En verder maar weer, met de analyse van de definitieve tekst van de richtlijn aangaande excessief huilen van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid!
Op pagina 8 lezen we het volgende (en ook op pagina 18 en 19
komt de perceptie van de ouders voorbij): De beleving van het huilen door de
ouders is het uitgangspunt.
In de dagelijkse ervaringen met ouders blijkt telkens weer
dat ze vaak een tamelijk onrealistisch verwachtingspatroon hebben over het
gedrag van een baby en over de tijd die een baby vraagt. In de veel gebezigde uitdrukking
‘kinderen nemen’ komt naar voren dat een kind niet meer als een zegenrijk geschenk
wordt gezien, maar als iets wat je neemt, zoals je een hond neemt, of een
Iphone of een nieuwe auto, maar in ieder geval als iets wat moet passen in je
leefstijl en je dagritme. Valt dat even tegen: een baby is een individu met wie
je een relatie moet aangaan en waarin je waanzinnig veel tijd moet steken
alvorens de coregulatie in zelfregulatie verandert. Dan kan de beleving van het
huilen al snel frustraties geven: het kind kan nauwelijks worden weggelegd,
activiteiten moeten op een lager pitje, de structuur is weg. Doet die beleving
recht aan de behoeften van de baby?
Excessief huilen kan gevoelens van onzekerheid bij ouders
vergroten en een schaduw werpen over het geluk en plezier dat een baby geeft.
In alle commentaarrondes heb ik bezwaar gemaakt tegen deze
formulering, die de indruk wekt dat een baby een ‘hebbedingetje’ is dat de
ouders geluk en plezier moet verschaffen. Waar is hier de empathie voor wat de
baby doormaakt? Hoe zou het klinken als je het zó zou zeggen: “Het huilen van
een goede vriend of vriendin geeft gevoelens van onzekerheid bij jou en werpt
een schaduw over het geluk en plezier dat een vriendschap geeft.” Is het dan
óók acceptabel of zouden we van mening zijn dat hier wel een zeer vreemde
opvatting over vriendschap te berde wordt gebracht? En als het antwoord op die
vraag ‘ja’ is, waarom roept de formulering ten aanzien van baby’s dan niet veel
meer weerstand op?
Op pagina 13 staat dat mevrouw dr. M.P. L’Hoir klinisch
pedagoog, GZ-psycholoog, psychotherapeut, onderzoeker is. Ik mis hier haar
diensten voor een bekende kunstmatige zuigelingenvoedingsfabrikant, waarvoor ze ‘on tour’ is om over de preventie van overgewicht te spreken.
Ja, je leest het goed: voorkomen van obesitas met kunstvoeding. Hier heeft
iemand toch wel een stuk evidence gemist en de WHO-code lijkt ook niet tot het
gedachtegoed te behoren. De opmerking op pagina 16 komt daarmee wel in een heel
vreemd daglicht te staan: De geldigheid van deze richtlijn verloopt eerder, indien resultaten uit wetenschappelijk onderzoek of nieuwe
ontwikkelingen aanpassing vereisen.
Op pagina 17 werd ik verrast. Daar staat het volgende: Uit
onderzoek naar de prevalentie van huilen blijkt dat vanaf de geboorte de totale
duur van het huilen langzaam toeneemt tot rond de leeftijd van 6-8 weken een
piek wordt bereikt die in onze samenleving gemiddeld 2-2,5 uur per dag is.
De toevoeging ‘in onze samenleving’ is nieuw en volstrekt
relevant en roept uiteraard vragen op: hoe is het in andere samenlevingen? Wat
is de invloed van verzorgingspatronen op de duur ervan?
Daarom verdient de opmerking even verder beslist een nadere
beschouwing: Dit vroege patroon van huilen lijkt minder afhankelijk te zijn
van de manier van verzorgen of opvoeden dan het huilen later in het eerste
levensjaar (Barr 1990).
De volgende zin doet de baby enorm tekort en ook de
afstemming tussen ouder en kind raakt ondergesneeuwd: Wanneer de baby 3
maanden oud is, nemen zijn capaciteiten om op andere wijzen te communiceren toe
(hij benut bij voorbeeld vaker de glimlach als sociaal contactmiddel).
Er is
al vanaf het begin communicatie, niet pas met drie maanden! Wat we moeten leren
inzien, is dat de baby niet onze volwassen taal moet leren spreken (dat komt vanzelf),
maar dat we als ouders en zorgverleners de taal van de baby in de beginfase
moeten (willen) leren verstaan. Dát is de kern.
En wat hiervan te denken:
Excessief huilen komt voor bij 5 tot 40% van de baby’s in
geïndustrialiseerde samenlevingen (Sleuwen van 2008), afhankelijk van hoe
excessief huilen wordt gedefinieerd. Bij slechts een zeer klein percentage
(minder dan 5%) van de baby’s die veel huilen wordt een lichamelijke aandoening
gevonden die het vele huilen kan verklaren (Gormally and Barr 1997; Zwart,
Vellema-Goud, Brand 2007).
Dit is evolutionair gezien een belachelijk hoog percentage.
Er moet echt worden gekeken naar de opvoedstijlen in de geïndustrialiseerde
samenlevingen, want huilen is een noodsignaal!
Dat erkent de redactie ook; op pagina 20 staat namelijk dit:
Huilen door het pasgeboren jong (ook wel ‘separation distress
call’ genoemd) is universeel gedrag bij zoogdieren, inclusief de mens.
Neonataal huilen heeft primair de functie te waarschuwen wanneer het jong wordt
gescheiden van de moeder (Christensson and others 1995; Lummaa and others 1998;
Soltis 2004a).
Wiskunde is niet mijn sterke punt, maar dat één en één twee
is, daar kom ik nog wel uit. Veel voor de hand liggender kan het toch bijna
niet worden…?
En tot slot voor vandaag, op pagina 19:
Uit twee Nederlandse onderzoeken blijkt dat van de baby’s
die volgens de rapportage van de ouders meer dan 3 uur per dag huilen, na
invulling van een 24-uurs dagboek 32 tot 39% overblijft (Brugman and others
1999; Sleuwen van and others 2006).
Dit geeft aan dat zo’n 60-70% van de ouders het huilen van
hun kind ernstig overschat. Het is hun perceptie die tot de conclusie ‘excessief
huilen’ leidt en het is tevens hun perceptie die het uitgangspunt is voor
behandeling, zo is eerder in de tekst aangegeven. Dat betekent dus ook dat er
heel veel kinderen worden behandeld die niet excessief huilen. Zou niet de
perceptie van de ouders het onderwerp van behandeling moeten zijn in plaats van
het gedrag van de baby? Ik snap dat dat ongemakkelijker is dan de baby als ‘schuldige’
aan te wijzen, maar symptoombestrijding en probleemoplossing zijn echt twee
verschillende dingen. Het ware probleem in onze samenleving is de visie op baby’s,
hoe ze zich zouden moeten gedragen, wat hun behoeften zijn en of het nodig is
die behoeften vlot te vervullen in de levensfase waarin een baby nog weinig
draagkracht heeft. Wanneer de draagkracht van de ouders niet toereikend is voor
de draaglast van het verzorgen van een gezonde baby met normaal gedrag, dan is dát
waaraan moet worden gewerkt. Ongemakkelijk wellicht, maar onvermijdelijk, als
we een gezonde samenleving willen bevorderen!