als een ketter en vindt dat een prachtige rol: “This comes from a Greek root meaning ‘someone who chooses for himself’, in other words a heretic is someone who thinks for himself and doesn’t run with the mob.” Hij vindt echter dat je in de wetenschap wel een ketter moet zijn die het uiteindelijk bij het rechte eind heeft, want anders word je een paria, maar “if you are a heretic who gets it right, you can’t do better.”



Dat is een mooie afsluiting en één waarin ik mij eigenlijk goed kan vinden. Politieke correctheid is een manier waarop vooruitgang enorm wordt tegengehouden. Dat betekent alleen niet dat je willekeurig alles kunt roepen. Een paar citaten van grote denkers illustreren dat prachtig in de filmpjes:
Niko Tinbergen: “The less one knows, the longer it takes to explain what little one knows.”
Karl Popper: “Truth is hard to come by.”
Charles Darwin: “No one’s observations can be trusted until repeated...”

De hele controverse tussen de wetenschappers Mead en Freeman en alle reacties erop laten zien dat veel van wat we denken simpelweg van die eerdergenoemde achtergrond en ervaringen afhankelijk is. Om met één van mijn favoriete wetenschappers te spreken: “It’s highly contextual” (Nils Bergman). Daar wil ik volgende week nog eens wat dieper in duiken!

zondag 1 februari 2015

Margaret Mead en Samoa, deel 2

Het vorige blog was een soort inleiding op het boek ‘Coming of Age in Samoa’ van antropoloog Margaret Mead. Met enige vertraging (woensdag lukte het wegens de voorbereiding op het tentamen Wetenschapsfilosofie niet om het vervolg te schrijven…) wil ik er graag nog wat meer over zeggen.
Margaret Mead is één van de beroemd geworden leerlingen van Franz Boas, één van de grondleggers en pioniers van de antropologie. Ook hij schrijft een voorwoord in haar boek en benadrukt daarin hoe belangrijk het is culturele verschillen te erkennen: “Courtesy, modesty, good manners, conformity to definite ethical standards are universal, but what constitutes courtesy, modesty, good manners, and ethical standards is not universal. (p. xxii)” Hij schrijft dit voorwoord in 1928 en het is opmerkelijk hoe actueel die uitspraak nog is. Het is immers één van de grote problemen waarmee we kampen in een mondialiserende wereld. Toen was het echter een nieuwe gedachte, zoals Mead een paar pagina’s verder uitlegt: “The idea that our every thought and movement was a product not of race, not of instinct, but derived from the society within which an individual was reared, was new and unfamiliar” (p. xxv). Later kwam er veel kritiek op de geringe rol die ze toekende aan de biologie als bepalende factor voor menselijk gedrag; daarover zal ik een volgende keer meer vertellen.

In Hoofdstuk 1 poneert ze haar onderzoeksvraag: “What we wish to test is no less than the effect of civilisation upon a developing human being at the age of puberty” (p. 6). Dat is een grote, maar vooral interessante uitdaging. Die puberteit wordt ook in onze samenleving gezien als een ingewikkelde periode en de vraag of die complexiteit inherent is aan de leeftijd of juist veel meer cultuurgerelateerd is, is fascinerend.
In het korte Hoofdstuk 2 beschrijft ze een dag in Samoa, bijvoorbeeld op het vroege ochtenduur: “Babies cry, a few short wails before sleepy mothers give them the breast” (p. 12). Als iedereen op gang is gekomen, is er tijd voor wat pauze: “[T]he women greast with child and the nursing mothers, sit and gossip with one another” (p.13). Tijd om te praten, heerlijk!
In Hoofdstuk 3 vertelt ze hoe “babies are always nursed”, maar hoe ze ook vanaf de eerste week al allerlei vormen van bijvoeding krijgen, zoals fruit, kokosmelk en suikerrietsap. “The babies are nursed whenever they cry and there is no attempt at regularity. Unless a woman expects another child, she will nurse a baby until it is two or three years old, as the simplest device for pacifying its crying. Babies sleep with their mothers as long as they are at the breast; after waning they are usually handed over to the care of some younger girl in the household” (p.17). Dit laatste is een kernpunt in het opgroeien van meisjes: “[E]ach child [is] being disciplined and socialised through responsibility for a still younger one”(p. 19). Dat is enerzijds allemaal heel leerzaam en het gebeurt bij ons denk ik veel te weinig, en anderzijds legt het ook wel heel grote taken op de schouders van jonge kinderen voor hun babybroertjes of -zusjes. De zorg voor baby’s is namelijk, naast het opknappen van klusjes voor andere volwassenen, een kerntaak voor jonge meisjes in Samoa in de tijd van Mead. Zij hebben het in de jaren totdat ze puber worden, heel druk: zowel de groten als de heel kleintjes eisen voortdurend van alles van ze.

Tussen haar ongeveer twaalfde en achttiende of twintigste jaar heeft een meisje een bijzondere tijd. Ze doet allerlei volwassen werk in en om het huis, maar ze heeft daarnaast een grote vrijheid, zeker ook op seksueel gebied.
Een heel bijzonder aspect van een huishouding op Samoa komt in Hoofdstuk 4 aan bod. Mead beschrijft hoe er maar weinig kinderen zijn die constant in dezelfde huishouding leven. Als het ze in een huishouding niet bevalt, als er te veel druk op ze wordt uitgeoefend of als er ruzie ontstaat, kan een kind besluiten het heil bij andere verwanten zoeken. Een kind is daardoor niet volledig afhankelijk van de verwanten bij wie het op dat moment leeft en omgekeerd zullen verwanten die het kind graag bij zich willen houden, haar het leven niet zuur maken.
Ik moest hier wel even over nadenken. Wat zou dat betekenen voor gezinnen in onze samenleving? Hoeveel kinderen zouden er vandoor gaan? Hoeveel kinderen zouden terugkomen, omdat het bij nader inzien in het aanvankelijke huishouden toch niet zo beroerd was als gedacht? Bouwt het kind met de volwassenen op die manier oppervlakkigere relaties op of ontstaat er hierdoor juist een groter aantal relaties met diepgang? Raken kinderen hierdoor ‘verwend’ (zodra het ze niet bevalt, zijn ze weg) of worden ouders hierdoor sensitiever (ze moeten het kind meer behandelen zoals ze vrienden zouden doen, want ook die kunnen de relatie verbreken)?

Hoofdstuk 9 gaat hier nog wat nader op in, door te stellen dat verschillen in persoonlijkheid geen al te grote druk leggen op relaties, want iedereen weet dat er gemakkelijk van huishouding kan worden gewisseld als men het de ander te moeilijk maakt. Mead’s indruk is dat de hele samenleving geen diepgaande emotionele meningen heeft over anderen. Er zijn een paar termen die algemeen worden gebruikt: ‘goed’ en ‘slecht’ worden gehanteerd om gedrag te beschrijven, ‘gemakkelijk’ of ‘moeilijk’ om karakter aan te duiden. Een goed kind luistert gemakkelijk, een slecht kind luistert moeilijk en deze ‘eigenschappen’ worden in de onderlinge uitwisseling gebezigd als min of meer inherente vaardigheden van het individu, waar verder niemand wat aan kan veranderen. Bovendien beoordelen mensen elkaar naar hun leeftijdsgroep, waarbij aan iedere fase andere kwaliteiten worden toegedicht. Beoordelingen zijn dus behoorlijk geformaliseerd in plaats van spontaan en dat houdt in dat het voor Margaret Mead moeilijk was om de verkregen informatie te vertalen naar hoe westerse beschrijvingen zouden luiden! Hoe vergelijk je wat je hoort met wat je al wist uit je eigen situatie? Hoe kun je samenlevingen dan vergelijken? Wellicht is dat één van de belangrijkste lessen die uit het boek kunnen worden getrokken: wat de ander wil vertellen, kan wel iets heel anders zijn dan wat je denkt te horen en te zien.

Een ander interessant aspect, dat in Hoofdstuk 10 wordt besproken, vind ik de kennis die kinderen op Samoa blijkbaar hebben (destijds hadden?) van de grote gebeurtenissen van het leven: seks, geboorte, dood… doordat men in de huizen dicht op elkaar leeft en de onderlinge cohesie in leefgemeenschappen sterk is, ontgaat jonge kinderen maar weinig. Mead zegt: “[T]here was no desire to protect them from shock or to keep them in ignorance” (p. 94). Mead zegt dat deze aanpak er ten aanzien van seks toe leidt dat er “no neurotic pictures, no frigidity, no impotence” voorkomen en dat “the capacity for intercourse only once in a night is counted as senility” (p. 105). Ik vraag me af wat het zien van bevallingen zou betekenen voor het vertrouwen van jonge meiden en aanstaande moeders in de eigen vaardigheid om hun kind zelf ter wereld te brengen en te voeden.
Het hoofdstuk eindigt met de stelling dat in het algemeen “adolescence represented no period of crisis or stress, but was instead an orderly developing of a set of slowly maturing interests and activities. The girls’ minds were perplexed by no conflicts, troubled by no philosophical queries, beset by no remote ambitions. To live as a girl with many lovers as long as possible and then to marry in one’s own village, near one’s own relatives and to have many children, these were uniform and satisfying ambitions” (p. 109).

In Hoofdstuk 13 maakt Mead een vergelijking tussen al deze verschijnselen en de wijze waarop jonge meiden in het ‘westen’ opgroeien. Ze vraagt zich daarin af of het kerngezin met de intense emotionele banden niet te veel druk legt op kinderen en of daardoor niet ook de puberteit een ‘lastige’ periode wordt. Ze stelt de vraag of “we may learn from a picture in which the home does not dominate and distort the life of the child” (p. 147). Dat is een uitdagende vraag, eentje die zeker aandacht verdient, al haalt Mead ook voorbeelden aan waarvan ik denk dat ze niet per se representatief voor ‘de’ westerse samenleving hoeven te zijn, als zoiets al bestaat. Ze zegt dat een Samoan nooit zou zeggen: “Don’t be so disagreeable to your sister, it makes father so unhappy”, maar ja... dat soort “confusion of ethics and affection” (p. 148) is sowieso verwerpelijk. Het hoofdstuk eindigt met de conclusie: “Realising that our own ways are not humanly inevitable nor God-ordained, but are the fruit of a long and turbulent history, we may well examine in turn all of our institutions”(p. 160).

Volgende week wil ik uitvinden wat Mead’s grootste criticaster had aan te merken op dit onderzoek op Samoa, maar voor nu wil ik eindigen met de prachtige zin in Hoofdstuk 14 die ik al eerder citeerde: “The children must be taught how to think, not what to think” (p. 169). Dat lijkt me een prachtig motto voor iedere ouder, overal ter wereld, in welke cultuur dan ook.