Uiteraard is er een groot aantal zorgverleners dat te maken
heeft met de zorg voor overmatig huilende baby’s. In veel gevallen zal de JGZ,
via het eerste huisbezoek of via het eerste bezoek van de ouders aan het
consultatiebureau, een prominente plaats innemen. Toch heb ik op grond van alle
verhalen die we terughoren van moeders, zorgen bij de zin op pagina 87: De JGZ
biedt, naast universele preventie, de volgende zorg rondom excessief huilen bij
baby’s: signalering en voorlichting, en (bij een goed groeiend, gezond kind)
aanpak in de vorm van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie, video
interactie begeleiding, babymassage, e.a. specifieke programma’s. Mijn zorgen
zitten met name in de woorden ‘bij een goed groeiend, gezond kind’. Hoe
definiëren we ‘een gezond kind’? Als een kind zich zodanig oncomfortabel voelt
dat het overmatig huilt en niet te troosten is… kunnen we dan wel spreken van
een gezond kind? Anders gezegd: is de term ‘een gezond, overmatig huilend kind’
niet een contradictio in terminis? Kunnen die twee dingen, gezond zijn en zo
verdrietig zijn, wel samengaan? Pak een willekeurige volwassene bij de kop die
een groot deel van de dag huilt… dan noemen we die zeker niet gezond. Ik wil
graag verwijzen naar deel 5 van deze serie,
waarin ik een situatie schets over een huilende buurvrouw. Ik zou iedereen
willen uitnodigen zo’n situatie voor ogen te nemen en je dan af te vragen of een
vastgestelde aanpak ethisch verantwoord is. Emotionele levensmomenten vereisen
een aanpak die is afgestemd op de noden van degene die verdriet heeft. Dat is
heel wat meer dan het inzetten van een protocol.
Uit de beschrijving van de mogelijke ziekenhuisopname
(pagina 87) wordt niet duidelijk hoe het de baby tijdens deze 5 à 10 dagen
vergaat. Huilt een kind dan veel? Hoe wordt daarmee omgegaan? Wie troost de
baby? Wat wordt er ondernomen om te zorgen dat de baby zich niet alleen voelt?
Dat zijn allemaal essentiële vragen en ik maak me zorgen om de antwoorden. Ik
zal zeker niet beweren dat het altijd eenvoudig is, maar de psychische nood die
ontstaat bij een baby die wordt losgerukt van zijn vaste verzorgers… dat is wel
iets om heel goed bij stil te staan.
Het stroomdiagram op pagina 90 bevat weer de term medische
oorzaak. Zoals al eerder aangegeven, blijft dit een rare definitie.
Geestelijke gezondheid behoort net zo goed tot het medische vakgebied en is van
grote invloed op het algehele welbevinden. We lopen volstrekt achter de feiten
aan wanneer we doen alsof lichaam en geest in twee afzonderlijke delen op te splitsen
zijn. Die visie is totaal achterhaald. Lichaam en geest beïnvloeden elkaar over
en weer in sterke mate.
Een ander manco van het schema is dat er voorafgaand aan de
diagnose excessief huilen alleen maar door de huisarts naar het kind wordt
gekeken. De ‘verwijzing op maat’ komt pas in een later stadium, terwijl er heel
veel zaken denkbaar zijn die door de huisarts niet kunnen worden onderkend
(omdat die nu eenmaal niet op ieder terrein specialist is), maar wel degelijk
de oorzaak van het huilen kunnen vormen. Het is dan ook een slechte zaak dat de
diagnose al in een zo vroeg stadium wordt gesteld. De verwijzing op maat
(bijvoorbeeld naar een lactatiekundige, om maar even op mijn eigen vakgebied te
blijven) zou moeten plaatsvinden vóórdat het label op het kind wordt geplakt.
Onderaan de pagina komen we overigens weer de vreemde urineweginfectie tegen; als daarvan sprake is, moet die toch in het vroege
stadium worden vastgesteld? Waarom staat die apart genoemd, terwijl er allerlei
infecties denkbaar zijn die tot overmatig huilen kunnen leiden?
Op pagina 91 lezen we bij de randvoorwaarden voor goede zorg
onder andere dit: Zorgverleners dienen onder meer deskundig te zijn op het
gebied van normaal gedrag van baby’s en op het gebied van gedrags- en
ontwikkelingsproblemen en deskundig in het gebruik van 24-uurs dagboeken en
signaleringsinstrumenten.
Dit blog is deel 8 in een serie en de voorgaande delen
hebben duidelijk gemaakt dat er in de richtlijn heel veel aannames zitten die
voorbijgaan aan wat normaal gedrag van baby’s is. Het blijft een ernstig manco
dat dit document aan dat normale gedrag geen prominentere rol heeft toegekend.
Er is meer dan genoeg materiaal beschikbaar dat er wat over kan zeggen. Als
zorgverleners uit deze richtlijn moeten halen hoe normaal gedrag eruit ziet,
dan komen ze bedrogen uit. De praktijk leert helaas dat normaal, fysiologisch
zoogdiergedrag bepaald geen grote bekende is van veel zorgverleners. Hoe gaan
we met z’n allen dit manco verhelpen?
Op bladzijde 99 begint Bijlage 4 met een buitenproportioneel
lang verhaal over inbakeren, terwijl onderaan de pagina te lezen valt: Zoals
eerder beschreven, was het verschil in effect tussen inbakeren en niet
inbakeren op het huilen klein en werd dat alleen gevonden bij baby’s tussen 2
weken en 7 weken oud. Waarom is er dan in vredesnaam zo’n lang stuk aan
gewijd?
Er worden in de richtlijn allerlei methodes genoemd die, met
mitsen en maren omgeven, min of meer of expliciet worden afgeraden. Desondanks
krijgt dit inbaker-onderwerp een flinke lap tekst toegemeten, terwijl ook hier
heel veel voorzorgen in acht moeten worden genomen om te zorgen dat het veilig
is en geen schade veroorzaakt. Hier lijkt weer sprake van de al eerder
gesignaleerde bias.
Op pagina 100 wordt het inbakeren beschreven als een
tijdelijk hulpmiddel om op eigen kracht te leren inslapen en doorslapen. Het
blijft een wonderlijk iets, dat er wordt gedacht dat je iemand kunt leren
inslapen. Dat doet toch iedereen altijd zelf?! Je kunt toch niet voor een ander
in slaap vallen? De vraag zou moeten zijn: “Hoe komt het dat bij jonge,
pasgeboren kinderen een zo primaire functie als slapen zodanig kan worden
verstoord dat het moet worden aangeleerd op de één of andere manier?” Ieder
dier valt in slaap als alles in orde is en het dier is moe. Alleen als er
gevaar dreigt, blijft een dier wakker en alert. De opdracht lijkt dan ook heel
simpel: zorg dat het kind zich veilig voelt; dan komt de slaap vanzelf.
Voorwaarde is natuurlijk dat ouders hun kind goed observeren
en kennen en daarvoor is tijd nodig.
Op pagina 101 lezen we: Tijdens de kraamtijd wordt niet
ingebakerd. Ouders moeten de kans krijgen hun kind goed te observeren en te
leren kennen. Dat bevordert de interactie tussen ouder en kind. Vooral in de
eerste weken is het van belang dat ouders de signalen van honger leren
herkennen bij hun kind. Op grond van deze en andere zinsneden in de tekst,
wordt de indruk gewekt dat dat leerproces na een week is voltooid. Dan is
immers de kraamtijd voorbij en volgens de richtlijn kan het inbakeren worden
gestart na week 1. Ik denk dat we gerust kunnen stellen dat ouders na een week
nog volop bezig zijn hun kind te leren kennen en dat dat nog een heel aantal
weken voortduurt. De vraag lijkt dan ook gerechtvaardigd: waarom zou je zo snel
al met inbakeren beginnen?
De redactie verwijst naar het boek van Ria Blom, ‘Inbakeren
brengt rust’, uit 2011. Volgende week wil ik, tot slot van deze serie, graag
nog wat zeggen over dat boek. Mijn mening is dat de redactie een onaanvaardbaar
grote verantwoordelijkheid op zich heeft genomen met deze verwijzing. Het boek
wordt daarmee een soort integraal onderdeel van de richtlijn en dat is
zorgelijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten