dinsdag 5 februari 2013

Groeiboekje

Afgelopen week was ik net als heel veel andere Nederlanders geveld door griepachtige verschijnselen. Er kwam van werken niet veel terecht, dus ik lummelde rond in huis en handelde wat administratieve klusjes af. Op zoek naar pasfoto’s kwam ik de groeiboekjes van onze kinderen tegen.
Ik heb er doorheen gebladerd en heb het eerste uit 1990 en het laatste uit 1996 eens met elkaar vergeleken. Er was veel bij dat me deed fronsen en ik weet niet of het kwam omdat ik nu zoveel jaren verder ben of dat ik me ook destijds al niet zo kon vinden in de aanbevelingen.

In 1990 zei het Groeiboekje: “Vrijwel alle moeders kunnen borstvoeding geven. Als je het in de zwangerschap vast van plan was, lukt het bijna altijd. Ook al ben je vlak na de bevalling nóg zo moe en zie je er vreselijk tegenop. Het zal heus wel gaan. Je moet soms even over een dieptepunt heenkomen. Ook op de derde dag kun je best nog beginnen. Sta je niet helemaal achter het geven van borstvoeding, dan is het soms beter met plezier de fles te geven dan met tegenzin de borst.”

Hm, een warme aanbeveling, niet waar? In 1996 was het nog niet veel beter:
“Borstvoeding is een natuurlijke, gezonde voeding. Een kind krijgt niet alleen alle voedingsstoffen die het nodig heeft, maar ook stoffen die beschermen tegen ziektes. Borstvoeding lukt bijna altijd, zeker bij moeders die het tijdens de zwangerschap vast van plan waren. Door bijvoorbeeld vermoeidheid zien sommige moeders na de bevalling er toch tegenop. Beginnen met borstvoeding kan ook nog op de derde dag. Vaak lukt het na het ergste dieptepunt dan toch nog. Als het echt niet gaat, heeft doortobben geen zin. Flesvoeding is dan een prima alternatief.”

De beschrijvingen over pijnlijke tepels waren in die jaren vrijwel gelijk; in 1990:
“Om tepelproblemen te voorkomen, is het verstandig in het begin niet te lang aan één borst te laten zuigen. (…) Pijnlijke tepels kun je beschermen door een afgeknipte speen, plastic theezeefje of tepelhoedje op de tepelhof te zetten. Bij ingetrokken tepels is dit ook een middel om de tepel weer naar buiten te doen komen.
In 1996 klonk het als volgt:
“In het begin kun je je kind het beste niet te lang aan één borst laten zuigen, om tepelproblemen te voorkomen. Met tepelbeschermers kunnen pijnlijke tepels tussen voedingen door beschermd worden. Die zorgen dat er lucht bij de tepels komt, waardoor wondjes en kloven sneller genezen.”



















De marketing van kunstmatige zuigelingenvoeding was tussen 1990 en 1996 naar het lijkt agressiever geworden: “Als je geen borstvoeding geeft, is volledige zuigelingenvoeding een prima alternatief. Een ‘flessekind’ komt niets tekort, en flesvoeding kan door verschillende verzorgers worden gegeven.”
Inmiddels is het onderzoek zo ver gevorderd dat we weten dat een kind dat geen borstvoeding krijgt, wel degelijk dingen misloopt, al is het ook nu nog geen gemeengoed.

In 1996 deed men over coslapen in de vorm van bedding-in verrassend genoeg niet moeilijk: “Er is overigens geen enkel bezwaar tegen om een baby bij je in bed te nemen. Het geeft jezelf en je kind een veilig gevoel, en mensen over de hele wereld doen het.”
Dat is één van de meest wijze zinnen die ik in de vier boekjes ben tegengekomen, eentje die ik ook in de reguliere media graag wat vaker onder ogen zou krijgen.
Het moederschap met borstvoeding is echter geen pad dat over rozen gaat. In 1990 klinkt het:
“Gun jezelf óók wat. Een nachtvoeding is erg goed voor de gemoedsrust van je baby. Maar als moeder word je er doodmoe van, omdat je niet aan je slaap toekomt. Voed je ’s nachts, slaap dan in de loop van de dag wat bij. Weer het bezoek. Zet bel en telefoon af of zachter. Heus, dit is de enige manier om ’t allemaal vol te houden.”

Vaak nemen inzichten toe mettertijd, maar het inzicht rondom huilen lijkt na 1996 te zijn afgenomen, want in de voorbije decennia was het moeilijker om teksten als de twee onderstaande tegen te komen in de reguliere informatiekanalen dan het blijkbaar in 1990 en 1996 was.
Over huilen, in 1990:
“Babies huilen nooit ‘zomaar’. Ze hebben wel degelijk een reden om dat te doen, ook al is die reden voor ouders vaak moeilijk te raden! Huilen betekent meestal: hóór eens, ik wil iets van je! Als je baby huilt, doe dan wat je hart je ingeeft: troost dat kind, want het vráágt erom. Misschien gaat je dat wat makkelijker af, als je dit weet: babies, die steeds weer gerustgesteld worden in de eerste maanden, huilen later veel minder dan babies, die men van het begin af aan heeft laten huilen.
Het is dus de moeite waard. Juist in deze tijd laat een baby huilend van zich horen. Het is zijn enige manier om zich te uiten en je aandacht te vragen. Besteed er daarom altijd aandacht aan.”

De beschrijving in 1996 wijkt er niet veel van af:
“Voor jonge baby’s is huilen de enige manier om aandacht te vragen. Het is daarom belangrijk om die aandacht ook te geven. Dat betekent niet dat je bij elke kik naast het wiegje moet staan. Maar een kind mag in ieder geval niet al te lang doorhuilen. (…) Als je je kind nu vaak troost, heb je daar later profijt van. Baby’s die tijdens de eerste maanden veel getroost zijn, huilen veel minder dan baby’s die niet direct aandacht hebben gekregen.”

Fascinerend, dat soort terugblikken en je wilt dan graag geloven dat het nu allemaal toch beter is. Wie schetst dan ook mijn verbazing toen een collega vorige week vertelde wat ze van een moeder had gehoord: “De lactatiekundige van het consultatiebureau zegt dat borstvoeding ouderwets is en dat de meeste moeders er niet voor kiezen.”
Anders geformuleerd… we zijn voorlopig nog niet ‘out of business’!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten