woensdag 23 april 2014

De primaat en het primaat van moreel gedrag

Tijdens het voorbije Paasweekend las ik een boek uit met de volgende fraaie titel: ‘De Bonobo en de tien geboden’, ondertitel ‘Moraal is ouder dan de mens’. Het boek is geschreven door Frans de Waal, Nederlands-Amerikaans primatoloog en bioloog met een doctorsgraad van de Universiteit Utrecht. Sinds 1981 woont hij in de Verenigde Staten, waar hij professor is aan de psychologiefaculteit (ja, psychologie!) van Emory University en directeur van het Living Links Center van het Yerkes National Primate Research Center, beide in Atlanta.

Al vaker was ik zijn naam tegengekomen als ik literatuur las over fysiologie en de evolutionaire ontwikkeling van de mens tot op heden. Mijn verjaardag vroeg in dit voorjaar was een mooie gelegenheid om twee van zijn boeken op mijn verlanglijstje te zetten. (Het andere ligt er nog en heeft ook al zo’n uitdagende titel: ‘Een tijd voor empathie’, ondertitel ‘Wat de natuur ons leert over een betere samenleving’; daarover meer in een later blog.)
Het hele boek door filosofeert De Waal over de vraag wat voor soort wezen de mens is: in essentie goed (en dus intrinsiek geneigd tot moreel verantwoord gedrag) of in essentie kwaad (en dus geneigd tot alles wat niet deugt, wat strikte regels noodzakelijk maakt om de boel niet te laten ontsporen).
Dit is een vraagstuk dat altijd weer opduikt en waar velen van ons mee worstelen. Hoe vaak zeggen we niet bij van alles en nog wat: “Zo ben ik nu eenmaal”, alsof dat een gegeven is waaraan we niets kunnen veranderen, alsof ons gedrag ons zelfs niet pas ‘met de paplepel’ is ingegoten, maar al in de baarmoeder in ons diepste zijn is geplant. Het raakt ook aan de eeuwige nature-nurture-vraag: aangeboren of aangeleerd? Gelukkig zijn we de laatste decennia wel een heel stuk wijzer geworden op dit punt… dat wil zeggen… degenen die zich erin hebben verdiept en de verantwoordelijkheid aandurven. Zoals De Waal zegt op pagina 12: “Het debat draait niet zozeer om de waarheid als wel om of je de waarheid aankunt. Voor wie gelooft dat moraliteit rechtstreeks afkomstig is van God de Schepper betekent acceptatie van de evolutieleer een morele afgrond.” Die morele afgrond bestaat er dan uit dat als er geen God zou zijn die het allemaal heeft geregeld en in de gaten houdt, het één grote losbandige bende zou worden op de wereld, want de mens kan niet ‘uit zichzelf’ tot goede daden en tot rechtvaardige verdeling komen. Daarvoor ontbeert de mensheid de intrinsieke motivatie.

De Waal houdt er een heel ander idee op na: “Misschien ligt het aan mij, maar ik hoed me voor iedereen voor wie zijn geloof het enige is wat hem van abject gedrag weerhoudt. Waarom zouden we er niet van uitgaan dat onze menselijkheid, inclusief de zelfbeheersing die een leefbare samenleving vereist, in ons zit ingebouwd? Gelooft ook maar iemand werkelijk dat onze voorouders geen sociale normen hadden voordat ze godsdienstig werden? Hebben ze nooit een ander die in nood verkeerde geholpen, nooit geklaagd over een oneerlijke transactie? Mensen moeten zich zorgen hebben gemaakt over het functioneren van hun gemeenschap lang voordat de huidige religies ontstonden, slechts een paar duizend jaar geleden. Op een bioloog maakt een dergelijke tijdschaal weinig indruk.” Dit is de essentie van zijn boek: we hebben ons als mens en dus als zoogdier, als primaat, zo ontwikkeld dat we zorgzaamheid voor onze naasten nodig hadden om te overleven. Die zorg en die behoefte aan eerlijke verdeling, aan rechtvaardigheid, zit zozeer biologisch in ons ingebakken, dat de vele regels en wetten die tot moreel gedrag moeten leiden, alleen maar daarop voortborduren. Zouden we niet toch al tot moreel gedrag geneigd zijn, dan zouden regels ons nooit werkelijk in het gareel kunnen houden. De Waal: “Een goed vertrekpunt is te erkennen dat we sociale dieren zijn en dat die achtergrond bepaalt hoe we met elkaar omgaan.” (pagina 33) “We zijn groepsdieren die op elkaar leunen, elkaar nodig hebben en daarom plezier beleven aan hulp verlenen en aan delen.” (pagina 62) “Niets is voor ons natuurlijker dan voor onze dierbaren te zorgen.” (pagina 63)

De onrijpheid van jonge dieren vraagt ouderlijke zorg; die wordt vooral bij zoogdieren gezien, maar ook bij vogels. Jonge dieren (vooral jonge zoogdieren) gebruiken vaak de “isolatieroep”, in het Engels vaak de ‘separation distress call’ genoemd en in simpel Nederlands: huilen. Je moet je als ouder dus kunnen inleven in wat het jong nodig heeft: “Empathie vereist aandacht voor de ander en gevoel voor zijn behoeften.” (pagina 16) Die empathie heeft zich in de loop van duizenden jaren ontwikkeld en we weten dat het oeroude hormoon oxytocine daarbij een belangrijke rol speelt.
De neiging om niet rücksichtslos het eigen belang na te streven, maar rekening te houden met hen die minder bedeeld zijn, is al heel oud. De Waal beschrijft een aantal archeologisch vondsten van menselijke resten die duidelijk maken dat die mensen een ernstige fysieke tekortkoming hadden. “Dat zwakke, gehandicapte en geestelijk achtergebleven individuen en anderen die de samenleving een blok aan het been waren in leven bleven, beschouwen paleontologen als een mijlpaal in de evolutie van compassie. Dat van gemeenschapszin getuigende erfgoed is van cruciaal belang voor het thema van dit boek, want het laat zien dat moraliteit minstens honderdduizend jaar ouder is dan de huidige beschavingen en religies.” (pagina 67)

De Waal beschrijft de link tussen empathie en compassie enerzijds en religie anderzijds. Religie legt sterk de nadruk op mededogen, maar verbindt er duidelijke consequenties aan: “Daar komt nog de bijna skinneriaanse voorliefde voor straf en beloning bij – van het hellevuur dat zondaars wacht tot de hemelse maagden voor martelaars – plus de cultivering van onze wens om ‘prijzenswaardig’ te zijn, zoals Adam Smith het noemde. Mensen zijn zelfs zo gevoelig voor de publieke opinie dat we alleen maar een afbeelding van twee ogen op een muur hoeven te zien om met goed gedrag te reageren.”
Skinner was de grondlegger van het radicaal behaviorisme, een stroming in de psychologie die sterk gericht is op gedrag en het veranderen of inprenten van gedrag met behulp van straf en beloning. Hij zei “dat ieder gedrag de uitkomst is van beloning en straf, en dat die beter werken naarmate de tijd tussen een handeling en de gevolgen ervan korter is.” (pagina 109) Dat idee is ook de basis onder het TripleP-programma, zoals in dit artikel van Dylan van Rijsbergen wel heel erg goed en duidelijk wordt uitgelegd. De Waal zegt in zijn Bonobo-boek: “Je beschouwt mensen of als inherent goed maar in staat tot kwaad of als inherent kwaad maar in staat tot het goede.” Dat is waarschijnlijk de keuze die we hebben en De Waal beschrijft hoe zelfs Darwin zich al uitsprak tegen het idee dat altruïsme en goedheid jegens de naaste enkel een dun laagje ‘cultivering’ zijn over de slechte, ware aard van de mens.

Daarom ook is TripleP een verwerpelijke methode, zeker wanneer die niet als interventie bij een probleem, maar als algemeen geldende aanpak wordt ingezet. Er wordt een machtsverhouding tussen ouder(s) en kind gecreëerd die ervan uitgaat dat het kind niet zelf met goede oplossingen zal (kunnen) komen en ook zeker niet tot inzet en samenwerking geneigd is als er geen straf of beloning is om dat gedrag ‘uit te lokken’. De Waal vindt dat onzin. Hij acht de neiging tot goedheid diepgeworteld en zegt: “(…) die beweerde dat we via intuïtieve processen tot morele besluiten komen. We denken er nauwelijks over na. (…) Onze emoties beslissen, waarna de rede zijn best doet ze bij te benen. (…) experimenten met kinderen en primaten wezen op altruïsme zonder dat daarvoor beloningen nodig waren, baby’s van een halfjaar oud zouden het verschil tussen ‘stout’ en ‘lief’ kennen en neurowetenschappers ontdekten dat onze hersenen zijn geprogrammeerd om andermans pijn te voelen. (…) Tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat geest en lichaam van de mens zijn voorbestemd tot samenwerking en zorg en dat we van nature morele oordelen over anderen vellen.” (pagina 52/53)

De invloed van Skinner was en is enorm; hoe zou TripleP anders zoveel overheidsgeld hebben kunnen losmaken? De Waal: “(…) – zijn school was bijna een religie – maar is gelukkig op zijn retour. Hersenonderzoek heeft deze gordiaanse knoop van wantrouwen jegens [dieren]emoties weten door te hakken.” Nu wordt het tijd dat ook beleidsmakers in Nederland zich verdiepen in wat De Waal te zeggen heeft. Zijn boek staat vol met verhalen over wetenschap die laat zien dat de moraal niet van bovenaf hoeft te worden opgelegd door, om met Van Rijsbergen te spreken, een ‘Strenge Vader’ in de vorm van God (“religie de oorsprong van de moraal noemen zit er helemaal naast”, pagina 247) of in de vorm van een straffende of belonende ouder die ‘wetten’ oplegt en gedrag afdwingt met ‘consequenties’ (lees: straf). Voor de lange termijn heeft het de voorkeur een ‘Zorgende Ouder’ te zijn: goed voorleven en het kind op het eigen niveau serieus nemen als volwaardig mens die handelt in een betekenisvolle, liefdevolle relatie en niet vanuit angst.

De Waal geeft een verklaring voor religie, waarin een soort “bovennatuurlijke toezichthouder” een grote rol speelt. Toen we nog in kleine groepen leefden, kende iedereen iedereen en hielden we elkaar in de gaten. Is dat dan het recept, meer sociale cohesie, zodat we ons meer verantwoordelijk voelen voor wat we doen en laten, en zien wat voor de ander de (pijnlijke, nadelige) gevolgen zijn van ‘wangedrag’? Het is geen gemakkelijke maatschappelijke opgave, maar wat De Waal aanreikt, is fascinerend!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten