Naar aanleiding van Deel 1 van deze miniserie kwam de vraag van iemand die in dezelfde besloten groep
meeleest als waar de discussie was ontstaan, hoe ik dit alles zag in het licht
van de visie van de Geboortebeweging (GB). Die visie en missie vind je hier. Ik had deze
tekst al wel eerder onder ogen gehad, maar hij stond me niet letterlijk voor de
geest en dus was het goed dat ernaar werd gevraagd. Dat nodigde mij uit er nog
weer eens naar te kijken en de tekst in verband te brengen met mijn
beschouwingen over het onderwerp.
Voordat het zover was, schreef ik echter Deel 3,
een reactie op alle discussie die Deel 1 en Deel 2 hadden losgemaakt. Ik beschreef
onder andere met welke verwachting ik de uitnodiging voor meelezen en meedenken
met de GB had aangenomen:
“Tot slot: mijn verwachting bij ‘Geboortebeweging’ was een prominente rol voor
het kind. Het woord ‘geboorte’ gaat immers niet primair over de vrouw. Geboren
worden is wat het kind doet. Mijn idee was dat er een gezamenlijke inzet zou
zijn voor een veilige en gezonde geboorte van het kind en dat het zou gaan over
wat een aanstaande moeder nodig heeft om die veilige en gezonde geboorte van
haar kind te waarborgen.”
Deze en eerder gedeelde ideeën leidden er een paar uur na
publicatie van Deel 3 toe dat ik uit de Klankbordgroep van de GB werd gezet.
Men vond mij er, na alles wat ik heb geschreven, niet meer passen, want ik lijk
de visie niet te onderschrijven of me daarvan in ieder geval een heel verkeerd
beeld te hebben gevormd.
Wanneer je een visie of een stelling bestudeert, moet je je
afvragen hoe letterlijk je een formulering moet nemen en welke ideeën eraan ten
grondslag liggen. En ook: kijk je naar de letter of naar de geest? Is de tekst
voor meerderlei uitleg vatbaar? Als mij wordt gevraagd (zoals in een
vragenlijst van het bevolkingsonderzoek LifeLines gebeurde): “Hebt u wel eens
pijn aan uw been gehad?”, dan kan ik die vraag strikt gezien niet met ‘nee’
beantwoorden. Je hoeft maar een keer flink uitsloverig te sporten en stevige
spierpijn op te lopen, of het antwoord is al ‘ja’. Toch was dat niet wat ze in
deze vragenlijst wilden weten, maar in feite was ‘ja’ wel het enige goede
antwoord.
Of ik inderdaad de visie niet (volledig) onderschrijf, wilde
ik onderzoeken door een bespreking ervan deze week, maar ik heb besloten daar
(in ieder geval voorlopig) van af te zien.
De hele toestand heeft me zeer aangegrepen en heeft me veel
stof tot nadenken gegeven en ik ben nog niet ‘uitgedacht’. Ik heb allerlei
dingen overwogen, ik heb diverse teksten gelezen en er dingen in opgemerkt, ik
heb tekst(suggesties) ontvangen die ik nog niet heb doorgenomen en ik heb
gesprekken gevoerd met een filosoof, aankomend juristen, vakgenoten en mensen
zonder specifieke link met dit onderwerp. Aan de hand van dat alles ben ik nog
doende mijn eigen visie erop verder uit te denken. Bovendien heb ik op dit
moment geen ruimte voor een vervolg van de emotionele discussie, want die gaat
te zeer ten koste van andere zaken waaraan ik aandacht moet of wil besteden.
Verder bestaat de kans dat ik nog met een paar mensen in gesprek ga om te
kijken waar de verschillen van opvatting zitten en ook daarom wil ik er nu niet
nader op ingaan, hoewel dit onderwerp wat mij betreft zeker op de agenda mag
blijven.
Voor nu laat ik het dus hierbij . Mocht ik aanleiding zien
om het onderwerp opnieuw aan de orde te laten komen in een blog (een deel van
mijn visie op de visie heb ik namelijk al geschreven), dan merken jullie het
wel.
Tot slot een aantal citaten uit deze TED-talk van Margaret Heffernan, getiteld ‘Dare to Disagree’:
“He
actively sought disconfirmation, different ways of looking at her data, in
order to disprove her. He saw his job as creating conflict around her theories,
because it was only by not being able to prove that she was wrong, that he
could give her the confidence she needed to know that she was right.
It’s a fantastic
model of collaboration: thinking partners who aren’t echo chambers. I wonder how
many of us have or dare to have such collaborators?
(...)
[These two
people] saw their conflict as thinking. So what does that kind of constructive conflict
require? First of all, it requires us to find people who are very different
from ourselves. That means we have to resist the neurobiological drive, which
means that we really prefer people who are mostly like ourselves, and it means we
have to seek out people with different backgrounds, different disciplines, different
ways of thinking and different experience and find ways to engage with them.
That requires a lot of patience and a lot of energy. (...) That’s a kind of
love, because you simply won’t commit that amount of time and energy if you don’t
really care. And it also means we have to be prepared to change our minds.
(...)
[Every time
the researcher went head to head with someone, it made her think and think and
think again.]
“My mother
didn’t enjoy a fight, but she was really good at them.”
It’s one
thing to do that in a one-to-one relationship, but it strikes me that the
biggest problems we face, many of the biggest disasters we’ve experienced,
mostly haven’t come from individuals; they’ve come from organisations, some of
them bigger than countries, many of them capable of affecting hundreds,
thousands, millions of lives. So how do organisations think? Well, for the most
part... they don’t. And that isn’t because they don’t want to; it’s really
because they can’t. And they can’t, because the people inside of them are too
afraid of conflict.
(...)
It means
that people like many of us who have run organisations and gone out of our way
to try to find the very best people we can, mostly fail to get the best out of
them. So how do we develop the skills we need, because it does take skill and
practice, too. If we aren’t going to be afraid of conflict, we have to see it
as thinking and then we have to get really good at it.
(...)
[About someone
trying to solve a problem leaving the organisation and finding allies elsewhere:)
Yes, there
was a lot of conflict and debate and argument, but that allowed everyone around
the table to be creative and to solve the problem.
(...)
Like almost
all whistle blowers, he wasn’t a crank. He was passionately devoted to the organisation
and the higher purposes that organisation served. He had been so afraid of conflict,
until finally he became more afraid of the silence. When he dared to speak, he
discovered much more inside himself and much more give in the system than he
had ever imagined.
(...)
So how do
we have these conversations more easily and more often?
(...)
What
matters [in that system] is that PhD-candidates in Delft are willing and able
to stand up to authority. I think it’s a fantastic system, but I think leaving
it to PhD candidates is far too few people and way too late in life. We need to
teach these skills to kids and adults at every stage of their development if we
want to have thinking organisations and a thinking society. The fact is that
most of the biggest catastrophes we’ve witnessed, rarely come from information
that is secret or hidden. It comes from information that is freely available
and out there, but that we are wilfully blind to because we can’t handle, don’t
want to handle the conflict that it provokes. But when we dare to break that
silence or when we dare to see and we create conflict, we enable ourselves and
the people around us to do our very best thinking. Open information is
fantastic, open networks are essential, but the truth won’t set us free until
we develop the skills and the habit and the talent and the moral courage to use
it. Openness isn’t the end, it’s the beginning.”
Ik wens iedereen veel wijsheid bij het beschermen van de
belangen van de nieuwe generatie!