vrijdag 17 mei 2013

Wederzijdse afhankelijkheid, deel 1

Het maakte heel wat los in de voorbije week, de ‘Emancipatienota’ van minister Jet Bussemaker aan de Tweede Kamer, en vooral haar toelichting daarop. “Te veel vrouwen teren op hun man”, schreeuwden de koppen op de voorpagina’s van de kranten haar na. Nog steeds verschijnen er stukken en reacties en ingezonden brieven in allerlei media en er zijn heel wat kritische, onderbouwde geluiden te beluisteren.
Begrijpelijk en terecht, als je het mij vraagt. Wanneer we besluiten maatschappelijke relevantie slechts in geld uit te drukken, wat voor weg zijn we dan ingeslagen? Waar blijft dan de sociale component?
Zondag 12 mei was het Moederdag, een mooie dag om er met onze oudste dochter eens voor te gaan zitten en onze gedeelde verontwaardiging over het dédain van de minister in een reactie te vatten, samen met onze verbijstering over de beperkte blik op begrippen als werk, zelfontplooiing en het doel van onderwijs. Die reactie is vandaag geplaatst op opinie-pagina Joop.

Er valt waanzinnig veel meer te zeggen over de uitspraken die de minister aan haar notitie heeft toegevoegd. Er liggen veel uitgangspunten in besloten waarbij je grote vraagtekens kunt plaatsen. Er worden stelligheden geponeerd die onderling tegenstrijdig zijn. Er lijken ook heel veel vakgebieden onbesproken te blijven. Denk aan de epigenetica, een vakgebied dat de mechanismen beschrijft die van invloed zijn op de genenexpressie, zonder dat de DNA-structuur wordt veranderd. Onderzoek op dit gebied laat bijvoorbeeld zien dat het nageslacht van ‘high grooming rats’ zich heel anders gedraagt dan het kroost van ‘low grooming rats’. Moeders die slecht voor hun jongen zorgden (dit werd gecreëerd door de afgifte van het hormoon c.q. de neurotransmitter oxytocine te blokkeren), zagen hun kinderen opgroeien tot volwassen dieren die ook slechte moeders werden. Aandachtige zorg leidde tot capabele ouders.
Tegenwoordig stellen massa’s wetenschappers vast dat persoonlijkheidsontwikkeling niet slechts door ‘nature’ maar in belangrijke mate door ‘nurture’ wordt beïnvloed. Hoe vertaalt zich die kennis naar de beleidskeuzes van de minister? Hoe draagt ze eraan bij dat individuen binnen de samenleving de ruimte hebben om zorgarbeid te verrichten? Hoe stimuleert ze maatregelen die zichtbaar maken dat zorgarbeid fatsoenlijk wordt gewaardeerd en beloond? Als politica teert ze tenslotte al jarenlang op de zak van de belastingbetaler. Het zal tijd worden dat ze blijkt geeft van de vaardigheid om ‘out of the box’ en buiten de status quo te denken. Dan komen we misschien verder, want de gedachte dat het begrip ‘idealen’ een synoniem zou zijn voor ‘een flink salaris verdienen’ is toch wel al te droevig.



Ook droevig is de aansporing tot ‘economische zelfstandigheid’ als manier om te anticiperen op een echtscheiding. Hoe komt het dat de oorzaken van echtscheiding geen rol spelen in de overwegingen van de minister? Hoe komt het dat veel mensen niet in staat zijn zich vloeiend te bewegen in en mee te groeien met de relatie die ze vrijwillig zijn aangegaan? Heeft de minister onveilige hechting meegewogen in dit geheel? Heeft ze stilgestaan bij het idee dat een krachtig zelfbeeld en een gezond zelfvertrouwen de kansen vergroten dat mensen hun relatie voortzetten en zo een stabiele basis voor hun kinderen waarborgen?
En waar begint die veilige hechting…? Juist, in de baby- en kindertijd, de tijd dat het kind moet kunnen rekenen op de beschikbaarheid van de primaire hechtingsfiguren.
Schattingen aangaande onveilige hechting komen in de buurt van zo’n 35-45%. Het is waarachtig boeiend dat dat percentage in de buurt ligt van het aantal scheidingen (1 op de 3 is zo’n 33%). De oorzaak van onveilige hechting is een combinatie van gebrek aan lijfelijke aanwezigheid (coregulatie door de ouder bij stress van de baby) en gebrek aan sensitiviteit (goede afstemming van de primaire hechtingsfiguur op het jonge kind) in de vroege levensfase. Dit alles heeft grote invloed op de breinarchitectuur en de fysiologie van het kind op de lange termijn, en dus op de gezondheid, op het leervermogen en op de vaardigheid in het sociale verkeer. Daar hoort ook bij dat je durft te vertrouwen op de ander, dat je over en weer van elkaar afhankelijk durft te zijn.
Schrijver Stephen Covey ziet wederzijdse afhankelijkheid als de derde fase, de echte volwassenheid na de afhankelijkheid van de babyperiode en de onafhankelijkheid van de puberteit.

En of men het nu wil horen of niet… in de vroegste levensfase is het moederlichaam voor het kind de enige juiste habitat, al was het maar omdat een kind op het vaderlichaam omkomt van de honger. (Ik ga er vanuit dat algemeen bekend is dat de borsten van een vrouw zijn bedoeld voor een gezonde voedingsstatus van haar nageslacht en dat het kunstmatige alternatief daarvoor een armzalige vervanger is.) Wanneer het kind na verloop van tijd is gespeend, kan ook de vader of een andere zeer nauw bij het kind betrokken hechtingsfiguur de ‘secure base’ vormen waarover John Bowlby al in de jaren ’50 van de vorige eeuw sprak.
Met betrokken, geëngageerde ouders leert het kind sociale vaardigheden aan die in de samenleving productief en constructief kunnen worden ingezet. Een goed gefundeerd gevoel van eigenwaarde leidt tot een maatschappij met burgers die elkaar open en met vertrouwen tegemoet treden. Laten we met probleempreventie als samenleving daarom aan de goede kant beginnen: bij een gezonde en sociaal-emotioneel veilige leefomgeving voor kinderen.
Volgende keer wil ik uit de Emancipatienota nog een aantal andere aspecten belichten; wordt dus vervolgd!

(Een prachtige en zeer gedegen reactie op de uitspraken van Bussemaker is hier te lezen en een goed punt ten aanzien van de saamhorigheid in gezinnen vind je hier.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten