Veel Nederlandse woorden vinden hun oorsprong in het Latijn.
Dat was één van mijn lievelingsvakken op de middelbare school. Ik raakte er na
het eerste of tweede jaar helemaal aan verslingerd, omdat het zo heerlijk was
om te puzzelen en te stoeien met woorden. Zo slecht als ik de analyse van de
wiskundige opgaven onder de knie kreeg, zo’n feest was het om met Latijn bezig
te zijn. Vorige week trof ik bij toeval mijn lerares van toen en we haalden met
plezier herinneringen op aan het klasje van toen met slechts vier leerlingen.
Ze was er een ster in om ons al die woorden in stukken te
laten knippen; ze deed het voor en verwachtte dat wij het nadeden. En precies
daarin zat na verloop van tijd mijn ‘verslaving’: ik kon geen ‘moeilijk’
Nederlands woord meer zien of ik begon te knippen. Wat ‘moeilijke’ Nederlandse
woorden heten te zijn, zijn namelijk meestal woorden die uit het Latijn afkomstig
zijn.
Zo komt het woord ‘referentie’ van het werkwoord ‘referre’.
Dat kun je opdelen in ‘re’ en ‘ferre’, woorddelen die respectievelijk ‘terug’
en ‘dragen, brengen’ betekenen.
Een referentie is dus dat wat je terugbrengt naar de bron,
naar een eerdere situatie of gebeurtenis.
We kennen in het Nederlands een aantal betekenissen voor het
woord ‘referentie’.
Het kan een persoon zijn die een getuigenis over iemand
aflegt, maar meestal alleen daartoe geraadpleegd als er een positief verhaal
wordt verwacht. (Overigens… een ander woord voor verhaal is ‘relaas’, wat
afkomstig is van de verleden tijd van ‘referre’ en in feite de luisteraar
terugbrengt naar een eerdere gebeurtenis.)
Een referentie kan ook een verwijzing zijn in een tekst; bij
wetenschappelijke teksten zijn referenties onmisbaar om te kunnen verifiëren
(afkomstig van ‘veritas’, ‘waarheid’) of wat de auteur heeft beweerd, wel klopt
en of hij wel eer doet aan wie ere toekomt.
Een andere samenstelling is ‘referentiekader’, wat volgens
vanDale betekent ‘geheel van gewoonten, patroon van maatstaven’. Andere
aspecten erin betreffen normen en waarden, het beoordelen van wat je om je heen
waarneemt, je overtuigingen en de wijze waarop je ervaringen bepalen hoe je
kijkt naar ‘goed’ en ‘kwaad’, naar ‘normaal’ en ‘abnormaal’.
Deze eerste weken van mijn studie gaat het daar bij
voortduring over: wat zie je, wat denk je, wat is je conclusie en klopt die wel?
De centrale vraag daarbij is steeds of je wel werkelijk kunt loskomen van dat
referentiekader waarmee je bent groot geworden. Als je je hele leven hoort dat
borstvoeding ‘raar’ of ‘vies’ is of dat het iets ‘primitiefs’ is, wat alleen ‘koeien’
doen (maar ja… die dan juist vaak helaas weer niet…)… kun je je dan vrij en
geïnspireerd overgeven aan de behoefte van je kleine baby om bij jou aan de
borst te liggen? En omgekeerd: als je je kinderen krijgt in een setting waarin
je wordt omringd door zussen en broers en zwagers en schoonzussen en
vriendinnen en collega’s die allemaal hun baby’s dragen en bij zich laten
slapen… hoe kijk je dan naar een kinderwagen en een babykamer? Wat roepen die
dan bij je op?
Dat in stukjes knippen van woorden om een idee te krijgen
van waar ze vandaan komen en wat ze betekenen… ik werd er in het Latijn uitzonderlijk
goed in, maar op een bepaalde manier hebben we als ouders die taak wellicht
allemaal. Hoe zijn onze overtuigingen ontstaan? Waar komen ze vandaan? Uit
welke kleinere elementen zijn onze visies en dromen en valkuilen opgebouwd?
Durven we de boel in stukjes te knippen om te zien wat de oorsprong is? Gaan we
de uitdaging aan om ons referentiekader aan een stevige analyse te onderwerpen?
Deze week hoorde ik weer een prachtig verhaal van Robin
Grille, één van mijn helden. Hier
kun je ruim een uur lang genieten van zijn visie op opvoeding, waarbij hij een
zeer holistisch referentiekader hanteert. Hij haalt echt alles erbij en
verbindt de meest uiteenlopende zaken met elkaar. Het is, wanneer je alles wat
hij zegt, op je laat inwerken, een revolutionair en heftig proces dat hij
bepleit. Ik denk dan ook dat het moed vraagt om ons eigen referentiekader onder
de loep te nemen en er zo achter te komen hoe we zijn geworden tot wie we zijn,
hoe we als ouders onze eigen geschiedenis meenemen in het contact met onze
kinderen. We geven veel dingen onbewust door, maar wanneer we goed nadenken
over de samenstelling van de gedachten, de begrippen, de woorden die we
hanteren, kunnen we bewuster kiezen. Dan besluiten we wellicht om sommige dingen
juist niet door te geven, terwijl we ons voor andere extra inspannen,
omdat we zo graag willen dat ze hun weg naar ons nageslacht vinden.
Dat ontleden en in stukjes knippen wat ik zo’n 35 jaar
geleden leerde, is geloof ik een vaardigheid die nog altijd goed van pas komt.
In iedere levensfase zijn er weer nieuwe ontledingen denkbaar en ik hoop dat
velen er net als ik een uitdaging in zien. Hoe beter we onszelf begrijpen, hoe
beter we ook in staat zullen zijn onze kinderen te begrijpen en met ze mee te
blijven lopen, hoe klein ze ook zijn en hoe groot ze ook worden!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten