woensdag 30 oktober 2013

Richtlijn excessief huilen, deel 8

Na een aantal intensieve en inspirerende dagen retraite/studieverlof heb ik de werkdraad weer opgepakt en schrijf ik het volgende deel over  de ‘Multidisciplinaire richtlijn excessief huilen bij baby’s’, te beginnen bij Hoofdstuk 13, getiteld ‘Optimale samenwerking’.

Uiteraard is er een groot aantal zorgverleners dat te maken heeft met de zorg voor overmatig huilende baby’s. In veel gevallen zal de JGZ, via het eerste huisbezoek of via het eerste bezoek van de ouders aan het consultatiebureau, een prominente plaats innemen. Toch heb ik op grond van alle verhalen die we terughoren van moeders, zorgen bij de zin op pagina 87: De JGZ biedt, naast universele preventie, de volgende zorg rondom excessief huilen bij baby’s: signalering en voorlichting, en (bij een goed groeiend, gezond kind) aanpak in de vorm van regelmaat, voorspelbaarheid en prikkelreductie, video interactie begeleiding, babymassage, e.a. specifieke programma’s. Mijn zorgen zitten met name in de woorden ‘bij een goed groeiend, gezond kind’. Hoe definiëren we ‘een gezond kind’? Als een kind zich zodanig oncomfortabel voelt dat het overmatig huilt en niet te troosten is… kunnen we dan wel spreken van een gezond kind? Anders gezegd: is de term ‘een gezond, overmatig huilend kind’ niet een contradictio in terminis? Kunnen die twee dingen, gezond zijn en zo verdrietig zijn, wel samengaan? Pak een willekeurige volwassene bij de kop die een groot deel van de dag huilt… dan noemen we die zeker niet gezond. Ik wil graag verwijzen naar deel 5 van deze serie, waarin ik een situatie schets over een huilende buurvrouw. Ik zou iedereen willen uitnodigen zo’n situatie voor ogen te nemen en je dan af te vragen of een vastgestelde aanpak ethisch verantwoord is. Emotionele levensmomenten vereisen een aanpak die is afgestemd op de noden van degene die verdriet heeft. Dat is heel wat meer dan het inzetten van een protocol.

Uit de beschrijving van de mogelijke ziekenhuisopname (pagina 87) wordt niet duidelijk hoe het de baby tijdens deze 5 à 10 dagen vergaat. Huilt een kind dan veel? Hoe wordt daarmee omgegaan? Wie troost de baby? Wat wordt er ondernomen om te zorgen dat de baby zich niet alleen voelt? Dat zijn allemaal essentiële vragen en ik maak me zorgen om de antwoorden. Ik zal zeker niet beweren dat het altijd eenvoudig is, maar de psychische nood die ontstaat bij een baby die wordt losgerukt van zijn vaste verzorgers… dat is wel iets om heel goed bij stil te staan.

Het stroomdiagram op pagina 90 bevat weer de term medische oorzaak. Zoals al eerder aangegeven, blijft dit een rare definitie. Geestelijke gezondheid behoort net zo goed tot het medische vakgebied en is van grote invloed op het algehele welbevinden. We lopen volstrekt achter de feiten aan wanneer we doen alsof lichaam en geest in twee afzonderlijke delen op te splitsen zijn. Die visie is totaal achterhaald. Lichaam en geest beïnvloeden elkaar over en weer in sterke mate.
Een ander manco van het schema is dat er voorafgaand aan de diagnose excessief huilen alleen maar door de huisarts naar het kind wordt gekeken. De ‘verwijzing op maat’ komt pas in een later stadium, terwijl er heel veel zaken denkbaar zijn die door de huisarts niet kunnen worden onderkend (omdat die nu eenmaal niet op ieder terrein specialist is), maar wel degelijk de oorzaak van het huilen kunnen vormen. Het is dan ook een slechte zaak dat de diagnose al in een zo vroeg stadium wordt gesteld. De verwijzing op maat (bijvoorbeeld naar een lactatiekundige, om maar even op mijn eigen vakgebied te blijven) zou moeten plaatsvinden vóórdat het label op het kind wordt geplakt.
Onderaan de pagina komen we overigens weer de vreemde urineweginfectie tegen; als daarvan sprake is, moet die toch in het vroege stadium worden vastgesteld? Waarom staat die apart genoemd, terwijl er allerlei infecties denkbaar zijn die tot overmatig huilen kunnen leiden?

Op pagina 91 lezen we bij de randvoorwaarden voor goede zorg onder andere dit: Zorgverleners dienen onder meer deskundig te zijn op het gebied van normaal gedrag van baby’s en op het gebied van gedrags- en ontwikkelingsproblemen en deskundig in het gebruik van 24-uurs dagboeken en

signaleringsinstrumenten.
Dit blog is deel 8 in een serie en de voorgaande delen hebben duidelijk gemaakt dat er in de richtlijn heel veel aannames zitten die voorbijgaan aan wat normaal gedrag van baby’s is. Het blijft een ernstig manco dat dit document aan dat normale gedrag geen prominentere rol heeft toegekend. Er is meer dan genoeg materiaal beschikbaar dat er wat over kan zeggen. Als zorgverleners uit deze richtlijn moeten halen hoe normaal gedrag eruit ziet, dan komen ze bedrogen uit. De praktijk leert helaas dat normaal, fysiologisch zoogdiergedrag bepaald geen grote bekende is van veel zorgverleners. Hoe gaan we met z’n allen dit manco verhelpen?

Op bladzijde 99 begint Bijlage 4 met een buitenproportioneel lang verhaal over inbakeren, terwijl onderaan de pagina te lezen valt: Zoals eerder beschreven, was het verschil in effect tussen inbakeren en niet inbakeren op het huilen klein en werd dat alleen gevonden bij baby’s tussen 2 weken en 7 weken oud. Waarom is er dan in vredesnaam zo’n lang stuk aan gewijd?
Er worden in de richtlijn allerlei methodes genoemd die, met mitsen en maren omgeven, min of meer of expliciet worden afgeraden. Desondanks krijgt dit inbaker-onderwerp een flinke lap tekst toegemeten, terwijl ook hier heel veel voorzorgen in acht moeten worden genomen om te zorgen dat het veilig is en geen schade veroorzaakt. Hier lijkt weer sprake van de al eerder gesignaleerde bias.

Op pagina 100 wordt het inbakeren beschreven als een tijdelijk hulpmiddel om op eigen kracht te leren inslapen en doorslapen. Het blijft een wonderlijk iets, dat er wordt gedacht dat je iemand kunt leren inslapen. Dat doet toch iedereen altijd zelf?! Je kunt toch niet voor een ander in slaap vallen? De vraag zou moeten zijn: “Hoe komt het dat bij jonge, pasgeboren kinderen een zo primaire functie als slapen zodanig kan worden verstoord dat het moet worden aangeleerd op de één of andere manier?” Ieder dier valt in slaap als alles in orde is en het dier is moe. Alleen als er gevaar dreigt, blijft een dier wakker en alert. De opdracht lijkt dan ook heel simpel: zorg dat het kind zich veilig voelt; dan komt de slaap vanzelf.
Voorwaarde is natuurlijk dat ouders hun kind goed observeren en kennen en daarvoor is tijd nodig.
Op pagina 101 lezen we: Tijdens de kraamtijd wordt niet ingebakerd. Ouders moeten de kans krijgen hun kind goed te observeren en te leren kennen. Dat bevordert de interactie tussen ouder en kind. Vooral in de eerste weken is het van belang dat ouders de signalen van honger leren herkennen bij hun kind. Op grond van deze en andere zinsneden in de tekst, wordt de indruk gewekt dat dat leerproces na een week is voltooid. Dan is immers de kraamtijd voorbij en volgens de richtlijn kan het inbakeren worden gestart na week 1. Ik denk dat we gerust kunnen stellen dat ouders na een week nog volop bezig zijn hun kind te leren kennen en dat dat nog een heel aantal weken voortduurt. De vraag lijkt dan ook gerechtvaardigd: waarom zou je zo snel al met inbakeren beginnen?
De redactie verwijst naar het boek van Ria Blom, ‘Inbakeren brengt rust’, uit 2011. Volgende week wil ik, tot slot van deze serie, graag nog wat zeggen over dat boek. Mijn mening is dat de redactie een onaanvaardbaar grote verantwoordelijkheid op zich heeft genomen met deze verwijzing. Het boek wordt daarmee een soort integraal onderdeel van de richtlijn en dat is zorgelijk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten