woensdag 18 september 2013

Richtlijn excessief huilen, deel 2


Vorige week schreef ik over een aantal slides in de powerpoint die is gemaakt op basis van de volledige richtlijntekst. Vandaag maak ik een begin met de tekst zelf.
Omdat ik links ben, blader ik in boeken en tijdschriften vaak van achteren naar voren en ook nu is achterin beginnen een goed idee. Daar vind je (in Bijlage 9, pagina 117) namelijk de verklarende woordenlijst. Een paar van de daarin opgenomen begrippen wil ik vandaag bespreken, al zal vanwege de ruimte het aantal beperkt blijven.

Caching en carrying species
Zoogdieren die op het land leven worden onderscheiden in deze twee typen. Caching species verbergen hun jongen op een beschutte plek. Jongen en moeder hebben slechts zo nu en dan contact. Carrying species dragen hun jongen en hebben voortdurend fysiek contact.

Dit is één vorm van het verdelen van zoogdieren in typen. Een belangrijke andere is die in vier typen: schuilzoogdieren, nestzoogdieren, kudde- of volgzoogdieren en draagzoogdieren. Het probleem met veel van de tegenwoordig gehanteerde verzorgingsadviezen is dat kinderen worden weggelegd als schuilzoogdieren (ze moeten lang zonder mama kunnen), worden gevoed met de frequentie van nestzoogdieren (niet al te vaak op een dag) met melk van kudde- of volgzoogdieren (op basis van de melk van een koe, een herkauwende herbivoor met vier magen en beperkte intellectuele vermogens). En dat alles terwijl de mens een draagzoogdier is! Dat dragers voortdurend fysiek contact nodig hebben, erkent de kernredactie ook in de omschrijving van de ‘carrying species’. Wat zien we daar in het beleid van terug…?

Temperamentvolle kinderen
Verwijst naar een of meer kenmerken van kinderen die onrustig zijn, heftige reacties vertonen en onvoorspelbaarheid in het gedrag kunnen laten zien. Het is geen klinische classificatie, maar eerder een variant van normaal gedrag in de vroege ontwikkeling (Barr 1998). Het is een aanname dat dit gedrag biologisch of erfelijk is. Het is vroeg in het leven aantoonbaar en relatief stabiel in tijd en situaties, hoewel in verschillende ontwikkelingsfasen op een andere manier tot uiting komend.

Dit is wat mij betreft een stuitende duiding van een neutraal begrip. Met het woord ‘temperament’ alleen is nog niets gezegd over welk temperament het betreft. De oorspronkelijke indeling kent vier persoonlijkheidstypen: sanguinisch, flegmatisch, cholerisch en melancholisch. Deze typen hebben allemaal eigen persoonlijkheidskenmerken. Verschillende types hebben een andere felheid waarmee op prikkels wordt gereageerd, hebben een ander energieniveau en een andere mate van introversie of extraversie. Met de woordenlijst krijgt het woord ‘temperament’ echter een negatieve lading en deze sfeer houdt stand in de rest van de tekst. Zo wordt er op pagina 71 gesproken van een ‘normaal temperament’. Zoals onze kinderen er van jongs af aan door mij ingeramd hebben gekregen en nog wel eens plagerig herhalen: “Normaal is een relatief begrip”…!

Wiegvibratoren of simulatoren
Klein motortje dat onder de wieg wordt gemonteerd om door trillen de bewegingen van een auto na te bootsen, waarbij “white noise” wordt geproduceerd: het geluid van een auto die ongeveer 55 km per uur rijdt.

Denkt de redactie echt dat hier een auto wordt nagebootst…? Wat is voor een kleine baby evolutionair gezien het nut van een auto? De auto, waardoor sommige kinderen rustig worden, is op zichzelf natuurlijk een nabootsing. En nu mag de lezer één keer raden wat die auto moet simuleren.

Zelfregulatie
De vaardigheid om emoties, gedrag en behoeften individueel ‘in de hand te houden’ en te sturen.
Bijvoorbeeld het opvangen van emoties (angst, verdriet) door het aanraken van het eigen lichaam, of door hard te gaan zuigen. Het uitstellen van een behoefte om later een beloning te krijgen getuigt van grote mate van zelfregulatie.

Het is opmerkelijk dat hier het aanraken van het eigen lichaam als zelfregulatie wordt genoemd, gezien het feit dat we spreken over baby’s. Natuurlijk doen we dat als volwassenen allemaal wel: een hand onder je kin, de armen over elkaar, met je haar spelen. Overigens zijn ook dat allemaal zaken waarbij we wellicht meer gebaat zouden zijn bij een arm van een ander om ons heen. En dat is ook precies wat een baby nodig heeft. (En voor dat zuigen heeft de baby natuurlijk een borst nodig, geen fopspeen.) Zowel de neurologie als de motoriek en de anatomie van een baby zijn nog zo onrijp, dat het uitstellen van de behoeftebevrediging tot stress leidt. En om in die context te spreken over het later krijgen van een beloning… breek me de bek niet open. Ik heb inmiddels te veel van Alfie Kohn gelezen om het woord ‘beloning’ nog klakkeloos te kunnen laten passeren. Daar zit een wereld van overtuigingen achter, die ik nu even onbesproken laat.

De uitsmijter in de woordenlijst is wat mij betreft echter deze:
Separation distress call
Er wordt aangenomen dat jonge kinderen fysieke scheiding van hun moeders herkennen, wat leidt tot huilen, wat stopt bij hereniging. De ‘separation distress call’ dient tot nabijheid van de moeder.

“Er wordt AANGENOMEN” dat kinderen die scheiding opmerken…? Als dat het fundament is onder je beleid, dan houdt alles op. Als je een baby dermate weinig serieus neemt, hoe denk je dan in vredesnaam een respectvol beleidsdocument te kunnen schrijven over hoe het huilen kan worden benaderd? Dan heb je er volgens mij gewoon he-le-maal niets van begrepen.

Genoeg voor vandaag; volgende week deel 3!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten