Sinds een ruim aantal jaren koester ik een warme
belangstelling voor het onderwerp ‘slapen’ in combinatie met borstvoeding en
ouderlijke zorg in de nachtelijke uren. In 2011 resulteerde dat in de
publicatie in eigen beheer van mijn vertaling van ‘Sleeping With Your Baby’,
geschreven door de wereldautoriteit op dit gebied, antropoloog James J.
McKenna. En hoe gaat het met dat soort dingen… van het één komt het ander. De
randen van het onderwerp dijen steeds verder uit en er komt alsmaar meer
op je pad dat relevant is en waardevolle bagage vormt voor wat je aan ouders kunt
aanreiken.
Eind januari 2014 hoorde ik de presentatie van Kathleen
Kendall Tackett, waarover ze een interview geeft met Karyn-grace van GOLD Lactation
Online Conference. In die presentatie kwam onder andere haar nieuwe boek ter
sprake en ik wil daarvan graag mijn recensie met jullie delen.
Kathleen Kendall-Tackett, als één van de sprekers voor GOLD; het interview vind je verder naar onderen. |
De titel van het boek is ‘The Science of Mother-Infant
Sleep’, met als ondertitel ‘Current Findings on Bedsharing, Breastfeeding,
Sleep Training, and Normal Infant Sleep’. De eindredacteuren (en co-auteurs)
zijn Wendy Middlemiss, Ph.D., en Kathleen Kendall-Tackett, Ph.D, IBCLC, en er
zijn bijdragen van belangrijke wetenschappers in het veld, zoals James J.
McKenna, Helen Ball en Darcia Narvaez.
Science, dus: wetenschap. Da’s een hele vooruitgang ten
opzichte van de vaak dwingende adviezen en de bangmakerij waarmee veel ouders
te maken krijgen als ze aangeven dat ze hun kind in de nacht dicht bij zich
willen houden. Dit boek bevat heel veel referenties van onderzoeken die hebben
gekeken naar hoe moe of ouders er nu werkelijk van worden dat hun kind dichtbij
slaapt. Dat daarbij de behoeften van het kind als belangrijkste leidraad worden
genomen, is op zich al een verademing.
Mijn lange, zaterdag afgesloten blogserie over TripleP liet
zien hoe vaak opvoedingsadviezen uitgaan van wat de ouders willen in plaats van
te beginnen bij hetgeen de baby of het jonge kind nodig heeft.
Het boek is onderverdeeld in drie delen:
Section I:
Bedsharing, Breastfeeding, and SIDS
Sectioin
II: The Impact of Sleep Training and Cry-It-Out Techniques
Section
III: Working With Parents around Sleep Issues
Alle veertien hoofdstukken geven tekst die uitleg verschaft,
afgewisseld met citaten van wetenschappers, en sluiten af met een lijst
gedetailleerd uitgewerkte referenties. Wie er na het lezen van het boek nog
geen genoeg van heeft en er dieper in wil duiken, kan dus naar hartenlust op
zoek naar de artikelen en daar verder lezen om te ontdekken dat de schrijvers
geen meningen gaven, maar fysiologische onderzoeksresultaten presenteerden.
Ouders krijgen bij voorlichting over slapen vaak te maken
met heftige waarschuwingen. Het uitlokken van angst en schuldgevoel over één
van de vormen van coslapen (bedding-in of bedsharing) lijkt het doel van de
zorgverleners die zo afwijzend zijn over dit antropologisch gezien volstrekt
normale verschijnsel. Tegenwoordig worden rooming-in en het gebruik van een
cosleeper (bedje aan het ouderlijk bed) met een stuk meer welwillendheid
benaderd dan eerder het geval was, dus in die zin is er vooruitgang. Blijkbaar
beginnen de conclusies uit onderzoek dat het belang van ouderlijke nabijheid in
de nacht laat zien, toch door te druppelen naar het grote publiek en naar
beleidsmakers. Dat is hoopvol, maar we zijn er nog niet.
Het boek noemt bijvoorbeeld de campagne die in Milwaukee
werd gevoerd tegen bedding-in, waarvan je onderstaand een paar afbeeldingen
ziet. Er wordt in deze beelden met geen woord gerept over de werkelijke
risicofactoren: gebrek aan borstvoeding en gebruik van verdovende middelen als
sigaretten, drugs en medicijnen. Het boek zegt op pagina 24: “(…) very little research into bedsharing
risks considers breastfed and non-breastfed infants separately.” Dan is
het lastig conclusies trekken, maar dat is wel wat er vaak gebeurt. Op basis
van de culturele gewoonte die in de westerse wereld is ontstaan om baby’s apart
te slapen te leggen (toegenomen welvaart en grotere huizen spelen een rol),
worden morele oordelen geveld over de slaapplaats van baby’s, zonder dat alle
relevante factoren daarbij in overweging worden genomen. “These influences have resulted in
culturally-derived infant-sleep practices in many post-industrial nations that
are now out of step with mother-infant evolved biology.”
Beelden om ouders bang te maken, zonder de échte risicofactoren van bedding-in te benoemen |
Wiegendood of SIDS is de term die ouders om de oren krijgen
als de risico’s van coslapen in de vorm van bedding-in aan de orde komen. SIDS is echter een ‘diagnose by
exclusion’: “SIDS, therefore, is not a cause from which babies die, but a
category to which they are assigned if no cause can be found for their death.” De
omstandigheden spelen een grote rol bij de oorzaak van overlijden en de
term is niet voor niets ‘wiegendood’: ook in Nederland laten de cijfers zien
dat er royaal meer kinderen aan wiegendood sterven wanneer ze alleen liggen dan
wanneer ze bij de ouders in bed slapen. Toch wordt het gebruik van een wieg
niet met klem ontraden.
(Ook hier vind je trouwens een mooi blog met interessante vergelijkingen.)
Ook het gebrek aan borstvoeding wordt lang niet altijd
expliciet genoemd als risicofactor voor wiegendood, terwijl onderzoek naar de
cijfers wel zichtbaar maakt dat borstgevoede baby’s ruim zijn
ondervertegenwoordigd in de SIDS-statistieken. De Nederlandse Stichting
Wiegedood is echter niet scheutig met informatie over individuele casuïstiek;
ik zou die graag eens onder ogen krijgen. Het boek noemt een studie van Ruys,
de Jonge, Brand, Engelberts en Semmekrot uit 2007 (hé, Stichting
Wiegedood-namen!) dat van een meta-analyse is uitgesloten, omdat de
onderzoekspopulatie te klein was, er niet was uitgesplitst naar de
borstvoedingsstatus en er geen data werden verstrekt over andere, welbekende
risicofactoren. Uit andere onderzoeken blijkt echter telkens een verhoogd
risico op wiegendood voor kinderen die geen borstvoeding krijgen. De
sensitiviteit van borstvoedende moeders voor het naast hen slapende kind speelt
daarbij zeker ook een rol. Professor
Helen Ball beschrijft deze groep heel fraai: “We include breastfeeding mothers
as a particular subcultural group who reject many of the dominant ideiologies
regarding infant care, particularly mother-infant separation, and we call for
(…) more nuanced guidance regarding bedsharing.” Ze noemt het brede
wetenschappelijke podium dat daarvoor is gecreëerd: www.isisonline.org.uk,
een website vol informatie over “normal infant sleep, what is biologically
expected for humans”.
Kathleen
Kendall-Tackett rapporteert ook uit een eigen studie: “Our findings indicate that
bedsharing rates persist throughout the first year, and were as high as 62%. These
figures also indicate that infant sleep locations are fluid and change over the
course of the night.” Ze laat zien hoe baby’s niet altijd op dezelfde
plaats aan de nacht beginnen als waar ze die eindigen. De leeftijd van de baby
speelt daarbij een rol, net als bepaalde economische factoren. Een ander
onderzoek vroeg aan binnenstadsmoeders wat hun overwegingen waren voor
bedding-in. Ze noemden betere slaap voor beiden, gemak, traditie, veiligheid
van het kind en emotionele behoeften binnen de ouder-kindrelatie. Ze gaven aan
dat het advies van een arts op deze overwegingen geen invloed had, maar dat ze
desondanks informatie over veilige vormen van bedding-in op prijs zouden stellen.
Kendall-Tackett concludeert dan ook dat gezinnen die voor
bedding-in kiezen, dat zowel uit pragmatische als uit ideële overtuigingen
doen. Ze laten zich er niet van weerhouden, maar soms leiden waarschuwingen uit
de sociale omgeving wel tot onveilige praktijken, zoals het slapen op een bank
of in een ligstoel, waarvan bekend is dat het locaties zijn die de risico’s
sterk verhogen.
Het hele boek benadrukt dit belang van het
minimaliseren van de risicofactoren. In de onderzoeken die worden gedaan,
blijkt namelijk telkens opnieuw dat er bij SIDS-gevallen waarbij sprake was van
bedding-in, vrijwel altijd ook sprake is van minstens één van de bekende
risicofactoren: roken, drugsgebruik, alcoholconsumptie, gebruik van kunstmatige
zuigelingenvoeding, prematuriteit, obesitas, uitputting (van één) van de
ouders, locatie van de ouders ten opzichte van het kind en de vraag of er
weloverwogen of per ongeluk aan bedding-in werd gedaan.
Zelf was ik erg gecharmeerd van Section II, gewijd aan de
effecten van slaaptraining en crying-it-out-methodes. Die blijken in de
praktijk zo hardnekkig, dat het goed is te zien dat er gefundeerd bezwaar tegen
wordt uitgesproken. Een belangrijke kern van de boodschap: “(…) chronic stress
was bad for the brain.” Vanuit
dat gegeven stelt Kendall-Tackett zich min of meer geschokt de vraag: “However,
if you understand the physiology, how could chronically raising babies’
cortisol levels by not responding to them possibly be the right thing?” Ze
voorziet problemen als gevolg hiervan: “Mothers who are told to ignore their
babies’ cries in some instances will find it more difficult to be responsive to
their infants in other instances. This is a case of culture overriding a
mother’s hard-wired response to her baby.”
Daar kan ook Darcia Narvaez zich in vinden en zij belicht
nog een ander aspect van het omgaan met de behoeften van baby’s: de ethische
kant van het geheel. Zij maakt zich grote zorgen over de maatschappelijke druk
die op ouders en kinderen wordt gelegd om tot ‘onafhankelijkheid’ te komen,
terwijl een baby dat simpelweg niet kan gezien alle onrijpheid: “It’s a dangerous
state of affairs.”
Ze vertelt over hoe zich de menselijke zorg door de
millennia heen heeft ontwikkeld; naar kinderen toe bestaat er een
verantwoordelijkheid om die zorg te bieden. Ethisch gezien spelen vier
kernbegrippen daarbij een rol: autonomie, weldoen, rechtvaardigheid en geen
schade veroorzaken. Ze ziet de vele aanbevelingen voor ‘slaaptraining’ en laten
huilen als een bewijs van grote onwetendheid over en minachting voor baby’s.
Zolang baby’s niet als gelijkwaardige menselijke wezens worden bezien, worden
ethische principes geschonden. Ze
zegt: “(…) all adults have an ethical responsibility to facilitate children’s
optimal development. The professionals with first contact of baby and mother
may be the most important to lead the way to a cultural change of putting babies first.”
Ik sluit af met woorden uit één van de laatste hoofdstukken,
een prachtig citaat van professor Helen Ball, die in Durham, Engeland, actief betrokken is bij het slaaplaboratorium: “100 years of rapidly changing infant-care fashions cannot alter several
million years of evolutionarily derived infant physiology.”
Wat een voorrecht, haar aanstaande vrijdag weer te mogen
horen spreken, als ik met vijf collega’s het jaarlijkse congres van de Engelse lactatiekundigen in Portsmouth zal bijwonen! Over de inspiratie die we daar opdoen volgende week
meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten