woensdag 29 oktober 2014

Negorij?

“Wat een negorij hier, zeg! Dat is toch niet te geloven! Het is echt verschrikkelijk! Dat kun je mensen toch niet aandoen? Daar moet wat aan gebeuren!”

Keurig in het pak, met daaronder glimmende schoenen, een ordner onder zijn ene arm en een tas in zijn andere hand, stond deze fulminerende man een meter of wat van mij af. We stonden allebei aan de rand van een paar diepe plassen op een parkeerterrein en je moest een hink-stap-sprong-loopje doen om met droge voeten bij de auto te komen. Er gebeurde van alles in mijn hoofd door het gebruik van het woord ‘negorij’ door deze boze meneer. Wat doet taal met ons en wat roept specifiek woordgebruik bij ons op?
Dit is dus NIET de parkeerplaats, maar een overstroming in Sri Lanka.

Met het woord ‘negorij’ suggereerde deze man een beeld van een totaal onderontwikkeld, armzalig, afgelegen oord waar het slecht toeven is, waar je ontberingen moet lijden, waar de beschaving nog niet is doorgedrongen (en ja… natuurlijk ook… waar negers wonen…). Hij vond dat niet passen bij een stad als Amsterdam en beklaagde zich erover.
Zelf zou ik die parkeerplaats heel anders hebben beschreven. Ik was ik blij dat ik, midden in Amsterdam, voor uren aan een stuk, mijn auto gratis had kunnen parkeren. Ik vond dus ook dat iets van die parkeerplaats niet bij Amsterdam paste… namelijk dat die gratis was!
Via het classificeren van zaken (‘negorij’ of ‘gratis parkeermogelijkheid’) en het bijbehorende taalgebruik kun je dus een totaal verschillend beeld krijgen van alles om je heen.
(Ikzelf was bovendien dankbaar, want ik realiseerde me dat deze plassen als gevolg van flinke regenbuien op een niet verharde ondergrond in geen verhouding stonden tot de regelmatige overstromingen in Bangladesh of tot de enorme verwoesting die in 2004 in Zuidoost-Azië door de tsunami werd aangericht. Ik zei dat ook nog tegen de man, maar hij had er geen boodschap aan…)

Vandaag sprak onze docent onder andere over dit onderwerp, over classificatie. Het begrip houdt in dat we de wereld (dingen, dieren, mensen) indelen in sociale categorieën of types, mede op basis van onze zintuiglijke waarneming. Hoe we dat als samenleving doen, zegt iets over hoe we denken. Daarom wordt er wel gesteld dat classificatie een belangrijk onderdeel is van het kennissysteem van een maatschappij. De indeling verloopt vaak op basis van ‘binaire opposities’ (tegenovergestelde begrippen) en je vangt daarmee een glimp op van de achterliggende denkwerelden. Wanneer iemand iets ‘gezond’ noemt, heeft die persoon daarover een idee en tegenover dat idee staat het begrip ‘ongezond’, waaraan ook van alles wordt gekoppeld. Sommige dingen vallen in de ene, andere in de tegenovergestelde categorie. Als iemand vertelt over het ‘platteland’, zit daar een beeld achter van hoe dat eruit ziet, en vrijwel zeker ook van hoe de ‘stad’ eruit ziet. Het ene wordt wellicht als groen en rustig gezien, het andere als grijs en druk.

Je komt met dit soort tegenstellingen heel gemakkelijk in allerlei ethische categorieën terecht: goed en kwaad, mooi en lelijk, beschermwaardig en vogelvrij, vrijheid en censuur (of vrijheid en oorlog, of vrijheid en gevangenis, of vrijheid en dictatuur, afhankelijk van waar je op focust). Door dingen te classificeren, blijft de wereld overzichtelijk. Als je niet oppast, leidt het natuurlijk ook tot zwart-witdenken (nog een binaire oppositie) en tot hokjesgeest: alles moet ingedeeld, anders hebben we er geen grip op. Dat laatste was het thema van het college van vandaag: machtsstructuren.

Grip op iets houden betekent namelijk ook vaak ‘macht uitoefenen’. In het ouderschap en in opvoedingsdiscussies zien we dat verschijnsel terug in termen als ‘gehoorzaam’ versus ‘ongehoorzaam’, ‘consequent zijn’ versus ‘geen discipline bijbrengen’, ‘je kind laten huilen’ versus ‘je kind totaal verwennen’. Ik durf er wat om te verwedden dat jullie dit lijstje met gemak nog een heel stuk kunnen uitbreiden. Al deze kreten zijn geen kreten op zich; ze leggen een wereld aan visies bloot: visies op kinderen, visies op gezagsverhoudingen, visies op behoeftebevrediging, visies op menszijn, visies op rechtvaardigheid… Voor je het weet, zit je in een diepe filosofische beschouwing! Wie heeft de macht in het ouderschap? Wil je bij het begeleiden van kinderen wel denken in dat soort termen? Wat wil je bereiken met de manier waarop je je kind benadert en met de gezinscultuur die je creëert? Om het in de termen van John Bowlby te zeggen: wat voor ‘inner working models’ stimuleer je in je kind?
En kijk dan ook even naar de rest van deze fraaie overzichtspresentatie.

Het sterkst onderhevig aan beeldvorming zijn immers jonge kinderen. Voor hen is de wereld nog een min of meer ondeelbaar geheel; zij denken nog niet in categorieën en opposities en goed en kwaad. Die periode van ‘heelheid’, van ‘eenheid’, duurt echter maar kort; in een mum van tijd krijgen kinderen alle mogelijke uitersten bijgebracht: vies-schoon, vies-lekker, onder-boven, op-af, binnen-buiten, lief-stout, slim-dom, stoer-watje. Aan de hand van al die categorieën bouwen ze hun beeld van de sociale omgeving op en onze volwassen invloed daarop is immens. Ons taalgebruik, onze woordkeuze geeft kleur aan hun wereld, mede omdat de associaties bij alles wat we zeggen, ook in ons lichaam gaan zitten. Wat we voelen als we ‘vies’ of ‘stout’ of ‘watje’ zeggen, dat leest een kind af aan onze lichaamstaal. Dat betekent dat we met ons lichaam en onze vaak zo achteloos gesproken woorden veel ‘macht’ hebben over onze kinderen. Wanneer we ons daar bewust van zijn, zijn we in een betere positie om te zorgen dat die ‘macht’ niet in misbruik ontaardt. Dan kunnen we zorgen dat die ‘kracht’ een positieve invloed uitoefent en bijdraagt aan een optimistisch en vertrouwensvol wereldbeeld. Dan wordt een gratis parkeerplaats vol plassen een cadeautje in plaats van een drama!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten