dinsdag 15 maart 2016

Loslaten... en verbonden blijven

Toen ik vandaag mijn Facebook-posting van gisteren nog eens doorlas en de mooie reacties zag, realiseerde ik me dat het allemaal toch ook wel heel erg te maken heeft met alles waarover ik vanuit de praktijk met en voor ouders spreek. Ik heb daarom besloten de tekst ook nog als blog hier neer te zetten; dat bevordert ook sterk de ‘terugvindbaarheid’ (en nee, dat is geen goed Nederlands woord… hahaha!). (Een mooi plaatje zal ik er later nog even bij zoeken.)

“Vandaag is het 14 maart, de geboortedag van mijn moeder. Ze zou dit jaar 80 zijn geworden, als ze nog had geleefd. Ze stierf in 2006, net als mijn zusje op de 25e, alleen Karin stierf 25 juni en mijn moeder 25 juli. Net als mijn vader, die in 2004 overleed, was ze 70 en ik vond dat bijzonder: dezelfde leeftijd als mijn vader, met wie ze Karin en mij kreeg, en dezelfde dag als haar dochter, de 25e. Dit jaar is het dus tien jaar geleden dat we afscheid van haar namen.

Mijn moeder was moe van het leven; ze had er al jaren geen plezier meer in. Ik heb op veel manieren geprobeerd het haar wat lichter (in beide betekenissen van het woord: minder gewicht, meer licht) te maken en haar te betrekken bij dingen die een mens gelukkig kunnen maken, maar wie zélf het leven diep van binnen niet meer de moeite waard vindt, die kan door een ander niet worden 'gered'. Redden werkt uiteindelijk niet, want het maakt die ander tot een willoos slachtoffer en de 'redder' tot degene die zogenaamd weet wat er moet gebeuren. Het is een onderdeel van de driehoek 'dader-slachtoffer-redder' en dat is een dynamiek die in veel situaties voorkomt. De rollen liggen echter niet vast: wie in de ene sociale setting een slachtoffer is, kan in de andere best een redder of dader zijn. Alle combinaties zijn denkbaar en dat maakt het heel ingewikkeld.

Na jaren van pijn en verdriet om alles wat er niet was en wat niet lukte of steeds weer zo beschadigd raakte, heb ik mijn moeder meer en meer losgelaten. Dat was een heftig en pijnlijk proces, maar ik zag geen andere uitweg. Haar trauma, haar moeizame levensgeschiedenis werd sluipenderwijs mijn eigen problematiek en ik wist dat ik dat niet wilde. De scheiding van mijn ouders, die voor Karin en mij zoveel verdriet had veroorzaakt, wilde ik met alles wat er in mij aan kracht en moed zat, niet herhaald zien in ons eigen gezin. Ik nam min of meer afscheid van mijn moeder terwijl ze nog leefde, zodat ik er voor onze eigen kinderen als een krachtige, blije moeder kon zijn. Dat begreep niet iedereen; velen zagen ook niet hoe moeilijk dat was, hoeveel strijd het in mij veroorzaakte, hoezeer ik leed onder het loyaliteitsconflict, hoe het spanning gaf tussen Nico en mij.
Toch is het gelukt en is ons gezin overeind gebleven. De pijn die mijn moeder vanuit haar jeugd meenam naar haar eigen gezin, de moeite die zij had om vreugdevol door het leven te gaan... die heb ik denk ik goeddeels kunnen loslaten.

Dat vergde het loslaten van mijn moeder. Ik weet nog goed, hoe ze de laatste week van haar leven doorbracht. Ze had aangegeven bij ernstige ziekte niet behandeld te willen worden. Nadat ze een herseninfarct had gehad, kon ze niet meer lopen, niet meer praten, niks meer. Ze was amper bij bewustzijn. Ze kreeg een thuiszorgbed en we kregen nachtzorg van de thuiszorg. Samen met ooms en tantes van mijn moeders kant brachten we in haar flat de dagen door. Af en toe een washandje over haar gezicht, een rustig naast haar zitten... ze zeilde steeds verder weg. Ze kreeg niets te eten en te drinken en raakte langzaam in een schemerwereld. De laatste dag zat ik naast haar en had ik de indruk dat het snel afgelopen kon zijn. Ik riep mijn oom en tante erbij en met z'n drieën hielden we haar hand vast. We zeiden dat het goed was zo en dat ze mocht gaan. Dat deed ze...

Samen met haar jongste zus verzorgde ik haar en ze werd, zoals ze altijd vertelde over haar te vroeg overleden vader, thuis opgebaard. Vanaf dat moment nam ik mijn intrek in haar huis, tot aan de uitvaart. Ik ontving er condoleancebezoek en handelde administratieve zaken af. Af en toe ging ik even bij haar kijken en praatte ik wat tegen haar dode lichaam. Ik sliep in mijn eentje op een matras in de kamer, terwijl zij in de slaapkamer stond. Het waren kostbare dagen. Ik kon alsnog voor haar zorgen, nu zonder strijd, zonder kwetsende woorden. Ik bleef bij haar tot het allerlaatst, zoals ik dat ook bij mijn vader had gedaan (en tot mijn verdriet niet bij mijn zusje was gebeurd...).
Al mijn professionele werk gaat over hoe belangrijk het is dat ouders in het begin vrijwel onafgebroken bij hun kinderen (kunnen) zijn. Andersom denk ik dat het ook belangrijk is dat kinderen tot het laatst bij hun ouders (kunnen) zijn. Daarvoor wens je iedereen toe dat er geen trauma en boosheid tussen hen in staat, niet in het begin en niet aan het einde. En hoe beter we dat begin kunnen vormgeven, hoe beter ongetwijfeld ook dat einde zal kunnen verlopen.
Ik zal morgen een bloemetje brengen naar mijn moeders urnengrafje.”

Inmiddels staat er een roze hyacint in de knop, die de komende dagen onder invloed van het warme voorjaarszonnetje langzaam tot bloei zal komen. Warmte en tot bloei komen… onlosmakelijk verbonden!

zaterdag 12 maart 2016

Seksualisering versus babybelangen, deel 2

Afgelopen week schreef ik deel 1 van een blogserie over het boek ‘De Melkfabriek’.
Ik eindigde daarin met een opmerking over sarcasme, dat door sommigen, waaronder de auteurs, enthousiast wordt toegepast en door Wikipedia als volgt wordt omschreven: “Deze stijlfiguur is scherp en agressief van aard: er ligt altijd een aanval in besloten op een persoon, toestand of uitlating. Weliswaar kan sarcasme daardoor als een vorm van humor worden gezien, maar tegelijkertijd vormt het een aanval.” Ik stelde vorige week als afsluiting de vraag of dat een passende aanpak is voor de prille levensfase.

Het zal je waarschijnlijk niet verbazen als ik zeg dat ik het voor kraamperiode uit den boze acht. Je kunt natuurlijk bediscussiëren in welke levensfase het wél een geschikte manier is om belangrijke onderwerpen te benaderen, maar ik kan me voorstellen dat het soms inderdaad een goede functie vervult. Voor de periode kort na de bevalling lijkt me dat echter niet het geval en ik zal uitleggen waarom niet.

Ik stelde vorige week drie basisvragen:
  1. Worden de behoeften van het kind op waarde geschat?
  2. Schat de moeder zichzelf op waarde?
  3. Schat de samenleving de moeder-kindeenheid op waarde?
Een vervolg op de VBN-fysiologie, bij aanvang van de opleiding tot lactatiekundige

Hoewel de eerste vraag nog niet volledig is beantwoord, wil ik alvast vraag 2. erbij pakken.
Fysiologie is een door veel mensen volstrekt onbegrepen begrip. We zijn allemaal aan fysiologie onderworpen, of we dat nou leuk vinden en willen weten of niet, maar de kennis erover is vaak bedroevend. Hier vind je het één en ander aan uitleg en dan zie je dat het om onder andere stofwisseling gaat. Zowel de afgifte als de opname van stoffen door organen en het brein beïnvloedt hoe het lichaam functioneert en hoe we de wereld om ons heen ervaren én benaderen. Zijn we wantrouwig of ‘vertrouwig’? Streven we naar kracht of snakken we naar macht? Overkomt ons alles of overkomen we bijna alles? Hoe is ons brein geprogrammeerd via de fysiologie?
Afgelopen week las ik het bericht dat de theorie van ‘het ontbrekende stofje’ als verklaring voor depressie in feite een zeer wankel verhaal is. Ik sprak dan ook de verwachting uit dat dit de rol van de vroege levensfase waarschijnlijk alleen nog maar belangrijker maakt, omdat we zo langzamerhand weten dat het brein, zowel de anatomie (de letterlijke opbouw) als het functioneren (het overdragen van signalen) sterk afhankelijk is van de eerste maanden en jaren. De fysiologie heeft daarbij een grote invloed. Het brein is plastisch, het kan tot op hoge leeftijd bijleren en zich aanpassen, maar indringende vroege ervaringen kunnen vaak niet volledig ongedaan worden gemaakt. Je kunt strategieën ontwikkelen om met 'misprogrammering' te leren omgaan, maar dat kost natuurlijk energie, die je dan niet constructief in andere leuke en nuttige zaken kunt steken.

In het hele perinatale gebied (dus bij alles wat zich rondom de geboorte afspeelt) zien we dat de fysiologie niet meer de hoofdrol speelt. Gemiddeld genomen worden vrouwen steeds later zwanger (jarenlang verstoort de pil hun natuurlijke fysiologie), ze baren steeds minder vaak zonder hulpmiddelen en ingrepen in de thuissituatie (klinische, op pathologie ingestelde instellingen verstoren de bevallingsfysiologie) en er starten weliswaar veel vrouwen met borstvoeding, maar die cijfers dalen snel (en kunstvoeding rommelt met de fysiologie van zowel moeder als kind). (En nee, dat in 2012 gepubliceerde onderzoek over 38% met een half jaar was helaas geen goed onderzoek; methodologisch rammelde het aan alle kanten en het is dan ook een pijnlijke kwestie dat veel borstvoedingsdeskundigen er tamelijk klakkeloos achteraan zijn gelopen…).

Iemand die waanzinnig interessante dingen zegt over fysiologie in de perinatale periode is Michel Odent. Deze ‘éminence grise’ (letterlijk grijs, maar inmiddels ook echt op een uiterst respectabele leeftijd met zijn 86 jaar!) legt in diverse van zijn boeken glashelder uit hoe het werkt met fysiologie. Zo is thuis baren bij kaarslicht en zachte muziek niet zomaar een romantisch dingetje, een vage aangelegenheid of een sarcastisch te becommentariëren gebeurtenis, maar een evidence based aanpak. De auteurs doen er nogal schamper over; zo spreken ze in het voorwoord over vrouwen die ‘al klaarkomend hun kind gebaard hebben via hypno-birthing-technieken’. Daar klinkt, voor een ‘handboek’, niet al te veel kennis van de fysiologie in door. Het is namelijk zo dat fel licht de analytische delen van het brein aanspreekt en oproept tot waakzaamheid. Fysiologisch leidt het tot de afgifte van op z’n minst adrenaline, maar mogelijk ook cortisol. En wat is een belangrijk effect van cortisol? Een lage spiegel van oxytocine, want die twee werken antagonistisch: ze kunnen niet allebei hoog zijn. En wat is een belangrijk effect van een lage spiegel van oxytocine? In ieder geval dat je niet meer met een extatisch orgasme zult baren, maar zeker ook minder weeën, minder overgave, minder ontspanning. En wat is dáár het gevolg van? Een bevalling die niet vordert. En dan…? Stress, nog meer stress… en dan pijn… en dan ingrijpen… en misschien naar het ziekenhuis… en hoe moet het dan met het borstvoeden…? En waarom krijg je je baby niet aangelegd? Waarom hapt ze niet? Waarom voel je je zo waardeloos? Is dit nu zo bijzonder, bevallen? Het is meer een doffe ellende waar je doorheen moet om dat kind ter wereld te brengen. Voorlopig even niet nog een keer… Onder zulke omstandigheden lijkt sarcasme, een agressieve aanval op een persoon, toestand of uitlating ineens een stuk meer voor de hand te liggen.

De cijfers over vrouwen die op hun bevalling reageren met verschijnselen van PTSS, een posttraumatische stressstoornis, zijn schrikbarend. Claire Stramrood is erop gepromoveerd en is nu bezig met een onderzoek onder vrouwen die hun ervaring willen delen. Mooi, dat er aandacht voor is, maar wat gaan we doen om al die diep verdrietige ervaringen te voorkomen? Een baring zou een inspirerende, intens transformerende gebeurtenis moeten zijn in het leven van een vrouw, één waaruit ze kracht put die ze via haar moederschap aan haar kind kan doorgeven. Daar past geen sarcasme, dat volgens de definitie agressief van aard is, en waarin altijd een aanval op een persoon, toestand of uitlating besloten ligt. Een aanval… waarop, zo vraag ik me dan af? Op welke persoon, welke toestand, welke uitlating? Hoe kan een borstvoedingsrelatie een succes worden, als agressie (adrenaline ten top… wéér die fysiologie!) de boventoon voert? En hoe ga je het 'mislukken' ervan voor jezelf tot een goed verhaal maken?

Een moeder die baart, een moeder die net heeft gebaard of een moeder die net begint aan een borstvoedingsperiode… ze heeft een oxytocinebad nodig, een heerlijke overdosis van dit prachtige hormoon dat zulke mooie dingen tot stand brengt. Ik legde het onlangs in een consult nog weer eens uit aan een moeder. Als je net bent bevallen, is er een nieuw mensje op de wereld gekomen dat volledig van jou afhankelijk is. Het is de bedoeling dat je verliefd wordt op dat lieve kind, dat je, net als wanneer je verliefd bent op een volwassene, niks liever wilt dan de hele dag samen zijn, zodat je alles van elkaar te weten komt, dat je verdrinkt in elkaars ogen en dat de rest van de wereld nauwelijks nog lijkt te bestaan. Moeder Natuur helpt je daar via de fysiologie fantastisch bij, want oxytocine ondersteunt al die dingen. Je staat met al je poriën open om dat hummeltje in je op te nemen en te voeden. Daar zit één nadeel aan… je staat ook meer dan goed voor je is open voor negatieve dingen in je omgeving. Normaal kun je daar redelijk op filteren, maar met zo’n oxytocine-overdosis is dat moeilijk. De taak van moeders partner en andere dierbaren is dan ook om te zorgen dat moeder alles wat er aan prikkels binnenkomt, risicoloos zou moeten kunnen toelaten, oftewel: ALLE prikkels dienen bij voorkeur veilig en aangenaam te zijn en het vertrouwen van de kraamvrouw in haar moederlijke vaardigheden te ondersteunen. Negatieve kwalificaties over haar buik, haar borsten (‘uiers’...?!), haar baby… allemaal verboden. Sarcasme, agressie met een aanval op persoon, toestand of uitlating: volstrekt taboe.
Een kraamperiode die tegenvalt of aan elkaar hangt van ellende, wordt namelijk een PTSS-spook, een levensfase die je ondermijnt in plaats van ondersteunt, een baby-honeymoon die eerder het risico van een echtscheiding dan van een lang en gelukkig huwelijk in zich draagt (figuurlijk dan, hè, maar als je het letterlijk wilt opvatten, heb ik er ook niks op tegen).

Emancipatie is niet dat je wordt zoals vaak van mannen wordt verwacht dat ze zijn (hoewel het maar zeer de vraag is of die mannen daar zo bij zijn gebaat…), namelijk stoer en ‘geen mietje’ en voorbijgaand aan het zachte. De kunst voor íedere volwassene is om krachtig in het leven te staan, kwetsbaarheid te herkennen waar die zich voordoet en die vastberaden te beschermen. Daar hoort ook bij dat je loslaat wat je beschermde, als die ander of dat andere jouw bescherming niet meer nodig heeft en zichzelf tot ontwikkeling kan brengen. Bij baby’s duurt dat alleen wel even, dus maak maar niet te veel haast. Of, zoals vroedvrouw Rebekka Visser het afgelopen week noemde in haar éénregelige ‘column’: ‘Wat gebeurt er met je cake als je de oven open doet om te kijken of hij al rijst?’ Kortom: bescherm de warmte die je kind doet groeien en houd vooral de deur dicht voor mensen en boeken met sarcasme dat je agressief benadert en klein maakt.

zaterdag 5 maart 2016

Seksualisering versus babybelangen, deel 1

Er is al veel te doen geweest over een boek dat is verschenen en dat de titel ‘De Melkfabriek’ draagt. Eerst maar even een greep uit de aandacht voor de publicatie: een interview met de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Lactatiekundigen, een artikel op de website van Kroost, waarvan een paar medewerkers betrokken zijn bij het boek, een open brief van Mevrouw Boob, die van een afstandje naar het boek kijkt, een item bij RTL Late Night, een interview op Radio1 en verder zowel op twitter als op Facebook heel veel discussie op de pagina’s van heel veel mensen. Daar horen ook blogs en artikelen bij die zijdelings aan de discussie gerelateerd zijn, zoals dit bij Kiind of dit over taalgebruik bij Kenniscentrum Borstvoeding.

Ook ik heb links en rechts mijn duit in het zakje gedaan. Ik ga er hier graag wat dieper op in, want het is wel bijzonder dat dit boek zoveel losmaakt. Waar komt dat van?

Voorafgaand aan het uitkomen van het boek waren er hier en daar al passages te lezen geweest voor geïnteresseerden van binnen en buiten het borstvoedingsvakgebied. De reacties liepen uiteen. Sommigen waren heel enthousiast over zowel toon als inhoud, anderen waren om uiteenlopende redenen kritisch of afkeurend. Zelf hanteer ik al een aantal jaren op tamelijk consistente wijze één kernvraag bij allerlei documenten, beleid en methodes en die vraag luidt als volgt: op welke wijze worden de behoeften en de belangen van het kind gediend?
Ik vind dat een cruciale vraag. Een kind is immers afhankelijk van de keuzes die volwassenen voor haar maken. Ze kan nog niet onderbouwd en met redenen omkleed van zich laten horen en omschrijven wat ze zou doen als ze het zelf mocht regelen, als ze zelf mocht beslissen, op basis van de kennis waarover wij als volwassenen wél beschikken. Uiteraard kunnen we de keuzes van het kind niet in detail invullen, maar we kunnen er op allerlei gronden wel met een behoorlijk ‘educated guess’ een slag naar slaan. Dat kan op basis van wat we weten over hoe het brein zich optimaal ontwikkelt en wat daarvoor nodig is. Daar horen diverse voor de hand liggende dingen bij: veiligheid, betrouwbare, responsieve en fysiek beschikbare verzorgers, gezonde voeding die de darmfunctie en de darmflora ondersteunt en nog wel meer, maar dit zijn de belangrijkste.
Daar redelijk direct aan gekoppeld is de vraag of degene aan wie de eer toevalt primair in die vroege behoeften te kunnen voorzien, daartoe in staat is en in staat wordt gesteld.

Zo kom ik op drie basisvragen:
1.       Worden de behoeften van het kind op waarde geschat?
2.       Schat de moeder zichzelf op waarde?
3.       Schat de samenleving de moeder-kindeenheid op waarde?
Aangaande deze vragen zag ik nogal wat knelpunten in de reacties van de auteurs in de diverse media-uitingen. Ik maak een begin met een analyse.

Een paar fundamentele punten, even voor de helderheid: een mens is een sociaal wezen. Een kind komt ter wereld met de verwachting dat er een veilige leefomgeving is om in op te groeien. Er is veel veranderd in onze samenleving sinds de tijd dat we verzamelaar-jagers waren. Ik zet deze woorden bewust in deze volgorde: het vrouwelijke verzamelwerk leverde namelijk een stuk meer calorieën op dan het mannelijke jagen, dus de rol van vrouwen in de voedselvoorziening is altijd cruciaal geweest; zie voor meer informatie het werk van Sarah Blaffer Hrdy. Toch wordt, ondanks alle veranderingen,  ons brein ook in het huidige, post-industriële tijdperk nog steeds aangestuurd door een aantal sterke, fundamentele emoties. Daarvan is angst een heel belangrijke, omdat die overlevingsstrategieën in gang zet. Baby’s kunnen in hun eentje niet overleven en hebben dus altijd een verzorger nodig. Dat is waarom kinderarts en psychoanalyst Donald Winnicott in de jaren 60 zei: ‘There is no such thing as a baby; there is always a baby and someone”. Hoe beter die verzorger in staat is om voor veiligheid te zorgen (en zo angst en stress op afstand te houden), hoe beter het kind zich kan ontwikkelen.
Da’s niet moeilijk, toch? Dat snappen we allemaal, want dat geldt net zo goed voor volwassenen: als je bang bent, kun je niet goed iets nieuws leren, want dan functioneert je brein niet goed.

Nu wil het geval dat vrouwen uitzonderlijk goed zijn toegerust voor het bieden van die randvoorwaarden voor veiligheid en voeding, en hun borsten vervullen daarbij een essentiële rol. Ik vond dat persoonlijk een grote eer, maar er schijnen ook vrouwen te zijn die het een on-eer-lijke aangelegenheid te vinden dat dat hulpeloze wezentje, waarvoor ze meestal zeer bewust hebben gekozen, ‘ineens’ van alles van ze wil. Ze gaan klagen, dat dat niet in hun leven past, dat het ouderschap wel leuk moet blijven, en dat pleitbezorgers van gezonde voeding en een responsieve benadering lid zijn van de georganiseerde misdaad, van een geheime, criminele organisatie met criminele, culturele, politieke en economische segmenten. Deze vrouwen plaatsen zichzelf, kortom, in de slachtofferrol en daarvoor leggen ze de verantwoordelijkheid bij anderen, want die praten hun een schuldgevoel aan.
Is dit die belevingswereld waarbij de auteurs van het boek ‘De Melkfabriek’ zich zeggen aan te sluiten…? Is dit het type moeder en vrouw dat zich herkent in het boek en er enthousiast over is?

Ik moest denken aan de zogenaamde marshmallowtest, waarvan je hier een versie vindt en hier nog een vernieuwde editie. De strekking van die test is de volgende: een kind dat in staat is te wachten op meer van dat waarnaar het uitkijkt, blijkt later in het leven succesvoller te zijn. Het blijkt een zeer sterke voorspeller: zelfbeheersing en langetermijndenken gaan gepaard met betere resultaten. De tweede test is interessant: hoe betrouwbaarder de omgeving is, hoe beter een kind leert om de bevrediging van bepaalde behoeften even uit te stellen omwille van een groter rendement iets verder in de tijd.
Wie dat als kind niet goed leert, schijnt er later moeite mee te houden.

Hoe kunnen we vanuit dat idee kijken naar de investering van ouders in een baby in de vroege fase? Hoe verhoudt die investering zich tot de dringende wens om nu, nog steeds, net als voor de komst van dat kleine mensje, de *eigen*, volwassen behoeften *meteen* te bevredigen, zodat alles ‘leuk’ blijft?

Is het echt zo moeilijk om gedurende een tijdje een deel van de eigen behoeften wat meer naar de achtergrond te verplaatsen? En was de komst van dat kind trouwens niet óók een heel grote eigen behoefte? Hoe komt het, dat het als zo’n zware last wordt ervaren om de babybehoeften voorrang te geven en daarin te investeren? Welke eigen behoeften van de ouder zijn in een eerder stadium niet bevredigd en schreeuwen nu alsnog om aandacht?
Wat ik proef in wat ik tot nu toe van het boek heb gelezen en hoe ik de schrijvers erover hoor praten, is vooral een sfeer van volwassen verwende kinderen, die nu ouders zijn: “Ik beslis zelf wat ik doe en ik trek me van niemand wat aan, zeker ook niet van dat kind met haar behoeften, als die mijn eigen behoeften in de weg zitten.” In dit artikel luidt dat als volgt: "We wilden een informatiebron die de moeder centraal stelt, niet de baby.” In het ‘Voorwoord’ klinkt het als: “ [I]k vind dat iedere vrouw mag kiezen of en hoe lang ze borstvoeding wil geven” en “Ik wilde graag proberen om mijn kind borstvoeding te geven, ja” en “[I]k wil [mijn borsten]  best even inzetten als melkmachine, maar daarna zijn ze weer van mij” en “[vind] je het niet leuk, dan mag je ook echt stoppen”. Ik, ik, ik. Mijn meningen, mijn keuzes, mijn leuke leven. Er lijkt weinig plaats voor zo’n mooi begrip als dienstbaarheid of wederzijdse afhankelijkheid… of voor de vragen: “Wat zou mijn baby willen? Wat heeft ze nodig? Hoe kan ik daaraan zo goed mogelijk tegemoet komen?”



De behoeften van de baby, vraag 1. hierboven, staan meestal niet op de voorgrond in de samenleving, maar kunnen bij gebrekkige bevrediging een generatie later lelijk opspelen. Dat kan zich op allerlei manieren uiten. Het boek ‘Parenting for a Peaceful World’ van Robin Grille biedt een fascinerende blik daarop, maar er zijn uiteraard veel meer goede bronnen. In een volgend deel ga ik uitgebreider in op de verhouding tussen behoeftebevrediging, het gebrek daaraan en de gevolgen, zoals lelijk bijtend sarcasme, dat door sommigen, waaronder de auteurs, luid wordt geprezen, maar door Wikipedia als volgt wordt omschreven: “Deze stijlfiguur is scherp en agressief van aard: er ligt altijd een aanval in besloten op een persoon, toestand of uitlating. Weliswaar kan sarcasme daardoor als een vorm van humor worden gezien, maar tegelijkertijd vormt het een aanval.” Is dat een passende aanpak voor de prille levensfase? Volgende keer meer, onder andere daarover.